ECLI:NL:GHARL:2024:2788

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
21-000594-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor smaadschrift met niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op basis van tijdige klachtindiening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor smaadschrift. De verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, terwijl zij voor andere feiten is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft het openbaar ministerie op enkele onderdelen niet-ontvankelijk verklaard, omdat de betrokken aangevers hun klacht niet tijdig hebben ingediend. De zaak betreft uitlatingen op sociale media die door de verdachte zijn gedaan, waarbij de eer en goede naam van verschillende benadeelden zijn aangetast. Het hof heeft vastgesteld dat de klachttermijn van drie maanden na kennisname van de feiten niet is nageleefd door de aangevers, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging voor bepaalde feiten. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan smaadschrift door opzettelijk de eer en goede naam van de benadeelden aan te tasten, wat heeft geleid tot de opgelegde straf. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, en zij kunnen hun vorderingen alleen bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000594-20
Uitspraak d.d.: 23 april 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 januari 2020 met parketnummer 18-188270-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 januari 2022 en 9 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, er toe strekkende dat het gerechtshof:
  • het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging ten aanzien van het onder 1 en 2b tenlastegelegde;
  • de verdachte zal vrijspreken ter zake van hetgeen haar onder 2a en 3 is tenlastegelegd;
  • de verdachte zal veroordelen ter zake van hetgeen haar onder 1, 2b, 4 en 5 is tenlastegelegd tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.250,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal toewijzen tot een bedrag van € 250,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] zal toewijzen tot een bedrag van € 200,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] zal toewijzen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] zal toewijzen tot een bedrag van € 100,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de overige benadeelde partijen niet-ontvankelijk zal verklaren.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Het openbaar ministerie heeft blijkens de akte van hoger beroep weliswaar onbeperkt hoger beroep ingesteld, maar de appelschriftuur van het openbaar ministerie bevat geen bezwaren tegen deze vrijspraak en ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal aangegeven niet langer een belang te hebben bij de behandeling van dit feit. Het openbaar ministerie zal daarom in zoverre, op grond van het bepaalde in artikel 416, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 22 januari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht:
  • het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 en 2, tweede cumulatief/alternatief (2b) tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging;
  • de verdachte vrijgesproken ter zake van hetgeen haar onder 2 eerste cumulatief/alternatief (2a), 3 en 5 is tenlastegelegd;
  • de verdachte veroordeeld ter zake van hetgeen haar onder 4 is tenlastegelegd tot een geldboete van € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis;
  • de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 9] , [benadeelde 4] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] , [benadeelde 2] en [benadeelde 5] in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en de verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen, begroot op nihil.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover vatbaar voor hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2018 tot en met 30 mei 2018 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 1] heeft aangerand, door tenlastelegging van (een) bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door, doelende op genoemde [benadeelde 1] , op Twitter, althans het internet,
- op 22 februari 2018 de tekst te plaatsen/delen: "Nadat ik begin 2016 melding deed bij mijn vrouwelijke leidinggevende isoleerde ze mij van de werkvloer"
en/of
- op 30 mei 2018 de tekst te plaatsen/delen: "Klopt. Toch is [benadeelde 1] nog steeds werkzaam bij# [instantie] ondanks het verwoesten vh leven en carrière [naam 1] verkeersleider. Weet je nog [benadeelde 1] toe je zei "Je denkt toch niet dat ik jou teruglaat op de [naam 1] hahaha dan neem ik vakantie" riep je. Integere teamleider.", althans (een) tekst(en) van gelijke aard en/of strekking;
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 januari 2018 tot en met 25 juli 2018 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
(a)
-opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 10] , [benadeelde 11] , [benadeelde 12] , [benadeelde 13] , [benadeelde 14] , [benadeelde 2] en/of [benadeelde 9] heeft aangerand, door tenlastelegging van (een) bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door
- , doelende op een of meer van bovengenoemde personen, via een (televisie)commentator, althans een voice-over, in een uitzending van [programma] op 23 januari 2018 in de openbaarheid te brengen of te doen brengen de woorden: "Zij wordt volgens eigen zeggen gepest en vernederd door collega's, maar [instantie] doet niets" en/of "De leidinggevende grijpt tijdens het pesten van [verdachte] niet in en volgens haar doet zij zelfs mee", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
EN/OF
(b)
-opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door
- , doelende op [benadeelde 2] , op Twitter, althans het internet,
- op 9 februari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen: "Ik denk dat de man met de baard die mij mede weggepest en seksueel geïntimeerd heeft zich over wat anders moet bezinnen" en toen op de tweet: "Hij? Wees duidelijk, [verdachte] s.v.p. Van in raadselen tweeten wordt niemand wijzer." als antwoord te berichten: " [benadeelde 2] " en/of
- op 21 april 2018 de tekst te plaatsen/delen: "Kijk @ [naam 2] De man die mij seksueel geïntimeerd en weggepest heeft" en/of
- op 21 april 2018 een bericht te plaatsen/delen: " [programma] de verzender Vd seksueel getinte e-mails collega [benadeelde 2] beticht jullie van slechte jounalistiek. Ik denk dat het tijd wordt zijn verzonden seksueel getinte e-mails deze keer met naam openbaar te maken. @ [naam 3] @ [programma] ", en/of
- op 25 juli 2018 een bericht te plaatsen/delen: "Of voor de door henzelf seksueel getinte e-mails vanaf [instantie] email account. Vandaar dat collega [benadeelde 2] allerlei mensen op [plaats] heeft ingezet in een hetze om zijn eigen seksuele intimidatie te laten ontkennen", althans (een) tekst(en) van gelijke aard en/of strekking;
4.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2018 tot en met 19 februari 2018 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op Twitter, althans het internet,
