ECLI:NL:GHARL:2024:2875

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
200.321.958/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur bedrijfsruimte: vordering betaling achterstallige huurpenningen, gebruikersvergoeding en afrekening servicekosten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een voormalig vennoot van de vennootschap onder firma Uw Toetscentrum (UTC), en Bouwstad B.V. over de betaling van achterstallige huurpenningen, een gebruikersvergoeding en afrekening van servicekosten. De huurovereenkomst tussen UTC en Bouwstad dateert van 29 augustus 2013, waarbij UTC bedrijfsruimte huurde in Lelystad. Na een ontbindingsvonnis van de kantonrechter op 18 maart 2015, waarin de huurprijs werd verlaagd en de huurovereenkomst werd ontbonden, ontstond er een geschil over de verschuldigde bedragen. Bouwstad vorderde betaling van [appellant] voor achterstallige huur en servicekosten, terwijl [appellant] in reconventie terugbetaling eiste van te veel betaalde bedragen. Het hof oordeelde dat [appellant] per saldo niets meer verschuldigd was aan Bouwstad en dat Bouwstad het teveel betaalde bedrag aan [appellant] moest terugbetalen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter in reconventie, maar vernietigde het vonnis in conventie, waarbij de vordering van Bouwstad werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.958/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9370033
arrest van 23 april 2024
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. L.W. van de Wetering te Almelo,
tegen
Bouwstad B.V.,
die is gevestigd in Amsterdam,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Bouwstad,
advocaat: mr. R.M. Berendsen te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Na het arrest van 12 september 2023 heeft op 12 januari 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak gaat het kort gezegd om de vraag of [appellant] nog huurpenningen, een gebruikersvergoeding en servicekosten en daaruit voortvloeiende kosten verschuldigd is aan Bouwstad. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellant] was tussen december 2010 en december 2014 vennoot van de vennootschap onder firma Uw Toetscentrum (verder: UTC).
2.3
Tussen UTC en Bouwstad is op 29 augustus 2013 een huurovereenkomst gesloten. Hierin is bepaald dat UTC van Bouwstad met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 bedrijfsruimte aan de Schans 19-12 bg B in Lelystad huurde. Voor die tijd bestond er tussen partijen ook al een huurovereenkomst.
2.4
De huurprijs bedroeg in 2013 € 2.475,66 per maand. Het voorschot voor de servicekosten bedroeg op dat moment € 435,35 per maand. In 2014 zijn de huurprijs en het voorschot geïndexeerd en bepaald op € 2.536,32 en € 441,65 per maand. Zowel de huurprijs als het voorschot zijn conform de huurovereenkomst inclusief btw.
2.5
Bij (verstek)vonnis van 18 maart 2015 heeft de kantonrechter op vordering van UTC de huurovereenkomst ontbonden en de huur vanaf 28 mei 2014 tot de datum van ontbinding met 25% verlaagd. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat de huurprijs zal worden verminderd met het maandelijks verschuldigde voorschot bijkomende kosten van € 441,65.
2.6
UTC heeft het gehuurde op 20 augustus 2015 ontruimd.
2.7
Op 29 juli 2015 heeft Bouwstad aanspraak gemaakt op betaling door UTC en haar vennoten van een bedrag aan € 9.075,97 aan achterstallige huur en gebruiksvergoeding
2.8
Vervolgens heeft Bouwstad op 31 juli 2015 aan UTC afrekeningen servicekosten verzonden over de jaren 2011-2014 voor een totaalbedrag van € 10.517,91. Ook heeft Bouwstad op die dag een bankgarantie van € 8.400,- uitgewonnen, die door UTC was verstrekt.
2.9
Over de periode 1 februari 2014 tot en met 2 februari 2015 is door UTC aan Bouwstad een bedrag betaald van € 37.105,23.
2.1
UTC heeft haar vorderingen op Bouwstad gecedeerd aan Uw Zekerheid B.V. (verder: UZ).
2.11
In een door UZ aanhangig gemaakte procedure is in twee instanties [1] geoordeeld dat Bouwstad niet onrechtmatig heeft gehandeld door de bankgarantie van € 8.400,- uit te winnen.
