In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om de zorgregeling voor hun minderjarige kind te wijzigen. De moeder was het niet eens met de zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld en verzocht het hof om deze te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in haar verzoek onvoldoende heeft gespecificeerd wat zij precies wenst. Ondanks dat zij een nadere afbakening van de zorgregeling vroeg, heeft zij geen concrete invulling gegeven aan haar verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende onderbouwd heeft dat de huidige zorgregeling niet tegemoetkomt aan veiligheidsaspecten. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van de moeder te weinig bepaald en onvoldoende gemotiveerd is.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters M.P. den Hollander, K. Mans en A.L.H. Ernes, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.