- , doelende op [benadeelde 3] , op 17 januari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen: "Ja slechte zaak. Ook geen reclame voor [bedrijf 1] . Ik ken deze [benadeelde 3] niet. Wat zou haar bezielen nep accounts aan te maken en een hoop herrie te maken?" en/of "Ik weet niet waarom maar [benadeelde 3] van de [bedrijf 1] zit achter het nep account [naam 5] . Geen idee wat deze mevrouw bezielt." en/of "Ik heb even gekeken wie [benadeelde 3] is @ [benadeelde 3] . Ik ken haar niet. Ze woont op [plaats] . Waarom ze zich geroepen voelt op agressie toon nare berichten te verspreiden weet ik niet. Misschien kan [benadeelde 3] dat uitleggen?" (vergezeld van een foto van [benadeelde 3] en haar echtgenoot) en/of
- op 20 januari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen: "Ik vind het feit dat [benadeelde 4] mij bedreigt en stalkt (foto's van mij plaatst) erg obsessief en verontrustend. Politie [plaats] heeft de bewuste meneer [benadeelde 4] inmiddels drie keer bezocht. Ipv schilderen lijkt deze man 24/7 obsessief bezig te zijn met mij" en/of " [benadeelde 4] van [bedrijf 2] houdt niet op met zijn bedreigingen & laster, niet alleen naar mij. Er wordt zelfs mensen verzocht om te sterven. Politie heeft [benadeelde 4] 3 keer bezocht. Wat bezielt deze geobsedeerde agressieve enge man?"
en/of
- op 5 januari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen: "Beste [benadeelde 5] van [bedrijf 3] , wil je ophouden met het verspreiden van laster over mij? Je bent niet op de hoogte vh dossier bemoei je niet met zaken waar jij niets mee te maken hebt.", en/of
- op 19 februari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen; " [benadeelde 5] heeft gestolen v meerdere werkgever" en/of "Oa v oude mensen waar zij schoon Maakte", althans (een) tekst(en) van gelijke aard en/of strekking;
5.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juni 2019 tot en met 3 juni 2019 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde 15] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door, doelende op bovengenoemde persoon, op Twitter, althans het internet, de tekst(en) te plaatsen/delen:
- De schoonmaker van de [naam 1] : roddelen, interne informatie lekken. Kwaad spreken over [instantie] medewerkers. En dit alles ongestraft, want zegt [instantie] "de schoonmaker van de [naam 1] is geen medewerker van [instantie] " en/of
-Exact! De schoonmaker van de # [naam 1] is een lek in de [instantie] organisatie. en/of
-De schoonmaker vd # [naam 1] hoeft niet aan de regels van #integriteit te voldoen, omdat hij volgens [instantie] geen medewerker van [instantie] is. Het is ernstig want deze schoonmaker maakt ook schoon op het politiebureau. Locaties waar integriteit hoog in het vaandel zou moeten staan….
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van de feiten 1 en 2b (klacht)
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van de feiten 1 en 2b ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 1 en 2b tenlastegelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in het dossier een klacht bevindt van 29 januari 2018, terwijl gedragingen in de periode 22 februari tot en met 30 mei 2018 zijn tenlastegelegd. Dat betekent dat de klacht is ingediend voordat deze feiten plaatsvonden. De klacht kan volgens de raadsman geen betrekking hebben op feiten die op dat moment nog niet zijn gepleegd. Dat geldt ook voor feit 2 onder B. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt voorts dat van de wettelijke termijn van drie maanden voor het indienen van een klacht niet mag worden afgeweken, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 269 Wetboek van Strafrecht (Sr), kan een vervolging van de beledigingsartikelen genoemd onder artikel 261-268, strafbaar gesteld krachtens titel XVI van het Sr, niet plaatsvinden dan nadat door het slachtoffer van de belediging een klacht is ingediend. De klacht bestaat uit een aangifte bij de bevoegde ambtenaar met verzoek tot vervolging (artikel 164, lid 1, Sv). Op grond van artikel 66, lid 1, Sr kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Aan verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat zij zich in de periode van 22 februari 2018 tot en met 30 mei 2018 schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 261, lid 2, Sr gestelde.
Vaststelling feiten
Aangeefster [benadeelde 1] heeft op 29 januari 2018 aangifte gedaan en een klacht ingediend ter zake van smaad(schrift) tegen verdachte, betrekking hebbende op uitlatingen gedaan in de periode vóór 29 januari 2018.
Het hof stelt vast dat de tenlastegelegde gedragingen onder 1 betrekking hebben op de tenlastegelegde periode 22 februari 2018 tot en met 30 mei 2018.
Uit het proces-verbaal van verhoor van aangeefster van 11 oktober 2018 volgt dat aangeefster op die datum nader melding heeft gemaakt van het gegeven dat verdachte in de tussenliggende periode meerdere berichten op Twitter heeft geplaatst over haar persoon en dat zij daarvan nog steeds niet gediend was. Daarbij heeft zij afdrukken van Twitterberichten gevoegd. Het betreft Twitterberichten in de tenlastegelegde periode van onder meer 22 februari [2018] en 30 mei 2018. Voorts wenst aangeefster door schadebemiddeling of voeging in het strafproces de schade te verhalen. Het hof stelt vast dat op 11 oktober 2018 geen klacht als bedoeld in artikel 164, lid 1, Sv is ingediend.
Termijn
Het hof stelt voorop dat de klachtgerechtigde bij een delict als het onderhavige zijn bevoegdheid slechts gedurende de in de wet genoemde klachttermijn kan uitoefenen. In zoverre is zijn/haar macht om te bepalen of de verdachte vervolgd moet worden in tijd begrensd. Dat betekent dat in het geval dat voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennis genomen van het gepleegde delict, de vervolging daarop afstuit. Ingeval de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, zal van die wens binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken.
Het hof is van oordeel dat met betrekking tot [benadeelde 1] weliswaar uit haar aangiftes van 29 januari 2018 en 11 oktober 2018 en de door haar op 29 januari 2018 ingediende klacht blijkt dat zij de vervolging van verdachte heeft gewenst, maar dat van deze wens niet binnen de wettelijke termijn van drie maanden is gebleken.
De advocaat-generaal heeft hierover naar voren gebracht dat dit in de onderhavige zaak niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie hoeft te leiden omdat de uitingen van verdachte vóór en na het indienen van de klacht niet van aard zijn veranderd.
Het hof gaat hier echter niet in mee. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1140) leidt het hof af dat ook in het geval de tenlastelegging betrekking heeft op afzonderlijke feiten die binnen een bepaalde periode zijn gepleegd, de klachttermijn telkens een aanvang neemt op de dag na die waarop de aangever(s) kennis heeft/hebben genomen van het gepleegde delict.
Dat betekent dat van de wens van aangeefster tot vervolging uiterlijk drie maanden na 22 februari 2018 en uiterlijk drie maanden na 30 mei 2018 had moeten blijken. Nu het op zichzelf mogelijk als wens tot vervolging op te vatten proces-verbaal van verhoor d.d. 11 oktober 2018 ruimschoots buiten deze termijn ligt en ook overigens niet van een tijdig ingediende klacht is gebleken, is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk is in de strafvervolging.