2.12
Bouwstad is van mening dat [appellant] als voormalige vennoot van UTC aansprakelijk is voor onbetaald gelaten huurpenningen en afrekeningen van de servicekosten. Zij heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van:
  • € 18.038,33, althans € 14.756,93 aan hoofdsom, te vermeerderen met verdere (boete) rente van 2% per maand of gedeelte van een maand met een minimum van € 300,- althans de wettelijke rente vanaf 1 april 2021,
  • € 61.048,45 aan boeterente tot 1 april 2021 althans € 49.442,98 althans de wettelijke rente vanaf 1 september 2015 tot 1 april 2021,
  • € 1.385,49 aan buitengerechtelijke kosten althans € 1.269,43,
  • de kosten van de procedure, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.13
[appellant] is van mening dat hij/UTC te veel aan huur en servicekosten heeft betaald en dat Bouwstad daarom ten onrechte de bankgarantie heeft uitgewonnen. [appellant] heeft in reconventie gevorderd dat Bouwstad wordt veroordeeld tot betaling van primair € 35.557,09 en subsidiair € 19.311,91, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.14
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] gehouden is te betalen (i) € 13.967,58 aan achterstallige huur c.q. gebruiksvergoeding en servicekosten, vermeerderd met de wettelijke rente, (ii) € 7.950,- tot 1 april 2021 aan verschuldigde boetes en (iii) € 914,68 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft de reconventionele vordering van [appellant] afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

Inleidende opmerkingen
- Vorderingen in hoger beroep
3.1
[appellant] vordert, onder aanvoering van 11 bezwaren (grieven) tegen het vonnis, dat het hof het vonnis vernietigt, de vorderingen van Bouwstad alsnog afwijst en Bouwstad veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 43.452,92, alsmede tot terugbetaling van wat [appellant] op grond van het vonnis aan Bouwstad heeft betaald, alles te vermeerderen met de wettelijke handelsrente.
3.2
In haar incidentele hoger beroep vordert Bouwstad dat het hof alsnog, voor zover afgewezen, de boeterente en buitengerechtelijke incassokosten volledig toewijst.
- Nieuwe grieven
3.3
[appellant] heeft in zijn memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat [appellant] geen contractuele boetes verschuldigd kan raken na de datum van ontbinding van de huurovereenkomst en dat evenmin de buitengerechtelijke kosten als zodanig verschuldigd zijn. Deze stellingen van [appellant] zijn in de processtukken nog niet eerder ingenomen en worden daarom aangemerkt als nieuwe grieven. Het opwerpen van nieuwe grieven is in dit stadium van de procedure te laat, want dat is in strijd met de zogeheten ‘twee-conclusieregel’. Feiten en omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op deze regel zou moeten worden gemaakt zijn gesteld noch gebleken. Het hof zal deze grieven dan ook buiten beschouwing laten.
- Beslissing hof
3.4
Het hof zal kort gezegd oordelen dat [appellant] per saldo niets meer verschuldigd is aan Bouwstad en dat wat [appellant] te veel aan Bouwstad heeft betaald, door Bouwstad moet worden terugbetaald. Die beslissing wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Verschuldigde huur
- Uitleg vonnis 18 maart 2015
3.5
Partijen verschillen van mening over de uitleg van het ontbindingsvonnis van
18 maart 2015 ten aanzien van de huurprijsvermindering. Kort en wel is het hof met de kantonrechter eens dat het ontbindingsvonnis zo moet worden gelezen dat de kale huurprijs vanaf 28 mei 2014 met 25% wordt verminderd en er vanaf dat moment ook geen voorschot servicekosten meer verschuldigd was. Dat betekent dat – zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen – UTC (en daarmee [appellant] ) over de periode van 28 mei 2014 tot en met 18 maart 2015 een bedrag van € 1.902,24 per maand (incl. btw) aan huur verschuldigd is.
