ECLI:NL:GHARL:2024:2643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
200.327.540
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en verrekening in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de echtscheiding tussen de vrouw en de man, die op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd waren. De vrouw had op 7 september 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarop de rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2023 een beschikking heeft gegeven. De man is in de procedure in eerste aanleg niet verschenen, en de rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken. De vrouw is in hoger beroep gekomen van de afwijzing van een aantal verzoeken door de rechtbank.

De vrouw heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere verzoekt om de man te veroordelen tot betaling van bedragen die verband houden met de kosten van de huishouding en een investering in cryptomunten. Het hof heeft vastgesteld dat de man geen verweer heeft gevoerd en dat de vrouw recht heeft op de gevraagde bedragen, omdat de voorwaarden voor verrekening in de huwelijkse voorwaarden zijn vervuld. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van € 27.257 en € 40.000, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is de man in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van huwelijkse voorwaarden en de afspraken die daarin zijn vastgelegd, vooral met betrekking tot de verrekening van vermogens bij echtscheiding. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de gevraagde bedragen, ondanks het ontbreken van verweer van de man, en heeft de eerdere beslissing van de rechtbank herzien.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.540
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544564)
beschikking van 18 april 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. van Gestel te Hilversum,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 mei 2023;
- een journaalbericht van mr. Van Gestel van 21 november 2023 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2023 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2022 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3.2.
De vrouw heeft op 7 september 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De man is in de procedure in eerste aanleg niet verschenen. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 14 november 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
In de akte huwelijkse voorwaarden van 13 april 2022 is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Artikel 1
UITSLUITING
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
(…)
Artikel 4
VERGOEDINGSRECHTEN
1. Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking, ongeacht waarvoor het onttrokken bedrag of de onttrokken waarde is aangewend.
(…)
Artikel 8
KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Eén en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning en de vakantiewoning. Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel.
(…)
Artikel 12
AFREKENING AAN HET EINDE VAN HET HUWELIJK
1.
Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van hun vermogens plaats zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien tussen de echtgenoten een wettelijke gemeenschap van goederen bestond, zoals die gold op éénendertig december tweeduizend zeventien, zulks met inachtneming van het hierna sub 7 tot en met 9 bepaalde.
(…)
3. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (…)
De vaststelling van de beide vermogens alsmede de bepaling van de waarde daarvan zullen geschieden in onderling overleg of bij gebreke daarvan door één of meer deskundigen als door de aard van de goederen wordt vereist, zulks ter beoordeling van na te melden kantonrechter. (…)
8. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding (…) zal in afwijking van het in lid drie bepaalde:
a. voor de berekening van het vermogen van de comparant sub 1 (hof: de man) het vermogen van de comparant sub 1 dienen te worden verminderd met een bedrag ter grootte van honderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), zulks in verband met het door hem ten huwelijk aangebracht vermogen; en
b. voor de berekening van het vermogen van de comparante sub 2 (hof: de vrouw) het vermogen van de comparante sub 2 dienen te worden verminderd met een bedrag ter grootte van vijfenzeventigduizend euro (€ 75.000,00), zulks in verband met door haar ten huwelijk aangebracht vermogen.
9. a. Er wordt niet verrekend, indien het te verrekenen vermogen van één van de echtgenoten negatief is.
b. Indien het te verrekenen vermogen van de comparant sub 1 uitsluitend ten gevolge van de in lid 8 sub a bedoelde aftrek wordt geacht negatief te zijn, zal het te verrekenen vermogen van de comparant sub 1 op nihil worden gesteld.
c. Indien het te verrekenen vermogen van de comparante sub 2 uitsluitend ten gevolge van de in lid 8 sub b bedoelde aftrek wordt geacht negatief te zijn, zal het te verrekenen vermogen van de comparante sub 2 op nihil worden gesteld.
d. Indien het onder b. of c. bepaalde van toepassing is en het te verrekenen vermogen van de andere comparant positief is, zal er wel tussen de echtgenoten worden verrekend.
(…)”