Ten aanzien van het onder 2b tenlastegelegde

Aan verdachte is onder 2b tenlastegelegd dat zij zich in de periode van 23 januari 2018 tot en met 25 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 261, lid 2, Sr gestelde.
Vaststelling feiten
Aangever [benadeelde 2] heeft op 2 februari 2018 aangifte gedaan en een klacht ingediend ten aanzien van laster en smaad(schrift) tegen verdachte, betrekking hebbende op de periode 10 juli 2016 tot en met 2 februari 2018.
Het hof stelt vast dat de tenlastegelegde feitelijke gedragingen onder 2b betrekking hebben op verschillende dagen binnen de tenlastegelegde periode, te weten: berichten geplaatst op 9 februari 2018, 21 april 2018 en 25 juli 2018.
Uit het proces-verbaal van verhoor aangever van 3 oktober 2018 volgt dat aangever toen nader melding heeft gemaakt van het gegeven dat verdachte in de tussenliggende periode meerdere berichten op Twitter heeft geplaatst over zijn persoon en dat hij daarvan nog steeds niet gediend was. Daarbij heeft hij afdrukken van Twitterberichten gevoegd. Het betreft de genoemde Twitterberichten van onder meer 9 februari 2018, 21 april 2018 en 25 juli 2018. Het hof stelt vast dat op 3 oktober 2018 geen klacht als bedoeld in artikel 164, lid 1, Sv is ingediend.
Termijn
Overeenkomstig hetgeen hiervoor met betrekking tot feit 1 is overwogen, vloeit voort dat van de wens van aangever [benadeelde 2] tot vervolging uiterlijk drie maanden na 9 februari 2018 (dus 9 mei 2018), uiterlijk drie maanden na 21 april 2018 (dus 21 juli 2018) en uiterlijk drie maanden na 25 juli 2018 (dus 25 oktober 2018) had moeten blijken. Nu hiervan ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen op 9 februari 2018 en 21 april 2019 niet (tijdig) is gebleken, is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ter zake van het onder 2B 1e, 2e en 3e gedachtestreepje tenlastegelegde niet-ontvankelijk is in de strafvervolging.
Ten aanzien van de uitlating onder het gedachtestreepje met de datum 25 juli 2018 is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie wel kan worden ontvangen in de strafvervolging. Naast zijn aangifte en klacht van 2 februari 2018 en zijn verklaring als aangever over de omstandigheid dat verdachte is voortgegaan met soortgelijke feiten, blijkt de wens tot vervolging ook uit het feit dat [benadeelde 2] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep ter zitting is verschenen om zijn vordering als benadeelde partij toe te lichten.

Bewijsoverwegingen

Standpunten van de verdediging

De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – een en ander zoals verwoord in de door de raadsman overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 2a, 2b, 4 en 5 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2a tenlastegelegde
Volgens de raadsman van verdachte is verdachte niet verantwoordelijk te houden voor uitlatingen die door de voice-over van het programma [programma] zijn uitgesproken. Uit de overgelegde e-mail d.d. 21 januari 2020 van [naam 4] van [instantie 2] blijkt dat verdachte bij de inhoud van de uitzending geen enkele rol heeft gehad. Voorts is niet duidelijk waarom [benadeelde 6] in de tenlastelegging is opgenomen, nu hij in de uitzending niet is genoemd. Ten aanzien van [benadeelde 7] is van belang dat deze zelf heeft verklaard ‘nooit het gevoel (te hebben) gehad dat zij mij op een persoonlijke titel heeft geraakt.’ Van een aantasting van de eer en goede naam kan geen sprake zijn. Dit geldt ook voor alle in de tenlastelegging genoemde personen, nu de voice-over spreekt over ‘collega’s’, niet over met naam en toenaam genoemde personen. De voice-over spreekt over het pesten en vernederen door collega’s en is daarmee te onbepaald en voldoet niet.
Ten aanzien van het onder 2b tenlastegelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat niet tot het bewijs van smaad kan worden gekomen, nu het Twitterbericht van 25 juli 2018 een tweet betreft dat alleen gericht is aan de volgers. Het betrof geen openbaar bericht. Voorts is de context waarin de tweet is geplaatst niet te bepalen.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Ten aanzien van [benadeelde 3] is volgens de verdediging geen sprake van smaadschrift. Verdachte zegt slechts dat ze zich afvraagt wat haar ( [benadeelde 3] ) zou bezielen om dit (achter een account zitten op naam van [naam 5] ) te doen. Het stellen van een vraag wat iemand er toe zou bewegen (het woord ‘zou’ laat bovendien ruimte dat het een ander is) dergelijke accounts aan te maken, is onvoldoende bepaald om vast te stellen dat sprake is van smaad. Dat is niet anders met het latere bericht dat verdachte zich afvraagt waarom de aangeefster zich geroepen voelt op nare toon berichten te verspreiden. In de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte de tweet heeft verzonden op 17 januari 2018, die datum is terug te lezen in de aangifte, maar blijkt niet uit het afschrift van de tweet.
Ten aanzien van [benadeelde 4] uit verdachte in de berichten over [benadeelde 4] haar frustratie over de kennelijke obsessie van hem ten opzichte van verdachte. Volgens verdachte heeft [benadeelde 4] het in vele duizenden berichten op haar gemunt. [benadeelde 4] is hiervoor door het hof veroordeeld in 2021. De tenlastegelegde berichten van verdachte zijn echter neutraal. ‘Een geobsedeerde man’, ‘24/7 obsessief bezig’, ‘houdt niet op met bedreigingen en laster’. Er is naar de mening van de raadsman wederom geen sprake van een concreet en historisch feit, eerder een eigenschap.
De raadsman heeft verder opgemerkt ten aanzien van [benadeelde 5] dat de politierechter dit onderdeel bewezen heeft verklaard, althans voor zover dit betrekking heeft op een beschuldiging van diefstal. De eerste tweet kan echter geen smaad opleveren, omdat deze niet verwijst naar een concrete gebeurtenis. Dat zou wellicht anders kunnen zijn bij het tweede bericht, maar dit betreft geen tweet maar een DM (Direct Message). Het is dus geen openbaar twitterbericht. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het kennelijke doel van ruchtbaarheid had.
Daar komt bij dat in de tenlastelegging als datum 19 februari 2018 is opgenomen, terwijl onder het bericht staat: ‘dinsdag 11:36 AM”. In 2018 was 19 februari geen dinsdag. Een objectieve aanduiding voor een datum is er niet, hetgeen tot vrijspraak moet leiden.
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
Volgens de raadsman is er geen sprake van smaadschrift, de schoonmaker wordt niet met naam genoemd en de uitingen van verdachte zijn algemeen en onvoldoende concreet. Voorts zijn de tweets geplaatst met een afgeschermd account. Dat betekent dat de berichten niet openbaar zijn maar alleen zichtbaar voor de door verdachte toegelaten volgers.
Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het uiten van een mening een hoog goed is. In een democratie mag niet te snel uit het kwetsende of laakbare karakter van bepaalde uitlatingen een rechtvaardiging voor een beperking van het in artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting worden afgeleid. De verdediging meent dat het openbaar ministerie veel te gemakkelijk inbreuk wil maken op dit grondrecht.