- Huurvrije periode
3.6
Ook staat tussen partijen ter discussie of UTC al dan niet recht zou hebben op twee huurvrije maanden over 2013. In de huurovereenkomst is het volgende opgenomen:
“Huurder heeft recht op twee maanden huurvrij in het eerste en het tweede jaar. De huurvrije maanden worden genoten in Januari en Juli van het betreffende jaar.”
3.7
[appellant] heeft gesteld dat UTC van de in totaal toegezegde vier huurvrije maanden er twee niet heeft ontvangen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er in 2015 geen aanspraak meer kon worden gemaakt op huurvrije maanden. In hoger beroep vordert [appellant] dat alsnog over 2013 de huur van de huurvrije maanden in dat jaar wordt terugbetaald. Bouwstad heeft niet betwist dat geen huurkorting over 2013 is verleend, maar zich op het standpunt gesteld dat [appellant] daarop geen aanspraak meer kan maken omdat die vordering zou zijn verjaard. Dat standpunt wordt door [appellant] betwist.
3.8
Het hof overweegt dat ook in het geval de vordering ten aanzien van de huurvrije maanden over 2013 zou zijn verjaard, er een natuurlijke verbintenis blijft bestaan die niet aan een beroep op verrekening met de nog openstaande verplichtingen uit de huurovereenkomst in de weg staat (vergelijk artikel 6:131 lid 1 BW). Dat betekent dat [appellant] de overeengekomen huurvrije maanden over 2013 van in totaal € 4.951,32 (= 2 × € 2.475,66; zie ro. 2.4) mag verrekenen met wat nog verschuldigd is.
- Totaal verschuldigd bedrag aan huur
3.9
Het hof stelt de totaal verschuldigde huur over de periode 1 januari 2014 tot en met de datum van ontbinding 18 maart 2015 als volgt vast Hierbij is over 2014 rekening gehouden met de twee huurvrije maanden.
Verschuldigde huur
2014
Volledige huurprijs:
februari t/m april
1 t/m 27 mei
Na huurprijsvermindering:
28 t/m 31 mei
juni en augustus t/m december
= € 7.608,96
= € 2.209,05 (€ 2.536,32/31 × 27 dagen)
= € 245,45 (€ 1.902,24/31 × 4 dagen)
= € 11.413,44
2015
januari en februari
1 t/m 18 maart
= € 3.804,48
= € 1.104,53 (€ 1.902,24/31 × 18 dagen)
Totaal
€ 26.385,91
Gebruikersvergoeding
- Hoogte gebruikersvergoeding
3.1
Partijen hebben ook discussie over de hoogte van de door de kantonrechter vastgestelde gebruikersvergoeding. Op grond van artikel 7:225 BW kan de verhuurder een gebruikersvergoeding vorderen die gelijk is aan de huurprijs over de tijd dat de huurder onrechtmatig het gehuurde onder zich heeft gehouden.
3.11
Bouwstad heeft bij de kantonrechter een gebruikersvergoeding gevorderd over de periode van 18 maart 2015 tot en met 20 augustus 2015, zijnde de periode dat UTC vanaf de ontbinding nog in het gehuurde is gebleven. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen en bepaalt dat [appellant] over die periode de volledige huurprijs, en niet de in het ontbindingsvonnis verlaagde huurprijs, verschuldigd is, kort gezegd omdat [appellant] onvoldoende onderbouwd zou hebben dat de gebreken ook ná de ontbinding zouden hebben bestaan.
3.12
[appellant] heeft tegen de hoogte van de vastgestelde gebruikersvergoeding gegriefd en aangevoerd dat de kantonrechter ook over de periode tot de ontruiming uit had moeten gaan van de verlaagde huurprijs. De gebreken op grond waarvan de huurprijs is verlaagd, bestonden na de ontbinding immers nog, zo stelt [appellant] .
