ECLI:NL:GHARL:2024:2899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.330.806
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en omgangsrecht tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het omgangsrecht tussen de vader en zijn kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader had in eerste aanleg verzocht om een zorgregeling vast te stellen, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen. De kinderen hebben al geruime tijd geen contact meer met hun vader, wat hen emotioneel belast. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen vastgesteld dat de kinderen bij de moeder wonen en dat de vader hen niet meer ziet sinds 2018. De vader heeft in hoger beroep zeven grieven ingediend, waarin hij verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling vast te stellen. De moeder heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. Het hof heeft de belangen van de kinderen zwaar laten wegen en geconcludeerd dat er op dit moment geen ruimte is voor een zorgregeling, gezien de wensen van de kinderen en de emotionele impact van het contact met de vader. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de vader afgewezen. De ouders zijn aangespoord om hun communicatie te verbeteren in het belang van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.806
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540881)
beschikking van 25 april 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Peeters te Woerden,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Wolfs te Nijmegen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 oktober 2022 en 12 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 12 mei 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 augustus 2023;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties.
2.2
De inmiddels meerderjarige [de meerderjarige] en nog minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 8 april 2024 verschenen en hebben met een raadsheer en de griffier gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de meerderjarige] , geboren [in] 2005,
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007,
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de nu nog minderjarige [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen wonen bij de moeder. De relatie en samenwoning tussen de ouders is eind 2013 beëindigd. Vanaf die tijd zijn er verschillende gerechtelijke procedures gevoerd over de zorgregeling, de informatieplicht en de kinderalimentatie die ook hebben geleid tot een benoeming en advies van een bijzondere curator (2017).
3.2
De rechtbank heeft (laatstelijk) bij beschikking van 27 februari 2018 een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij de vader verblijven:
  • om de week van zaterdag 12:00 uur tot zondag 18:00 uur;
  • in de even jaren:
  • de voorjaarsvakantie;
  • de tweede week van de meivakantie;
  • twee aaneengesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg te bepalen;
  • de eerste week van de kerstvakantie;
  • in de oneven jaren:
  • de eerste week van de meivakantie;
  • twee aangesloten weken in de zomervakantie, in onderling overleg te bepalen;
  • de herfstvakantie;
  • de tweede week van de kerstvakantie;
  • op de verjaardag van de vader (10 januari), ofwel de dag waarop de vader zijn verjaardag viert, van 15:00 uur tot 19:00 uur.
De ouders hebben in 2021 zelf afgesproken dat de omgang tussen de vader en de kinderen in de weekenden plaatsvindt in de oneven weken.
3.3
De vader ziet de kinderen al geruime tijd niet meer. Voor [de meerderjarige] is dat al sinds december 2018 zo. Op 4 februari 2022 heeft de moeder aan de vader laten weten dat (ook) [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet meer naar hem zullen komen.
Daarom heeft de vader de rechtbank in eerste aanleg verzocht om te bepalen dat de moeder haar medewerking moet verlenen aan de vastgestelde zorgregeling dan wel een tijdelijke zorgregeling vast te stellen met een opbouw naar de vastgestelde zorgregeling, onder oplegging van een dwangsom. Daarnaast heeft de vader verzocht een informatieregeling vast te stellen, eveneens onder oplegging van een dwangsom.
3.4
De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en bij wijze van zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht om de vader het recht op omgang met zijn drie dochters te ontzeggen.
3.5
Bij beschikking van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank de raad verzocht te onderzoeken welke zorgregeling in het belang van de kinderen is en welke informatieregeling tussen de ouders in deze situatie passend is. Verder heeft de rechtbank de iedere verdere beslissing aangehouden.
3.6
De raad heeft op 2 december 2022 gerapporteerd en geadviseerd. In het raadsrapport is, voor zover hier van belang , het volgende te lezen:

Welke zorgregeling is in het belang van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ?
Hoewel het uitgangspunt is van de RvdK dat het voor een kind van belang is om contact te hebben met beide ouders, zorgt de huidige complexe situatie, de onduidelijkheden die er nog zijn en het gebrek aan draagkracht bij de kinderen ervoor dat er momenteel nog niet aan de voorwaarden voldaan kan worden voor een veilig contact tussen vader en [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Uitgangspunten bij contact tussen kinderen en de uitwonende ouder (in deze vader) zijn: (emotionele) veiligheid, het bieden van een passende opvoeding (o.a. aansluiten bij het kind) en continuïteit/ toekomstperspectief. Op alle drie deze uitgangspunten worden op dit moment zorgen gezien door de RvdK.
