ECLI:NL:GHARL:2024:2898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.326.454
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek moeder tot wijziging zorgregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om de zorgregeling voor hun minderjarige kind te wijzigen. De moeder was het niet eens met de zorgregeling die door de rechtbank was vastgesteld en verzocht het hof om deze te vernietigen en een nieuwe regeling vast te stellen. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in haar verzoek onvoldoende heeft gespecificeerd wat zij precies wenst. Ondanks dat zij een nadere afbakening van de zorgregeling vroeg, heeft zij geen concrete invulling gegeven aan haar verzoek. Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende onderbouwd heeft dat de huidige zorgregeling niet tegemoetkomt aan veiligheidsaspecten. Hierdoor heeft het hof geoordeeld dat het verzoek van de moeder te weinig bepaald en onvoldoende gemotiveerd is.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep afgewezen. De beslissing is genomen door de rechters M.P. den Hollander, K. Mans en A.L.H. Ernes, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.326.454
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391561)
beschikking van 25 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.F. Mandos te Den Haag (onttrokken),
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 15 juli 2020 en 1 december 2020 als ook van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 april 2022, 15 augustus 2022 en 30 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
De beschikking van 30 januari 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 april 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht namens de vader van 16 november 2023 met een productie;
  • een journaalbericht namens de vader van 25 maart 2024 met producties.
2.2
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling op 9 april 2024 heeft de moeder verzocht om aanhouding van deze mondelinge behandeling. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
Daarop heeft de moeder, vlak voor de zitting, een verzoek tot wraking ingediend. Het hof heeft beslist dit verzoek tot wraking niet aan de wrakingskamer voor te leggen omdat het verzoek niet door een advocaat is ingediend. De mondelinge behandeling op 9 april 2024 heeft aldus doorgang gevonden. Aanwezig waren:
  • namens de vader zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2019. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank van 3 maart 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 3 maart 2023. Deze beslissing is door dit hof bij beschikking van 6 oktober 2022 bekrachtigd.
De ondertoezichtstelling is nadien verlengd, de laatste keer tot 3 maart 2025.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat [de minderjarige] contact heeft met de vader minimaal twee uur per week, waarbij de aard, de frequentie, de duur en de locatie van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is het niet eens met de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling en komt hiervan in hoger beroep.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende een zorgregeling vast te stellen “waaraan de vader aan de moeder dienen te voldoen”.
4.2
De vader voert verweer en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder verzoekt in haar toelichting in haar hoger beroep het hof om de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling nader in te vullen tot een vastomlijnd plan, voorzien van veiligheidseisen. Het hof begrijpt hieruit dat de moeder een nadere afbakening en inkadering van de zorgregeling wenst, maar zij geeft daar zelf geen handen en voeten aan. De moeder laat zelfs na om op enige wijze een invulling te geven aan de door haar gewenste zorgregeling. Tegenover de afgewogen en specifieke beslissing van de rechtbank heeft de moeder daarmee haar verzoek onvoldoende gespecifieerd. Het hof is onder deze omstandigheden met de vader van oordeel dat het verzoek van de moeder onvoldoende is bepaald, zodat dit verzoek moet worden afgewezen. Dat met de vastgestelde zorgregeling niet tegemoet wordt gekomen aan veiligheidsaspecten, zoals de moeder lijkt te betogen, is door de moeder eveneens onvoldoende onderbouwd.
5.2
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het hof het verzoek in hoger beroep van de moeder zal afwijzen als te onvoldoende bepaald en onvoldoende gemotiveerd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijst af het verzoek in hoger beroep van de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, K. Mans en A.L.H. Ernes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Mans, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 25 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.