3.13
Bij het vaststellen van de hoogte van een gebruikersvergoeding is het uitgangspunt dat de gebruikersvergoeding gelijk is aan de huurprijs. Het is hier de vraag of dat de oorspronkelijke of de per 28 mei 2014 verminderde huurprijs moet zijn. Bij de beantwoording van deze vraag neemt het hof in aanmerking dat de kantonrechter in de ontbindingsprocedure de huurprijs heeft verminderd op grond van de door UTC aangevoerde gebreken. Deze gebreken zijn ook na het ontbindingsvonnis niet (geheel) verholpen, zoals [appellant] uiteen heeft gezet. Dat wordt door Bouwstad ook met zoveel woorden erkend, waarbij uit niets blijkt wat zij concreet heeft gedaan om de in de ontbindingsprocedure aangenomen gebreken te verhelpen. Er moet dan ook worden aangenomen dat sprake was van (zeer) gebrekkig onderhoud aan het gehuurde. Bouwstad heeft evenmin aangevoerd dat zij al een andere huurder had gevonden voor die periode die bereid was de volledige huurprijs te betalen en om die reden huurderving van de volledige huurprijs heeft geleden. Alles in overweging nemende zal het hof – anders dan de kantonrechter – bij het bepalen van de hoogte van de gebruikersvergoeding uitgaan van de verminderde huurprijs per maand.
- Btw over gebruikersvergoeding
3.14
Bouwstad vordert btw over de gebruikersvergoeding. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hierover geen btw verschuldigd is, omdat een gebruikersvergoeding een vorm van schadevergoeding is.
3.15
Het hof volgt [appellant] in zijn standpunt dat een gebruikersvergoeding een vorm van schadevergoeding is en dat het uitgangspunt is dat over een schadevergoeding geen btw hoeft te worden afgedragen. Een uitzondering geldt echter in het geval de schadevergoeding moet worden beschouwd als een tegenprestatie voor een dienst die onder bezwarende titel wordt verricht in de zin van die bepaling, zoals de verplichting tot het betalen van de huur, en als zodanig aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw) is onderworpen. [2] De gebruikersvergoeding kan worden beschouwd als een huurvervangende schadevergoeding. Bouwstad heeft ter zitting ook verklaard btw over de gebruikersvergoeding te hebben afgedragen. Bouwstad kan dan ook met succes een beroep doen op de hiervoor geschetste uitzonderingsgrond. Dat betekent dat UTC btw is verschuldigd over de gebruikersvergoeding gelijk als in het huurbedrag was opgenomen.
3.16
Dit betekent dat UTC over de periode van 19 maart 2015 tot en met
20 augustus 2015 een bedrag aan gebruikersvergoeding van € 1.902,24 per maand (inclusief btw) verschuldigd is, derhalve in totaal € 9.633,92.
Recapitulatie betaalverplichtingen [appellant] tot de datum van ontruiming
3.17
UTC was op grond van de huurovereenkomst en het verstekvonnis vanaf
1 januari 2014 tot 28 mei 2014 een voorschot servicekosten verschuldigd van € 441,65 per maand. Dit komt neer op 4 maanden en 27/31e maand, en daarmee op € 2.151,22.
3.18
Over de periode 1 januari 2014 tot en met de ontruimingsdatum van
20 augustus 2015 was UTC (en daarmee [appellant] ) dan ook in totaal verschuldigd:
  • Huur € 26.385,91
  • Voorschot servicekosten € 2.151,22
  • Gebruikersvergoeding
Totaal: € 38.171,05
3.19
Partijen zijn het erover eens dat UTC over de periode 1 januari 2014 tot en met
2 februari 2015 € 37.105,23 aan Bouwstad heeft betaald. Samen met het bedrag van de niet genoten huurvrije maanden van januari en juli 2013 van € 4.951,32 dat [appellant] in verrekening (zie ro. 3.8) mag brengen, komt dat neer op een bedrag van € 42.056,55. Dat betekent dat UTC op de datum van ontruiming bij was met zijn betalingsverplichtingen en zelfs een bedrag van € 3.885,50 te veel had voldaan.