Oordeel van het hof

Het hof dient te beoordelen of wettig en overtuigend bewezen is dat bedoelde teksten door verdachte zijn geuit door deze op Twitter te plaatsen en zo ja, of deze uitingen als smaadschrift kunnen worden gekwalificeerd.
Interpretatie van het tenlastegelegde
Het hof interpreteert het tenlastegelegde op de volgende wijze. Het hof stelt vast dat er sprake is van 4 genummerde verwijten (2a, 2b, 4 en 5). De tenlastegelegde verwijten zien op smaadschrift. Op grond van de inhoud van het dossier constateert het hof dat deze teksten zijn geselecteerd uit verschillende (soorten) twitterberichten en een uitzending van het programma [programma] . De selecties omvatten veelal losstaande zinnen die soms per twitterbericht onder gedachtestreepjes in de tenlastelegging zijn gegroepeerd. Het hof zal bij de beoordeling of is voldaan aan de criteria voor smaad(schrift), telkens de afzonderlijke zinnen op zichzelf beschouwen. Met deze lezing van het tenlastegelegde wordt verdachte naar het oordeel van het hof niet in enig belang geschaad.
Smaad(schrift), toetsingskader
Smaad(schrift) – opgenomen in artikel 261 Sr – is een specifieke vorm van belediging, waarbij strafbaar is gesteld de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel het geven van ruchtbaarheid.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van smaad(schrift) gaat het hof uit van het toetsingskader dat de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 11 oktober 2016 (HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2291): "Vooropgesteld moet worden dat sprake is van tenlastelegging van een "bepaald feit" als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkenen betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien het gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging.”

Vrijspraak ten aanzien van het onder 2a tenlastegelegde

Het hof heeft, gehoord de advocaat-generaal en de raadsman, uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2a tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de tenlastegelegde uitlatingen, gedaan door een voice-over in de televisie-uitzending van [programma] op 23 januari 2018 niet voor rekening kunnen komen van verdachte. Ook is onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte op enigerlei wijze invloed heeft gehad op uitspraken van de voice-over. Gelet hierop zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 2a tenlastegelegde feit.

Overwegingen ten aanzien van het onder 2b tenlastegelegde

Uitlating op 25 juli 2018 (doelend op [benadeelde 2] )
Het hof gaat ervan uit dat het twitteraccount @ [naam 6] in eigendom en beheer is van verdachte, alsmede dat de tenlastegelegde geschreven tekst door verdachte is geplaatst. Dit is van de zijde van de verdediging niet betwist en het hof heeft ook overigens geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen terzake te twijfelen.
Met betrekking tot het twitter bericht van 25 juli 2018 op de tenlastelegging, waarin verdachte heeft geschreven dat collega [benadeelde 2] allerlei mensen op [plaats] heeft ingezet in een hetze om zijn eigen seksuele intimidatie te laten ontkennen, is het hof van oordeel dat dit ziet op een voldoende geconcretiseerde gedraging van [benadeelde 2] . Hem wordt immers toegedicht dat hij “mensen op [plaats] heeft ingezet in een hetze”. Het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" is daarmee vervuld, zodat het als smaadschrift ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Het verweer van de raadsman dat geen bewezenverklaring kan volgen omdat het twitterbericht van 25 juli 2018 een tweet betreft die alleen gericht is aan de volgers van verdachte en het om die reden geen openbaar bericht betreft mist naar ’s hofs oordeel feitelijke grondslag. Het op de schermafdruk van dit bericht zichtbare hangslot laat immers onverlet dat dit bericht in beginsel zichtbaar is geworden voor alle volgers van de verdachte (het hof begrijpt: rond de 9.000 personen). Openbaarmaking van een bericht aan een groep mensen van een dergelijke omvang (waarbij ook nog eens met de niet te verwaarlozen kans van verdere verspreiding door deze volgers rekening moet worden gehouden) kan worden aangemerkt als te zijn gedaan met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven, als bedoeld in artikel 261 Sr.. Verdachte heeft door aldus te handelen haar uitingen zodanig ter kennis van het publiek gebracht dat een brede kring van betrekkelijk willekeurige derden wordt bereikt.
Ten aanzien van de uitlating zelf is het hof van oordeel dat deze op zichzelf beledigend is en geschikt om de waardigheid van [benadeelde 2] die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. Daarbij neemt het hof in aanmerking de context waarin de uitlating is gedaan, zoals die naar voren komt in de aangifte van [benadeelde 2] .
Het feit dat in de tenlastelegging het woord ‘gestuurde’ ontbreekt, welk woord wel in het bericht staat, maakt het voorgaande niet anders. Het hof zal het woord aan de bewezenverklaring toevoegen als abusievelijk ten onrechte niet in de tenlastelegging opgenomen.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen [1]
1.
Verhoor aangever [benadeelde 2]
Ik weet dat u mij nogmaals wilt horen over de aangifte die ik heb gedaan ter zake van belediging/smaad. Ik kan u het volgende verklaren:
In alle berichtgeving in de sociale media word ik neergezet door [verdachte] als de man die haar seksueel zou hebben geïntimideerd (…). Tevens word ik in al die berichten met naam en toenaam genoemd.
Ik heb de volgende screenshot bijgevoegd:
25 juli 2018 - (…). Hierin noemt [verdachte] mij met naam en toenaam, [benadeelde 2] . Zij geeft in die tweet aan dat ik allerlei mensen in een hetze zou hebben ingezet om mijn
eigen seksuele intimidatie te laten ontkennen.
Zij probeert de buitenwereld te laten geloven dat ik haar seksueel zou hebben
geïntimideerd en ze noemt zelfs dat daar verbale agressie bij is geweest. Ik zou haar
zelfs weggepest hebben.
Wat zijn de gevolgen voor jou?
Als men mijn naam intikt op Google krijg je op plaats 5 te zien de vraag: "Heeft [benadeelde 2] [verdachte] van de [locatie] afgepest?" Dit vind ik behoorlijk schadelijk. Het is dat ik wat aan het eind van mijn carrière zit maar je weet hoe dat nu gaat met solliciteren. Men gaat toch even de naam intikken op Google. Probeer dan maar eens opnieuw te solliciteren. [2]
2) Een twitterbericht [3] , geplaatst op 25 juli 2018 te 20:51 uur door @ [naam 6] ( [verdachte] ) waarin de tekst is opgenomen: “Of voor door henzelf gestuurde seksueel getinte e-mails vanaf [instantie] email account. Vandaar dat collega [benadeelde 2] allerlei mensen op [plaats] heeft ingezet in een hetze om zijn eigen seksuele intimidatie te laten ontkennen”