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder meer:
  • voor recht verklaard dat de vrouw eigenaar is van de zich in de echtelijke woning bevindende inboedel en dat zij uitsluitend nog de zaken aan de man dient af te geven die hij nodig heeft voor zijn persoonlijk gebruik, zoals zijn kleding;
  • voor recht verklaard dat partijen voor het overige, waaronder het in de huwelijksvoorwaarden voorkomende finaal verrekenbeding, niets meer van elkaar te vorderen hebben, waarbij de vrouw de in haar verzoekschrift genoemde schulden van € 113.535 en € 201.464, die verband houden met de echtelijke woning, met uitsluiting van de man zal dragen, van welke kwijting zijn uitgezonderd de vordering van de vrouw op de man uit hoofde van de kosten van de huishouding en haar nog nader te bepalen vordering op de man in verband met de cryptomunten;
  • bepaald dat de vrouw tegen de man het recht heeft om de echtelijke woning te blijven wonen tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
  • de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2.
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw is het niet eens met de afwijzing van een deel van haar verzoeken door de rechtbank en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de afwijzing van het meer of anders verzochte betreft, en opnieuw beschikkende:
de man te veroordelen om binnen één maand na de te wijzen beschikking een bedrag van € 27.257 aan de vrouw te voldoen voor de door haar voorgeschoten kosten van partijen, subsidiair een bedrag van € 26.800,- dan wel € 26.574 en meer subsidiair een bedrag van € 25.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het beroepschrift tot de dag der algehele voldoening;
de man te veroordelen om binnen één maand na de te wijzen beschikking een bedrag van € 40.000 aan de vrouw te voldoen voor het voor haar belegde vermogen in crypto’s, subsidiair de man te veroordelen om een bedrag van € 1.000 aan haar te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dit beroepschrift tot de dag der algehele voldoening;
de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
4.3.
Door de man is geen verweerschrift ingediend.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
De vrouw voert in grief één aan dat haar verzoeken door de rechtbank hadden moeten worden toegewezen, aangezien de man geen verweer heeft gevoerd. Het hof oordeelt daarover als volgt. De stelling van de vrouw geeft weliswaar de hoofdregel van artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering weer, maar in de onderhavige zaak gaat het om de afwikkeling van een in de huwelijkse voorwaarden tussen partijen overeengekomen finaal verrekenbeding. De vorderingen van de vrouw moeten, om voor toewijzing in aanmerking te komen, in lijn zijn met de afspraken uit die huwelijkse voorwaarden.
5.2.
De vrouw heeft in eerste aanleg verzocht de man te veroordelen om ter zake van de kosten van de huishouding een bedrag van € 26.800 aan haar te vergoeden. De rechtbank heeft dit verzoek van de vrouw afgewezen. De vrouw is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank. Zij stelt in grief twee dat zij voorafgaand aan het huwelijk kosten heeft voldaan die partijen bij helfte zouden moeten dragen. Verder heeft de vrouw tijdens het huwelijk verschillende kosten voldaan. De vrouw meent dat de man gehouden is een deel van deze kosten aan haar te voldoen. Het gaat volgens de vrouw deels om voorhuwelijkse kosten; namelijk de kosten die verband houden met de huwelijksdag, de huwelijksreis en de taxatie van de woning. Ook voert de vrouw verschillende kosten op die zij tijdens het huwelijk heeft voldaan, waaronder de hypotheekrente, verzekeringen en een vakantie naar Ibiza. Verder stelt de vrouw dat de man heeft toegezegd de schuld bij haar vader van € 201.464 voor de bouw van de woning alleen te zullen dragen. Doordat de man dit heeft nagelaten dient de wettelijke rente door hem te worden gedragen, aldus de vrouw.
5.4.
Ook stelt de vrouw dat zij de man een bedrag van € 1.000 heeft gegeven om te beleggen in cryptomunten. Volgens de vrouw zijn de cryptomunten door de man verkocht voor € 40.000. Zij wil dit bedrag, zijnde het rendement op het door haar aan de man gegeven bedrag van € 1.000 met de bedoeling om dit voor en namens de vrouw te beleggen terug van de man. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw afgewezen. Hier is de vrouw het niet mee eens. Zij vraagt in grief drie alsnog toewijzing van haar verzoek.
5.5.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn overeengekomen dat zij aan het einde van het huwelijk met elkaar afrekenen overeenkomstig artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden. In dit artikel zijn partijen overeengekomen dat zij aan het einde van het huwelijk onder bepaalde voorwaarden hun vermogen met elkaar verrekenen alsof zij in de wettelijke gemeenschap van goederen waren gehuwd zoals die tot 1 januari 2018 gold. Dat betekent dat, als aan de voorwaarden is voldaan, ook het voorhuwelijkse vermogen, zowel positief als negatief, en een eventuele vordering of schuld in verband met te veel betaalde kosten van de huishouding in de verrekening betrokken moet worden net als (het rendement op) de investering in cryptomunten.
5.6
De vrouw stelt, noch in de procedure bij de rechtbank, noch in hoger beroep, met zoveel woorden of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden om te komen tot een finale verrekening, maar uit de processtukken begrijpt het hof dat zij zich op het standpunt stelt dat tenminste het vermogen van een van hen, de man, negatief is zodat op grond van artikel 9a van de huwelijkse voorwaarden toepassing van het finaal verrekenbeding achterwege dient te blijven. Die stelling blijft onweersproken zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.7
De onweersproken vorderingen van de vrouw hoeven dus niet in de verrekening worden betrokken en kunnen gezien het bepaalde in de huwelijkse voorwaarden als onbetwist op grond van artikel 139 Rv worden toegewezen als verzocht.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en (ook) de vorderingen van de vrouw in hoger beroep alsnog toewijzen.
6.2.
Het hof zal de man in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vrouw veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep zullen worden vastgesteld op € 343 aan griffierecht en € 2.428 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief V, 2 punten).

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 april 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
7.2.
veroordeelt de man om binnen één maand na vandaag een bedrag van € 27.257 aan de vrouw te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023 tot de dag waarop de het gehele bedrag voldaan is;
7.3.
veroordeelt de man om binnen één maand na vandaag een bedrag van € 40.000 aan de vrouw te voldoen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2023 tot de dag waarop de het gehele bedrag voldaan is;
7.4.
veroordeelt de man in de kosten van de procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 343 voor verschotten en op € 2.428 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
7.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.U.M. van der Werff en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 18 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.