Afrekening servicekosten
3.2
Dan komt het hof vervolgens toe aan de afrekening van de servicekosten. Bouwstad vordert een bedrag van € 18.766,52 aan servicekosten over de jaren 2011 tot en met 2015. Bouwstad stelt dat dit de resterende kosten zijn van de daadwerkelijk geleverde diensten, na aftrek van de door UTC betaalde voorschotten. [appellant] betwist de juistheid van deze vordering en stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat Bouwstad de afrekeningen onvoldoende heeft onderbouwd en dat Bouwstad servicekosten in rekening brengt voor diensten die zij niet heeft geleverd.
3.21
De kantonrechter heeft de vordering van Bouwstad ten aanzien van de servicekosten toegewezen tot een bedrag van € 12.720,36. Voorafgaand aan dat oordeel heeft de kantonrechter overwogen dat de verweren die [appellant] bij conclusie van dupliek heeft aangevoerd in strijd zijn met de goede procesorde en daarom buiten beschouwing worden gelaten. Het hof is met [appellant] eens dat dat oordeel geheel onjuist is. Immers net als Bouwstad haar vordering bij de conclusie van repliek mocht wijzigen of aanvullen mocht [appellant] bij de conclusie van dupliek zijn inhoudelijke verweer (‘verweer ten principale') wijzigen of aanvullen Het hof zal deze verweren van [appellant] – die hij in hoger beroep wederom heeft aangevoerd en toegelicht – alsnog bij de beoordeling betrekken wat de kantonrechter geheel ten onrechte heeft nagelaten.
3.22
Bij de beoordeling neemt het hof het volgende in aanmerking. Bouwstad heeft ter onderbouwing van haar vordering voor elk jaar een factuur voor de servicekosten overgelegd. Achter elke factuur is een door Bouwstad opgestelde bijlage gevoegd waarin de servicekosten voor dat jaar worden onderverdeeld in vijftien afzonderlijke categorieën waaronder: kosten voor gas, water en stroom, kosten voor schoonmaak, kosten voor het alarm, kosten voor afvalverwerking en kosten voor het onderhoud van het parkeerterrein en de tuin. De categorieën in de bijlage zijn door Bouwstad niet afzonderlijk met facturen onderbouwd. [appellant] stelt dat de afrekeningen door het gebrek aan onderliggende facturen niet kunnen worden gecontroleerd en de vordering van Bouwstad daarmee onvoldoende is onderbouwd. Ook heeft [appellant] gesteld dat de afrekeningen op meerdere punten onjuist zijn. Zo zou Bouwstad volgens [appellant] kosten in rekening hebben gebracht voor diensten die zij niet heeft geleverd. [appellant] voert aan dat er niet structureel werd schoongemaakt, het alarm niet werkte en de tuin en het parkeerterrein niet werd onderhouden. Daarbij zouden de energiekosten niet correct zijn afgerekend.
3.23
Bouwstad heeft ten aanzien van het verweer dat de onderliggende facturen zich niet in het dossier bevinden aangevoerd dat [appellant] slechts recht op inzage heeft en geen algemeen recht op afgifte. Daarbij zijn volgens haar deze stukken in augustus 2015 reeds naar de toenmalige advocaat van [appellant] gezonden en heeft [appellant] de afrekeningen dus kunnen controleren.
3.24
In dit hoger beroep is het aan het hof om te beoordelen of, en zo ja hoeveel servicekosten UTC aan Bouwstad verschuldigd is. Aangezien de onderliggende facturen zich niet bij de stukken bevinden, kan het hof niet vaststellen of de door Bouwstad opgestelde afrekeningen juist zijn. Daar komt bij dat Bouwstad ook in hoger beroep heeft nagelaten om in te gaan op de uitgebreid gemotiveerde stellingen van [appellant] dat de afrekeningen op meerdere punten onjuist zijn. Het lag echter op de weg van Bouwstad om dit gemotiveerd te weerspreken, te meer omdat de huurovereenkomst is ontbonden als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen door Bouwstad, waaronder verplichtingen waarvoor Bouwstad nu wel servicekosten in rekening heeft gebracht.