Overwegingen ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde

1e gedachtestreepje; uitlatingen op 17 januari 2018 (doelend op [benadeelde 3] )
eerste bericht (partiële vrijspraak)
Het hof is van oordeel dat de eerste uitlating bij dit gedachtestreepje (“Ja slechte zaak. Ook geen reclame voor [bedrijf 1] […] en een hoop herrie te maken” niet een tenlastelegging van een bepaald feit inhoudt zodat in zoverre geen sprake is van smaad(schrift) en verdachte daarvan partieel behoort te worden vrijgesproken.
tweede en derde bericht
In de twitterberichten van 17 januari 2018 waar verdachte heeft geschreven dat ‘zij niet weet waarom [benadeelde 3] van de [bedrijf 1] achter de nep account van [naam 5] zit en niet weet wat deze vrouw bezielt’, alsmede dat ‘zij, verdachte, even heeft gekeken wie [benadeelde 3] is, zij haar niet kent maar op [plaats] woont en zich afvraagt waarom ze (het hof begrijpt [benadeelde 3] ) zich geroepen voelt om op een agressie toon nare berichten te verspreiden’, is naar het oordeel van het hof de tekst toegespitst op voldoende geconcretiseerde gedragingen. Immers bevat het eerste bericht het verwijt ‘dat [benadeelde 3] achter de nep account van [naam 5] zit’. Anders dan door de verdediging gesteld gaat het hierbij niet (slechts) om de vraag óf [benadeelde 3] achter dit account zit, maar bevat het bericht de stelling dát dit zo is, waarbij verdachte aangeeft dat zij niet weet waarom dat zo is. Het tweede bericht bevat het verwijt dat [benadeelde 3] ‘op een agressie toon nare berichten verspreidt’. Ook hier gaat het niet (slechts) om de vraag of [benadeelde 3] zulks doet, maar bevat het bericht de stelling dát dit zo is, waarbij verdachte zich afvraagt waarom [benadeelde 3] zich geroepen voelt zulks te doen. Het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" is daarmee vervuld, zodat het als smaadschrift ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Ten aanzien van de uitlating zelf is het hof van oordeel dat deze op zichzelf beledigend is en geschikt om de waardigheid van aangeefster [benadeelde 3] die haar in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. Daarbij neemt het hof in aanmerking de context waarin de uitlating is gedaan, zoals die naar voren komt in de aangifte van [benadeelde 3] .
Het verweer van de raadsman dat geen bewezenverklaring kan volgen omdat in de tenlastelegging is opgenomen dat verdachte de tweet heeft verzonden op 17 januari 2018, terwijl voornoemde datum niet blijkt uit het afschrift van de tweet, volgt het hof niet. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de datum, aangezien aangeefster in haar aangifte specifieke aandacht heeft besteed aan het moment waarop zij berichten van haar klanten over deze tweets kreeg.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Aangifte d.d. 18 januari 2018 door [benadeelde 3] , e.v. [benadeelde 3]Ik wens aangifte te doen van smaad dat plaatsvond op 17 januari 2018. Het gaat om Twitter. Hierin werd ik opeens genoemd. Gisteren (het hof begrijpt 17 januari 2018), omstreeks 17:37 uur kreeg ik een bericht van meerdere kanten dat [verdachte] iets over mij had gepost.
Ik ging gelijk kijken. Ik zag dat [verdachte] dit had gepost: "Ik weet niet
waarom maar [benadeelde 3] van de [bedrijf 1] zit achter de nep account [naam 5]
. Geen idee wat deze vrouw bezielt.”. [4] Dit kon alleen maar om mij gaan. Ik ben getrouwd met [benadeelde 3] en ik werk bij [bedrijf 4] , vroeger de [bedrijf 1] .
Een ander tekst van [verdachte] :
"Heb even gekeken wie [benadeelde 3] is. Ik ken haar niet. Ze woont op [plaats] .
Waarom ze zich geroepen voelt op agressie toon nare berichten te verspreiden weet ik
niet. Misschien kan [benadeelde 3] dat uitleggen?". [5]
Bij deze tweets plaatste ze ook een foto van mij met [mijn] echtgenoot. De foto is van
mijn Twitteraccount gehaald. Ik heb daar geen toestemming voor gegeven.
Er is een account van [naam 5] . Ik ken diegene niet. Ik heb ook niet een
account gemaakt op naam van [naam 5] . Of welke andere account dan ook.
Door de tweets van [verdachte] is mijn goede naam aangerand daar zij mij
een bepaald feit ten laste legt wat niet waar is. Dat doet [verdachte]
publiekelijk door mij te noemen in haar tweets. Iedereen die haar volgen kunnen dat
lezen. Ik moest mijn werkgever op de hoogte stellen. Zo maakt zij inbreuk op mijn
privé leven. [6]
Proces-verbaal bevindingen nepaccount
In haar aangifte verklaart [benadeelde 3] dat zij beschuldigd zou worden door verdachte dat zij een nep account had aangemaakt op naam van ene [naam 5] , @ [naam 7] . Wij verbalisanten hebben het account van @ [naam 7] bekeken. Dit account is door twitter opgeschort. Derhalve het account niet meer kunnen bekijken. Wij verbalisanten hebben de door de aangeefster aangeleverde twitter berichten bekeken. Tevens wordt in die twitterberichten van [naam 5] aangegeven dat diegene die het twitter account gebruikt niet [benadeelde 3] is.