[de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noemen het grensoverschrijdend gedrag van vader als ernstig bezwaar in contact met vader, o.a. de beschuldigingen van seksueel misbruik van huiselijk geweld in het verleden, maar ook dat vader veel praat over moeder en onvoorspelbaar is in zijn gedrag. Als vader dit doet zet dit [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem.
Vaders manier van contact zoeken met de ex-partners van moeder, zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid bij moeder, [de meerderjarige] en [de minderjarige1] , welke indirect een effect hebben op de ervaren veiligheid voor [de minderjarige2] .
De RvdK voorziet, dat als er onder de huidige omstandigheden over gegaan wordt op contact tussen [de meerderjarige] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en vader, dit voor dermate veel spanning zorgt bij de kinderen, dat dit van invloed is op hun dagelijks functioneren op school en de sociaal emotionele ontwikkeling (onder andere hun zelfvertrouwen en zelfbeeld). Dit kan hen belemmeren in sociale contacten en hun verdere algehele ontwikkeling. Bovendien zet het, naar verwachting, de relatie met vader nog meer onder druk. De RvdK acht het vaststellen van een contact/omgangsregeling op dit moment dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarbij neemt de RvdK in aanmerking dat [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zelf ernstige bezwaren uiten tegen contact met vader. Zoals eerder aangegeven zal in samenspraak met toekomstige gespecialiseerde jeugdhulp bekeken moeten worden op welk moment er ruimte ontstaat om contact met vader aan te kunnen gaan (in eerste instantie bij voorbeeld door middel van het schrijven van een kaart/brief). Daarnaast zal vader open moeten staan voor begeleiding en adviezen bij en over de wijze waarop hij invulling kan geven aan het contact en op welke manier hij kan aansluiten bij de behoefte van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Van moeder wordt verwacht dat zij zich openstelt om op ouderniveau [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (emotionele) "toestemming" te geven om hun vader in hun leven toe te laten. Dit vraagt van moeder om regie te voeren op wat wel mogelijk is voor [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en daarbij in contact te blijven met school en toekomstige hulpverlening van de kinderen omtrent eventuele openingen.
Zodra aan de basisvoorwaarden voor contact wordt voldaan kan opnieuw bekeken worden of contact tussen [de meerderjarige] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en vader tot stand kan worden gebracht.
Welke informatieregeling tussen de ouders is in deze situatie passend?
Een frequentie waarin moeder om de twee maanden vader informeert over de ontwikkeling van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] lijkt de RvdK passend. Ondanks dat de RvdK heeft vastgesteld dat de communicatie tussen ouders nog steeds verstoord is, ziet de RvdK onvoldoende reden waarom moeder vader niet zou kunnen blijven informeren over [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . [de meerderjarige] en [de minderjarige1] hebben zelf een duidelijke wens dat vader niet geïnformeerd wordt, zij ervaren dat als onveilig en dit geeft hen spanning. Desondanks is de RvdK van mening dat een informatieregeling passend is en dat de kinderen hierin zo goed mogelijk dienen te worden ondersteund. Middels de informatieregeling kan vader meer inzicht krijgen in de kinderen, wordt een verbinding in stand gehouden en dit kan vader helpen beter leren aansluiten bij de kinderen.
Moeder kan vader per e-mailbericht (rechtstreeks) informeren over [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] waarbij zij eventueel hulp zou kunnen vragen van hulpverlening (gemeente/ andere instantie) in het opstellen van mails. Moeder wil graag zelf de regie houden en het is moeders verantwoordelijkheid als hoofdopvoeder om vader te informeren over de ontwikkeling van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dit vraagt tegelijkertijd van vader dat hij zich rustig houdt in reactie op de mails van moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 27 februari 2018 gewijzigd en bepaald dat er geen zorgregeling geldt tussen de vader en [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder eens per twee maanden een e-mail aan de vader zal sturen over:
  • de gezondheid van [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
  • hoe het met hen gaat op school;
  • hun dagelijkse bezigheden en hun hobby's.
Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat de ouders hun eigen proceskosten betalen en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
primair te bepalen dat de moeder haar volledige medewerking moet verlenen aan de zorgregeling die geldt tussen de vader en de kinderen, inhoudende dat de kinderen één keer per veertien dagen in de weekenden in de oneven weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven en gedurende de vakanties zoals die zijn vastgesteld bij de beschikking van 27 februari 2018, en te bepalen dat de moeder voor iedere niet-nakoming of gedeeltelijke niet-nakoming van voornoemde zorg- en vakantieregeling een dwangsom van € 1.000,- per keer verbeurt;
subsidiair te bepalen dat de zorgregeling die is vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 27 februari 2018
tijdelijkwordt aangepast in een regeling waarin de zorgregeling vanaf het eerste weekend in de oneven weken na door het hof te wijzen beschikking wordt opgebouwd in een periode van drie maanden en te bepalen dat de regeling wordt opgebouwd als volgt, namelijk dat de kinderen:
in het eerste weekend in de oneven weken na de datum van de te dezen te wijzen beschikking van 12.00 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijven;
dat zij in het tweede, derde en vierde weekend in de oneven weken na door het hof te wijzen beschikking van zaterdag 12.00 uur tot zondag 12.00 uur bij de vader verblijven;
dat zij in het vijfde, zesde en zevende weekend in de oneven weken na de datum van de te dezen te wijzen beschikking van zaterdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijven;
dat de kinderen, althans [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , na het verstrijken van drie maanden na de te dezen te wijzen beschikking weer bij de vader verblijven één keer in de veertien dagen van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur en gedurende de vakanties conform de beschikking van 27 februari 2018;
althans een zodanige opbouw wordt vastgesteld als het hof in goede justitie vermeent te bepalen, en te bepalen dat de moeder voor iedere niet-nakoming of gedeeltelijke niet-nakoming van de door het hof vastgestelde zorgregeling een dwangsom van € 1.000,- per keer verbeurt;
indien het verzoek onder A en/of B niet wordt toegewezen, met spoed een nieuw onderzoek door de raad of een andere deskundige te gelasten waarin wordt gevraagd om een nieuw onderzoek naar welke (opbouw in de) zorgregeling in het belang van de kinderen wordt geacht en advies te geven hoe het contact met de kinderen [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kan worden hersteld, althans te bepalen dat in het onderzoek dat door de raad of een andere deskundige wordt gestart wordt betrokken de vraag welke (opbouw in) zorgregeling dan wel wijze van contactherstel tussen de vader en de kinderen het meest in het belang van de kinderen wordt geacht;
te bepalen dat de moeder verplicht is de vader één keer per maand te informeren over de ontwikkelingen van de kinderen door hem maandelijks een kort bericht te schrijven over de gebeurtenissen van de kinderen in die maand, zoals over de gezondheid van de kinderen, hoe het met hen gaat op school, wat hun dagelijkse bezigheden en hobby's zijn, door de vader te betrekken in gezagsbeslissingen en daarvoor toestemming te vragen en de vader frequenter (en dus tussentijds) te informeren als de situatie daartoe aanleiding geeft, en door de vader tenminste vier keer per jaar (goedgelijkende) foto's te sturen van de kinderen (vier per kind), althans een zodanige informatieregeling vast te stellen als het hof juist acht, en te bepalen dat de moeder voor iedere niet-nakoming of gedeeltelijke niet-nakoming van de door uw gerechtshof vastgestelde informatieregeling een dwangsom van € 1.000,- per keer verbeurt;
te moeder te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en dit hoger beroep.
4.3
De moeder is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • in het principaal hoger beroep het verzoek van de vader af te wijzen; en
  • in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek de omgang te ontzeggen, en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder in eerste aanleg dat de vader het recht op omgang met [de meerderjarige] , [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt ontzegd alsnog toe te wijzen.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De vader vraagt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat [de meerderjarige] op 17 december 2023, dus tijdens de onderhavige procedure in hoger beroep, meerderjarig is geworden. Dat betekent dat de verzoeken van de vader om een zorgregeling en een informatieregeling vast te stellen en het verzoek van de moeder om de omgang te ontzeggen uitsluitend nog (kunnen) zien op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De verzoeken van de ouders worden om die reden en zoals ter zitting besproken als zodanig gelezen.
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben omvatten.