3.25
Daartegenover staat dat het wel voor de hand ligt dat er door Bouwstad bepaalde kosten zijn gemaakt die voor rekening van [appellant] komen, zoals de kosten voor gas, water en stroom waarvan vaststaat dat die wel zijn geleverd Het hof ziet daarom aanleiding de servicekosten naar redelijkheid te begroten. Hierbij zal onderscheid gemaakt worden tussen de periode van 1 januari 2011 tot 28 mei 2014 en de periode vanaf 28 mei 2014 tot en met
20 augustus 2015.
- Servicekosten van 1 januari 2011 tot 28 mei 2014
3.26
Conform het verstekvonnis van 18 maart 2015 was UTC tot 28 mei 2014 het voorschot voor de servicekosten verschuldigd. Vast staat dat UTC deze ook heeft voldaan. Niet is gebleken dat deze betaalde voorschotten niet toereikend was om de door Bouwstad gemaakte kosten te dekken. Het is aan Bouwstad om haar vordering deugdelijk te motiveren en (met stukken) te onderbouwen. Dat zij dit heeft nagelaten, moet voor haar eigen rekening en risico blijven. Het standpunt van Bouwstad dat de onderliggende stukken in een eerdere procedure zijn overgelegd en dat [appellant] daar al sinds augustus 2015 de beschikking over heeft - wat [appellant] heeft bestreden - , is daartoe onvoldoende. Het voorgaande brengt mee dat UTC (en daarmee [appellant] ) over deze periode geen verdere servicekosten verschuldigd is aan Bouwstad.
- Servicekosten vanaf 28 mei 2014 tot en met 20 augustus 2025
3.27
De kantonrechter heeft in het vonnis van 18 maart 2015 bepaald dat UTC met terugwerkende kracht vanaf 28 mei 2014 geen voorschot op de servicekosten meer hoeft te voldoen als gevolg van het niet nakomen van verplichtingen uit de huurovereenkomst door Bouwstad. Als gezegd betroffen dit ook (deels) verplichtingen waarvoor zij wel servicekosten bij UTC in rekening heeft gebracht. De servicekosten die UTC vanaf
28 mei 2014 tot aan de datum van het vonnis nog heeft betaald, zijn verrekend met de op dat moment achterstallige huurbetalingen. Per saldo betekent dat dat vanaf 28 mei 2014 geen voorschotten op de servicekosten is betaald.
3.28
Gedurende deze periode van ongeveer veertien maanden acht het hof aannemelijk dat Bouwstad wel bepaalde kosten heeft moeten maken. Zo heeft UTC bijvoorbeeld wel gas, water en stroom verbruikt. Het hof acht het dan ook redelijk dat [appellant] daarvoor een bedrag zal moeten betalen. Het hof zal dit bedrag echter niet vaststellen op het door Bouwstad bepaalde voorschot van (laatstelijk) € 441,65. Immers, bij dat voorschot zijn ook posten opgenomen waarvan niet is komen vast te staan dat UTC die diensten geleverd heeft gekregen. Het hof acht het in het onderhavige geval redelijk en aangewezen de servicekosten voor deze periode vast te stellen op € 250,- per maand, inclusief btw.
3.29
Het voorgaande betekent dat het totaal aan verschuldigde servicekosten neerkomt op het volgende:
Verschuldigde servicekosten
28 tot en met 31 mei 2014
€ 32,26 (€ 250,-/31 × 4 dagen)
juni 2014 – juli 2015
€ 3.500,- (€ 250,- x 14 maanden)
1 tot en met 20 augustus
€ 161,29 (€ 250,-/31 × 20 dagen)
Totaal
€ 3.693,55
Per saldo
3.3
Onderaan de streep betekent dit het volgende. Met uitzondering van de servicekosten had UTC tot en met de dag van ontruiming een bedrag van € 3.885,50 te veel betaald
(zie ro. 3.19). UTC is Bouwstad nog verschuldigd een bedrag van € 3.693,55 aan servicekosten. Een eenvoudige rekensom brengt mee dat Bouwstad een bedrag van € 191,95 te veel op [appellant] heeft verhaald. Bouwstad heeft ter dekking van de door haar gestelde kosten daarenboven ook de door UTC gestelde bankgarantie van € 8.400,- uitgewonnen. Uitgaande van deze uitkomst heeft Bouwstad nog een en ander terug te betalen.
Contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten
3.31
Nu de conclusie is dat UTC geen achterstand heeft in haar betalingen, is ook niet de door Bouwstad gevorderde contractuele boete verschuldigd. Dat betekent dat deze vordering van Bouwstad wordt afgewezen en daarmee ook het door Bouwstad ingestelde incidentele hoger beroep op dat punt faalt. Wat partijen daar verder over en weer hebben aangevoerd en conclusies aan hebben verbonden, kan dan ook onbesproken worden gelaten. Datzelfde geldt voor de afgewezen incassokosten. Bij deze stand van zaken heeft Bouwstad geen aanspraak op vergoeding van incassokosten.
Reconventionele vordering van [appellant]
3.32
In reconventie heeft [appellant] terugbetaling gevorderd van de door Bouwstad uitgewonnen bankgarantie en van de te veel betaalde huurpenningen en servicekosten door UTC aan Bouwstad. Uit het dossier en de toelichting ter zitting van [appellant] blijkt dat UTC niet meer bestaat, dat alle vorderingen en verplichtingen van UTC zijn overgedragen aan UZ – met uitzondering van de (eventuele) schuld uit de huurovereenkomst die per saldo voor rekening van de ex-vennoten van UTC zou blijven. [appellant] voert deze procedure op eigen naam als voormalig vennoot van UTC. Hij is dan ook niet bevoegd om in deze hoedanigheid terugbetaling te vorderen van de bankgarantie. Die vordering komt toe aan UZ. In wat [appellant] daarover heeft aangevoerd, ligt geen reden om aan te nemen dat hij (toch) inningsbevoegdheid is (geworden). Datzelfde geldt voor schadevorderingen uit de huurovereenkomst. Ook die zijn overgedragen aan UZ.
De conclusie
3.33
Het hoger beroep slaagt voor zover gericht tegen het vonnis in conventie. Dat vonnis zal worden vernietigd, onder bekrachtiging van het vonnis in reconventie. Omdat Bouwstad overwegend in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar veroordelen tot betaling van de proceskosten van zowel het hoger beroep als de procedure in conventie bij de kantonrechter. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
3.34
[appellant] vordert in hoger beroep ook veroordeling van Bouwstad om aan [appellant] terug te betalen wat hij reeds naar aanleiding van het bestreden vonnis aan Bouwstad heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag dat [appellant] de betalingen heeft verricht tot aan de dag van voldoening door Bouwstad. Deze ongedaanmakingsvordering is wat de hoofdsom in conventie betreft toewijsbaar. Deze veroordeling door de kantonrechter valt niet als een handelstransactie te kwalificeren, zodat over de ongedaanmakingsvordering geen handelsrente (6:119a BW), maar de gewone wettelijke rente (6:119 BW) is verschuldigd.
3.35
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 19 oktober 2022, voor zover in reconventie gewezen;
4.2
vernietigt dat vonnis voor zover in conventie gewezen en beslist opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Bouwstad af;
4.3
veroordeelt Bouwstad tot terugbetaling aan [appellant] van alles wat hij op grond van het vonnis in conventie van 19 oktober 2022 aan Bouwstad heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellant] tot aan de dag van terugbetaling;
4.4
veroordeelt Bouwstad tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de kantonrechter in conventie:
€ 932,50 aan salaris van de advocaat van [appellant] (2,5 procespunten x € 373,-)
4.5
veroordeelt Bouwstad tot betaling van de proceskosten van de zijde van [appellant] in principaal appel:
€ 783,- aan griffierecht
€ 125,86 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Bouwstad
€ 4.314,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (2 procespunten x appeltarief IV)
4.6
veroordeelt Bouwstad tot betaling van de proceskosten van de zijde van [appellant] in incidenteel appel:
€ 2.157,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (½ x 2 punten x appeltarief IV)
4.7
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, W.F. Boele en D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 april 2024.

Voetnoten

1.Laatstelijk Hof Amsterdam, 11 september 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3391.
2.Zie HvJ 20 januari 2022, C-90/20,
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.