Wij verbalisanten zagen dat in een aantal van die twitterberichten aangeefster
[benadeelde 3] / [benadeelde 3] met naam en toenaam wordt genoemd. [verdachte] tweet
hierin het volgende:
1. Ik weet niet waarom maar [benadeelde 3] zit achter het nep account van [naam 5]
. Geen idee wat deze mevrouw bezield.
(…)
3. Ik heb even gekeken wie [benadeelde 3] @ [benadeelde 3] . Ik ken haar niet. Ze woont op
[plaats] . Waarom ze zich geroepen voelt op agressie toon nare berichten te
verspreiden weet ik niet. Misschien kan [benadeelde 3] dat uitleggen.
Bij het onderste twitter bericht van [verdachte] is door haar tevens een
foto geplaatst van [benadeelde 3] en haar echtgenoot. [7]
2e gedachtestreepje; uitlatingen op 20 januari 2018 (doelend op [benadeelde 4] )
De twitterberichten van 20 januari 2018 op de tenlastelegging zijn naar het oordeel van het hof toegespitst op voldoende geconcretiseerde gedragingen. In het eerste bericht wordt immers gewag gemaakt van ‘het feit dat [benadeelde 4] verdachte bedreigt en stalkt en foto’s van haar plaatst’, terwijl het tweede bericht het concrete verwijt bevat dat ‘ [benadeelde 4] […] niet ophoudt met zijn bedreigingen en laster van verdachte en anderen’. Het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" is daarmee vervuld, zodat het als smaadschrift ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard. Ten aanzien van deze uitlatingen is het hof van oordeel dat deze telkens uitingen betreffen die op zichzelf beledigend zijn en geschikt zijn om de waardigheid van [benadeelde 4] die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de context en het samenstel van provocerende teksten en aantijgingen in de twitterberichten waarin de bewezenverklaarde uitingen telkens zijn gedaan het beledigende karakter van die uitingen eerder versterkt dan wegneemt. De bewezenverklaarde uitingen zijn onnodig grievend voor [benadeelde 4] . Het hof overweegt in dit verband dat de wijze waarop en de mate waarin [benadeelde 4] zich in zijn eer en goede naam aangetast heeft gevoeld ook blijkt uit de aangifte en de bijbehorende klacht van [benadeelde 4] die zich in het dossier bevinden.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Aangifte [benadeelde 4]Ik wil aangifte doen van smaadschrift gepleegd door [verdachte] . Nadat ik door [verdachte] ben geblokt heeft zij diverse berichten op de sociale media, twitter, gezet die mijn bedrijf schade en mij persoonlijk schade aanrichten. Ik heb namelijk een schildersbedrijf op [plaats] . Deze berichten zijn onjuist. Onder andere vermeld zij in tweets dat ik haar bedreig en stalk. Ook verwijt zij mij obsessief gedrag ten opzichte van haar. Deze uitlatingen op twitter zijn voor mijn bedrijf en mij persoonlijk zeer schadelijk. Mijn naam, die van het bedrijf, worden door het slijk gehaald omdat hetgeen door [verdachte] op twitter wordt vermeld onjuist is. Mijn naam en die van mijn bedrijf worden in de goede eer aangetast. Een afschrift van de betreffende tweets [8] [9] doe ik u hierbij toekomen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [10]
Een twitterbericht [11] , geplaatst op 20 januari 2018 te 20:30 uur door @ [naam 6] ( [verdachte] ) waarin de tekst is opgenomen: “Ik vind het feit dat [benadeelde 4] mij bedreigt en stalkt (foto's van mij plaatst) erg obsessief en verontrustend. Politie [plaats] heeft de bewuste meneer [benadeelde 4] inmiddels drie keer bezocht. Ipv schilderen lijkt deze man 24/7 obsessief bezig te zijn met mij"
Een twitterbericht [12] , geplaatst op 20 januari 2018 door @ [naam 6] ( [verdachte] ) waarin de tekst is opgenomen: “ [benadeelde 4] van [bedrijf 2] houdt niet op met zijn bedreigingen & laster, niet alleen naar mij. Er wordt zelfs mensen verzocht om te sterven. Politie heeft [benadeelde 4] 3 keer bezocht. Wat bezielt deze geobsedeerde agressieve enge man?"
3e gedachtestreepje; uitlating op 5 januari 2018 en 19 februari 2018 (doelend op [benadeelde 5] ) (partiële vrijspraak)
eerste bericht
Het hof is van oordeel dat deze uitlating geen tenlastelegging van een bepaald feit inhoudt zodat geen sprake is van smaad(schrift) en verdachte daarvan partieel behoort te worden vrijgesproken.
tweede bericht
Het hof stelt op grond van het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 264 van het dossier vast dat de Twitterberichten van 19 februari 2018 beide een zogenaamde ‘Direct Message’ (DM), een persoonlijk bericht, betreft. Deze berichten waren alleen gericht aan de ontvanger, naar blijkt [naam 8] . Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen omdat de berichten niet openbaar waren voor een groot publiek zodat derhalve geen kennelijk doel van ruchtbaarheid kan worden vastgesteld. Het hof is van oordeel dat verdachte om die reden van deze uitlatingen partieel behoort te worden vrijgesproken.