5.3
Artikel 1:377a lid 3 BW bepaalt dat de rechter het recht op omgang slechts ontzegt, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
Zorgregeling
5.5
De vader verzoekt een deskundige te benoemen om te onderzoeken welke (opbouw in de) zorgregeling in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. Het hof wijst dit verzoek af omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen. [de minderjarige1] is gehoord door de raad en bij de rechtbank, [de minderjarige2] is gehoord door de raad en alle drie de kinderen zijn gehoord door het hof. Daarnaast is er door de raad al een (uitgebreid) onderzoek verricht en de bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport dat ook deel uitmaakt van het dossier bij het hof. De bezwaren die de vader aanvoert tegen de wijze waarop het onderzoek door de raad is uitgevoerd, en dan in het bijzonder het gegeven dat de raad de uitkomsten van het onderzoek naar de kinderen van de huidige partner van de vader niet heeft afgewacht, leiden niet tot een ander oordeel. De vader voert aan dat de kinderen van zijn huidige partner andere, positieve ervaringen met hem hebben en op zichzelf is er geen reden om daaraan te twijfelen. Wat speelt ten aanzien van met name [de meerderjarige] en [de minderjarige1] is dat zij belast zijn met de gebeurtenissen tijdens de relatie van de ouders en het daaropvolgende scheidingsproces. Zij zijn daardoor, en met hen ook [de minderjarige2] , al te lang betrokken in dit conflict over de zorgregeling en zij zijn daarin overvraagd. De zorgregeling is feitelijk vanaf het verbreken van de relatie van de ouders voor de kinderen een voortdurende bron van onrust geweest met ook verschillende rechterlijke procedures tot gevolg. Zeer belastend voor de kinderen is dat het hun ouders al die tijd en nog steeds niet is gelukt om hun oudercommunicatie in het belang van hun kinderen op een voldoende niveau te krijgen. Dat dit heeft geleid tot een situatie waarin de kinderen hun vader niet zien, is zonder meer voor hem een hard gelag. Echter, voor de kinderen verandert dat de feitelijke situatie niet die onveranderd belastend voor hen is. Hetzelfde geldt voor het gegeven dat niet is vastgesteld dat de (seksueel grensoverschrijdende) gebeurtenissen in het verleden waarover de kinderen hebben verklaard daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Het strafrechtelijk onderzoek is nog altijd niet verricht of in elk geval niet afgerond. Het is op zichzelf begrijpelijk dat de vader zich in die situatie veroordeeld voelt voor feiten waarvan hij niet precies weet wat die behelzen en waarvan hij ontkent dat hij die heeft gepleegd. Dat doet echter niet af aan de beleving van de kinderen over de belasting die zij ervaren rondom het contact met hun vader.
Alle drie de kinderen hebben bij het hof consistent verklaard dat zij behoefte hebben aan rust. Een nieuw onderzoek (door de raad of een andere deskundige) zou met zich brengen dat de kinderen opnieuw moeten worden betrokken in dat onderzoek. Het hof oordeelt dat niet in hun belang en weegt daar ook de leeftijd van de kinderen in mee. Het is in hun belang dat zij rust krijgen en toekomen aan hun eigen ontwikkeling. Onder deze omstandigheden wijst het hof het verzoek van de vader om een deskundige te benoemen af.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger verklaard nog steeds achter de uitkomsten van het raadsonderzoek te staan. De raad begrijpt dat dat heel moeilijk is voor de vader, maar op dit moment zijn er geen mogelijkheden voor contact tussen de vader en de kinderen. Een nieuw onderzoek heeft volgens de raad ook geen toegevoegde waarde, omdat volstrekt duidelijk is wat de kinderen willen. Daarbij komt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , gelet op hun leeftijd, ook niet meer kunnen worden gedwongen om naar de vader te gaan. Dat zou volgens de raad schadelijker zijn dan het hebben van geen contact. De raad heeft tot slot geadviseerd om het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te ontzeggen af te wijzen. Daarmee wordt volgens de raad namelijk gezegd dat de deur dicht zit, maar dat is niet het geval.