Overweging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde

1e en 2e gedachtestreepje; uitlatingen op 2 en 3 juni 2019 (doelend op [benadeelde 15] )
De twitterberichten van 2 en 3 juni 2019 op de tenlastelegging zijn naar het oordeel van het hof toegespitst op voldoende geconcretiseerde gedragingen. Hoewel het hof constateert dat de ‘schoonmaker van de [naam 1] ’ niet met naam wordt genoemd in de twitterberichten, is naar het oordeel van het hof in voldoende mate duidelijk over wie de tweet gaat. Gelet op het feit dat het hier gaat om een kleine gemeenschap en het feit dat algemeen bekend is wie de schoonmaker is van de [naam 1] , maakt naar het oordeel van het hof dat het bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit” daarmee is vervuld, zodat het als smaadschrift ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman dat geen bewezenverklaring kan volgen omdat de tweets zijn geplaatst met een afgeschermd account, hetgeen betekent dat de berichten niet openbaar zijn, maar alleen zichtbaar zijn voor de door verdachte toegelaten volgers. Het hof wijst in dit verband op pagina 296 van het dossier, waar verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat het voor de accounthouder van het account @ [naam 6] mogelijk is om dit account af te sluiten. Het account is dan alleen toegankelijk voor geregistreerde volgers van het account @ [naam 6] . Het account @ [naam 6] heeft tussen de 8000 en 9000 volgers. [13]
Het hof is van oordeel dat de twitterberichten van 2 en 3 juni 2019 tweets betreffen die gericht waren aan de volgers van verdachte. Door deze berichten voor de volgers (het hof begrijpt: circa 9.000) toegankelijk te maken heeft verdachte haar uitingen zodanig ter kennis van het publiek gebracht dat een brede kring van betrekkelijk willekeurige derden wordt bereikt. Openbaarmaking van een bericht aan een groep mensen van een dergelijke omvang (waarbij ook nog eens met de niet te verwaarlozen kans van verdere verspreiding door deze volgers rekening moet worden gehouden) kan worden aangemerkt als te zijn gedaan met het kennelijke doel daaraan ruchtbaarheid te geven, als bedoeld in artikel 261 Sr.
Ten aanzien van de uitlatingen zelf is het hof van oordeel dat deze op zichzelf beledigend zijn en geschikt om de waardigheid van aangever [benadeelde 15] die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. Daarbij neemt het hof in aanmerking de context waarin de uitlatingen zijn gedaan, zoals die naar voren komt in de aangifte(s) van [benadeelde 15] .
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Aangifte [benadeelde 15]
Ik wens aangifte te doen van smaadschrift gepleegd door [verdachte] dat plaatsvond tussen 2 juni 2019 en 3 juni 2019 te [plaats] .
Ik zal u eerst een stukje voorgeschiedenis vertellen. Ik heb samen met mijn vrouw een eigen schoonmaakbedrijf. Ik werk onder andere als schoonmaker op de [locatie] [naam 1] . [instantie] , waar de [naam 1] onder valt, huurt mij via een extern bedrijf in als schoonmaker. Ik ben ook gescreend door dit bedrijf. Ik werk al vele jaren als schoonmaker op de [locatie] [naam 1] en vele mensen op [plaats] weten dat ik, [benadeelde 15] , dit werk doe op de [locatie] [naam 1] . [verdachte] was tot voor kort werkzaam als verkeersleider op de [locatie] [naam 1] te [plaats] . Sinds ongeveer drie jaar is [verdachte] ziek geraakt en kwam zij thuis te zitten. In die periode ging [verdachte] haar ongenoegen richting haar directe collega's van de [locatie] [naam 1] en de leiding van [instantie] delen op social media, zoals op Twitter. (…)
[verdachte] plaatste in dezelfde periode, nadat zij ziek thuis kwam te zitten, ook tweets over mij op Twitter. Ik heb zelf geen Twitteraccount, maar hoor regelmatig van andere mensen wat er door [verdachte] op Twitter wordt geplaatst. Net zoals bij de tweetberichten waarover ik u net vertelde.
Vandaag, op 3 juni 2019, omstreeks 09:30 uur werd ik benaderd door [benadeelde 3] en [benadeelde 2] . Zij vertelden mij beiden dat [verdachte] weer berichten over mij op Twitter had geplaatst. Ze hadden deze berichten voor mij gekopieerd en per e-mail naar mij toegestuurd. Toen ik deze berichten las, die [verdachte] over mij had geplaatst op Twitter, werd ik boos, ik voelde mij zwaar beledigd. Dit zijn tweetberichten die tussen zondag 2 juni 2019, omstreeks 21:25 uur en vanmorgen, maandag 3 juni 2019, omstreeks 09:37 uur zijn geplaatst. Ik zal u de beledigende tweetberichten voorlezen:
'De schoonmaker van de [naam 1] : roddelen, interne informatie lekken. Kwaad spreken
over [instantie] medewerkers. En dit alles ongestraft, want zegt [instantie]
"de schoonmaker van de [naam 1] is geen medewerker van [instantie] ".' [14]
(…)
'Exact! De schoonmaker van de # [naam 1] is een lek in de [instantie] organisatie.' [15]
In deze tweetberichten noemt [verdachte] mijn naam niet, maar het is op
[plaats] algemeen bekend dat ik, [benadeelde 15] de schoonmaker ben van de
[locatie] de [naam 1] . Ik weet dat [verdachte] tussen de achtduizend en negenduizend volgers heeft op Twitter, haar bereik is dus erg groot. Daarnaast worden haar berichten vaak door haar volgers gedeeld waardoor haar bereik nog groter wordt.
Ik voel mij door [verdachte] in een kwaad daglicht gesteld en in mijn eer en
goede naam aangetast. Van de tweetberichten die ik heb genoemd in de aangifte, overhandig ik u ook de afschriften met het verzoek deze bij de aangifte te voegen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit. [16]
3e gedachtestreepje
Het hof is van oordeel dat deze uitlating geen tenlastelegging van een bepaald feit inhoudt zodat geen sprake is van smaad(schrift) en verdachte daarvan partieel behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2b, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2b.
zij op 25 juli 2018 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
- opzettelijk, de eer en de goede naam van [benadeelde 2] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van verspreiden van geschriften, door doelende op [benadeelde 2] op Twitter
- op 25 juli 2018 een bericht te plaatsen/delen: "Of voor de door henzelf gestuurde seksueel getinte e-mails vanaf [instantie] e-mailaccount. Vandaar dat collega [benadeelde 2] allerlei mensen op [plaats] heeft ingezet in een hetze om zijn eigen seksuele intimidatie te laten ontkennen".;
4.
zij op tijdstippen in de periode van 5 januari 2018 tot en met 19 februari 2018 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk, de eer en de goede naam van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van verspreiden van geschriften en/of een afbeelding, door op Twitter,
- doelende op [benadeelde 3] , op 17 januari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen: "Ik weet niet waarom maar [benadeelde 3] van de [bedrijf 1] zit achter het nep account [naam 5] . Geen idee wat deze mevrouw bezielt." en "Ik heb even gekeken wie [benadeelde 3] is @ [benadeelde 3] . Ik ken haar niet. Ze woont op [plaats] . Waarom ze zich geroepen voelt op agressie toon nare berichten te verspreiden weet ik niet. Misschien kan [benadeelde 3] dat uitleggen?" (vergezeld van een foto van [benadeelde 3] en haar echtgenoot) en
- op 20 januari 2018 de tekst(en) te plaatsen/delen: "Ik vind het feit dat [benadeelde 4] mij bedreigt en stalkt (foto's van mij plaatst) erg obsessief en verontrustend. Politie [plaats] heeft de bewuste meneer [benadeelde 4] inmiddels drie keer bezocht. Ipv schilderen lijkt deze man 24/7 obsessief bezig te zijn met mij" en " [benadeelde 4] van [bedrijf 2] houdt niet op met zijn bedreigingen & laster, niet alleen naar mij. Er wordt zelfs mensen verzocht om te sterven. Politie heeft [benadeelde 4] 3 keer bezocht. Wat bezielt deze geobsedeerde agressieve enge man?";
5.
zij op tijdstippen in de periode van 2 juni 2019 tot en met 3 juni 2019 in de gemeente [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk, de eer en de goede naam van [benadeelde 15] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van verspreiden van geschriften, doelende op bovengenoemde persoon, op Twitter, de teksten te plaatsen/delen:
- De schoonmaker van de [naam 1] : roddelen, interne informatie lekken. Kwaad spreken over [instantie] medewerkers. En dit alles ongestraft, want zegt [instantie] "de schoonmaker van de [naam 1] is geen medewerker van [instantie] " en
- Exact! De schoonmaker van de # [naam 1] is een lek in de [instantie] organisatie.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2b, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
telkens: smaadschrift.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in 2018 en 2019 meermaals schuldig gemaakt aan smaadschrift via Twitter jegens vier verschillende personen. Door Twitterberichten te plaatsen met daarin smadelijke teksten, heeft zij de slachtoffers in hun goede eer en naam aangetast. Op internet zijn dergelijke publicaties eenvoudig te vinden. De publicaties kunnen voor de betrokken aangevers verstrekkende gevolgen hebben. Door over een langere periode met een hoge frequentie en intensiteit dergelijke krenkende teksten te plaatsen en ook een keer een foto van een van de aangevers, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers.
Bij het bepalen van een passende straf heeft het hof ook gelet op het strafrechtelijk verleden van verdachte. Uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 11 maart 2024 blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, maar dat zij na de onderhavige feiten door de politierechter in 2021 onherroepelijk is veroordeeld tot straf. Het hof stelt vast dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Voor wat betreft de persoonlijke omstandigheden van verdachte neemt het hof in aanmerking het in het dossier bevindend reclasseringsadvies van 2 april 2024 en al hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Hieruit blijkt dat het strafproces ook zijn weerslag heeft gehad op verdachtes psychische gesteldheid.
Het hof zal, gelijk aan de eis van de advocaat-generaal, aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren opleggen. Met deze straf wordt naar het oordeel van het hof recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof constateert dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop in de fase van de berechting in hoger beroep. Verdachte heeft op 5 februari 2020 hoger beroep ingesteld en het hof doet op 23 april 2024 uitspraak. Gelet op dit tijdsverloop van 4 jaren en circa 2 maanden in de fase van hoger beroep en in aanmerking nemende dat de procedure in hoger beroep mede door de ambtshalve beslissing van het hof tot aanhouding van de zaak vertraging heeft opgelopen, is er naar het oordeel van het hof sprake van 'undue delay' als bedoeld in artikel 6 EVRM. Gezien de relatief geringe hoogte van de op te leggen straf zal het hof het laten bij de vaststelling van de overschrijding van de redelijke termijn en niet overgaan tot korting op de op te leggen straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 1 tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.250,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof zal ten aanzien van feit 1 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging, zodat het aan de behandeling van deze vordering niet kan toekomen. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2a tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De (nabestaande van de) benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2a tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 9]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 1.082,45, bestaande uit materiele schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is de vordering in hoger beroep niet langer aan de orde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 16]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Derhalve is de vordering in hoger beroep niet langer aan de orde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2a tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2a tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2a tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 2a tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.180,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep, bijgestaan door mr. J. Faber, opnieuw gevoegd waarbij de vordering is beperkt tot het bedrag van € 3.180,00.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2a tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 4 tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 4 (3e gedachtestreepje) tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 4 tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd waarbij de vordering is beperkt tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd in verband met het onder 4 tenlastegelegde feit, met een vordering tot schadevergoeding. Met betrekking tot de hoogte van het bedrag heeft de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechter. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63 en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarvoor vatbaar en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde onder 1 en 2b (1e, 2e en 3e gedachtestreepje, betrekking hebbende op de data 9 februari 2018 en 21 april 2018), niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 2a en 4 (1e gedachtestreepje, eerste bericht, doelend op [benadeelde 3] op 17 januari 2018; én 3e gedachtestreepje, doelend op [benadeelde 5] ) en 5 (3e gedachtestreepje) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2b, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2b, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 13]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 13] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 14]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 14] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 11]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 11] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 10]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 10] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 7] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. A. Meester en mr. A.F. van Kooij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 23 april 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of
2.Een proces-verbaal van verhoor aangever, d.d. 3 oktober 2018, opgenomen op pagina 186-189 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] .
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 198 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een Twitterbericht van 25 juli 2018.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een Twitterbericht van 17 januari 2018.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een twitterbericht [ongedateerd].
6.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 14-15 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] .
7.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 25 januari 2019, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] .
8.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een Twitterbericht, d.d. 20 januari 2018.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een Twitterbericht, d.d. 20 januari 2018.
10.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 28 januari 2018, opgenomen op pagina 22-23 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde 4] .
11.Het hiervoor in voetnoot 9 genoemde schriftelijke bescheid.
12.Het hiervoor in voetnoot 10 genoemde schriftelijke bescheid.
13.Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 februari 2019, opgenomen op pagina 296-297 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
14.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 6 van het aanvullende dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een Twitterbericht van 2 juni 2019.
15.Een schriftelijk bescheid, te weten een ander geschrift, opgenomen op pagina 9 van het aanvullende dossier, voor zover inhoudende een screenshot van een Twitterbericht van 3 juni 2019.
16.Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 3 juni 2019, opgenomen op pagina 1-3 van het aanvullende dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde 15] .