5.7
Evenals de rechtbank en overeenkomstig het advies van de raad tijdens de mondelinge behandeling is het hof van oordeel dat er op dit moment bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen ruimte bestaat om een zorgregeling vast te stellen. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in dit kader over en maakt deze tot de zijne. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] heeft bij het hof wel verklaard dat zij nu geen contact willen met de vader, maar dat zij zelf contact met hem zullen opnemen als zij daar aan toe zijn. Gelet op hun leeftijd moet aan deze verklaringen ook waarde worden toegekend. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben verder beiden verklaard dat zij ook weten dat de deur van de vader altijd open zal staan, hetgeen de vader tijdens de mondelinge behandeling ook heeft bevestigd. Dat betekent dat het hof anders dan de vader op dit moment geen mogelijkheden ziet om de impasse te doorbreken, ook niet door de inzet van dwangmiddelen en ondanks het gegeven dat ook het hof het schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen vindt dat het contact tussen hen en hun vader verbroken is geraakt op de wijze zoals dat is gebeurd. Echter bij de kinderen bestaat op dit moment geen ruimte voor (bemiddeling) in enige vorm van contactherstel al dan niet door inzet van hulpverlening en het hof ziet geen mogelijkheden om hen daartoe te dwingen. Ook niet voor [de minderjarige2] bij wie inderdaad eerder enige ruimte aanwezig was om tot herstel van het contact te komen. Zij woont echter in gezinsverband met de moeder en haar zussen en het hof is met de raad van oordeel dat alleen voor haar een verplichting tot contact opleggen ook niet in haar belang kan worden geacht omdat ook zij duidelijk heeft uitgesproken dat zij geen door de rechter opgelegde zorgregeling meer wil. Nu het hof geen zorgregeling zal vaststellen, behoeft het verzoek van de vader om een dwangsom aan de zorgregeling te verbinden geen bespreking.
5.8
Het hof onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek om de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te ontzeggen. Het hof zal dit verzoek dus afwijzen. Op het moment dat de vader het recht op omgang wordt ontzegd, wordt de deur tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] volledig gesloten. De kinderen hebben tijdens de gesprekken met het hof evenwel alle drie verklaard dat zij contact met de vader op zullen nemen als zij daar aan toe zijn. De vader heeft bovendien tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zijn deur altijd open staat. Het hof geeft de ouders in overweging om te blijven proberen om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Zij blijven immers de ouders van drie dochters die erbij gebaat zijn als hun ouders hen voorleven hoe je omgaat met conflicten en verschillen van mening, ook in situaties die heel moeilijk zijn.
Informatieregeling
5.9
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 BW kan de rechter ook de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd vaststellen.
5.1
De vader verzoekt in hoger beroep aan de moeder een informatieverplichting op te leggen met een frequentie van eens per maand. Daarnaast verzoekt de vader aan deze informatieverplichting een dwangsom te verbinden.
5.11
Evenals de rechtbank oordeelt het hof een informatieregeling met een frequentie van eens per twee maanden passend en in het belang van nu nog [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de kinderen zich nu verzetten tegen het verstrekken van informatie aan de vader, waardoor een hogere frequentie van informeren niet in hun belang is. Dit neemt niet weg dat het hof het belangrijk vindt dat er nog, zij het op een minimale wijze, enige verbinding blijft tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Nu de vader niet betwist dat de moeder uitvoering geeft aan de vastgestelde informatieverplichting, ziet het hof geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden, zoals door de vader is verzocht. Het verzoek van de vader om aan deze informatie foto’s toe te voegen, wijst het hof af. De kinderen hebben bij het hof nadrukkelijk verklaard dat zij niet willen dat de vader foto’s van hen heeft, met name vanwege uitingen van de vader op sociale media. Grief 6 in het principaal hoger beroep faalt. Het hof geeft daarbij aan de vader in overweging om ook zelf op regelmatige basis informatie over zichzelf te verstrekken zonder dat die informatie de kinderen belast en aan de moeder om bij bijzondere gelegenheden of gebeurtenissen de vader daarover direct te informeren.
Proceskostenveroordeling
5.12
De vader verzoekt in hoger beroep de moeder te veroordelen in de proceskosten van zowel eerste aanleg als hoger beroep. De vader legt daaraan ten grondslag dat hij door eenzijdige beslissing van de moeder om de kinderen niet meer naar hem te laten komen niet anders kon dan een procedure te starten. Volgens de vader is het onredelijk om daaraan verbonden kosten voor zijn rekening te laten komen.
5.13
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, wijst het hof het verzoek van de vader af, nog daargelaten dat de vader de in het ongelijk gestelde partij is. Dat betekent dat het hof de proceskosten zal compenseren en dat de vader en de moeder hun eigen proceskosten moeten betalen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 mei 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt; en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, M.P. den Hollander en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.