ECLI:NL:GHARL:2024:2541

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
200.337.058
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De kinderrechter had op 21 november 2023 de GI gemachtigd om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een gezinshuis, een beslissing waar de moeder het niet mee eens was en daarom in hoger beroep ging. De moeder, die ook de moeder is van twee andere kinderen, heeft aangegeven dat zij het hof verzoekt om de beslissing van de kinderrechter ongedaan te maken of om [de minderjarige1] bij haar oom en tante te laten wonen zolang de machtiging geldt. De GI heeft echter verzocht om de beslissing van de kinderrechter in stand te houden.

Tijdens de zitting op 19 maart 2024 was de vader niet aanwezig, maar de moeder was aanwezig met haar advocaat en vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en heeft vastgesteld dat de zorgen over de opvoeding en verzorging van [de minderjarige1] nog steeds aanwezig zijn. De moeder volgt momenteel therapieën, maar het hof is van mening dat deze niet voldoende zijn om de zorgen weg te nemen. Het hof heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1].

Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd en benadrukt dat de communicatie tussen de moeder en de gezinshuisouders aandacht behoeft. De GI zal zich inzetten om de zorgen van de moeder weg te nemen en de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] te blijven onderzoeken. De beslissing van het hof is dat de machtiging tot uithuisplaatsing in stand blijft en dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.337.058
zaaknummer rechtbank Overijssel 305081
beschikking van 16 april 2024
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende,
verzoekster in hoger beroep
hierna: de moeder
advocaat: mr. M.L. Wijlens
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
die is gevestigd in Amsterdam
en bij de kinderrechter optrad als verzoekster,
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de GI
en
[de vader]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kinderrechter optrad als belanghebbende,
belanghebbende in hoger beroep
hierna: de vader.

1.Samenvatting van de beslissing

Op 21 november 2023 heeft de kinderrechter een machtiging gegeven aan de GI om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. Het hof vindt dat dit een goede beslissing was en legt hierna uit waarom.

2.De kern van de zaak

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , [de minderjarige1] is [in] 2019 geboren. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] . De moeder heeft naast [de minderjarige1] nog twee kinderen: [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
2.2.
[de minderjarige1] staat onder toezicht van de GI en woont in een gezinshuis.
2.3.
De GI heeft de kinderrechter verzocht [de minderjarige1] tot 20 april 2024 uit huis te mogen plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De kinderrechter heeft de GI een machtiging gegeven om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder (gezinshuis). Die machtiging geldt tot 20 april 2024.
2.4.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. De moeder wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt en anders dat [de minderjarige1] zolang de machtiging geldt bij de oom en tante van de moeder zal wonen. De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
2.5.
Het hof heeft de volgende stukken:
  • het beroepschrift van de moeder;
  • het verweerschrift van de GI en
  • de stukken van de moeder, ingediend op 14 maart 2024.
2.6.
De zitting bij het hof was op 19 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
Hoewel behoorlijk opgeroepen was de vader niet aanwezig. De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) heeft het hof vooraf laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

3.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
3.1.
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen [1] .
Wat zijn de overwegingen en het oordeel van het hof?
3.2
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] noodzakelijk was en is voor zijn opvoeding en verzorging. Het hof is het eens met de uitleg van de kinderrechter en sluit daarbij aan. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
De zorgen zijn niet weggenomen
3.3
De kinderrechter heeft al geschreven dat er veel hulpverlening is ingezet en dat is gebleken dat de moeder haar best doet, maar dat zij onvoldoende kan aansluiten bij de kinderen en hen niet kan bieden wat zij nodig hebben. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder laten weten dat zij op dit moment traumatherapie en emotieregulatie-therapie volgt. Deze therapieën helpen haar. De moeder vertelde op de zitting dat het haar inmiddels beter lukt om de emoties van de kinderen te herkennen en daar op een goede manier op te reageren.
3.4
Het hof vindt het positief dat de moeder door middel van het volgen van therapieën bezig is om zichzelf te ontwikkelen. Dit betekent echter niet dat de door de rechtbank benoemde zorgen niet meer aanwezig zijn en de kinderen weer bij de moeder kunnen wonen. De moeder is nog volop bezig met de therapieën en voor het hof is niet duidelijk wat voor invloed de therapieën op haar opvoedmogelijkheden zullen hebben.
Opname in [plaats1] is niet zinvol
3.5
Als de kinderen niet bij de moeder thuis kunnen wonen, wil de moeder graag met haar kinderen in het moeder-kindhuis in [plaats1] opgenomen worden. De moeder en de kinderen kunnen daar therapie (blijven) volgen en de moeder kan daar door één iemand begeleid zal worden, zodat voor haar duidelijk zal zijn wat van haar verwacht wordt. De GI heeft tijdens de zitting benadrukt dat er al gelijksoortige hulpverlening is geweest van [naam1] en [naam2] en dat die niet tot het gewenste resultaat heeft geleid.
3.6
Het hof overweegt als volgt. Zoals de rechtbank al heeft geschreven is er in het verleden al veel hulpverlening ingezet. Omdat het voor de kinderen van belang is dat zij de rust krijgen om zich verder te ontwikkelen, vindt het hof een opname in een moeder-kindhuis op dit moment niet in hun belang. Daar komt bij dat de moeder naar het oordeel van het hof niet voldoende heeft onderbouwd waarom een opname van de moeder en de kinderen in een moeder-kindhuis in [plaats1] , anders dan de eerder ingezette soortgelijke hulpverlening, op dit moment wel zal slagen.
Plaatsing binnen het netwerk is niet passend
3.7
Als de kinderen niet bij de moeder kunnen wonen wil de moeder graag dat de kinderen binnen haar netwerk worden geplaatst. De moeder heeft laten weten dat de kinderen bij haar ouders of bij haar oom en tante kunnen wonen. De GI is van mening dat een plaatsing in het netwerk is onvoldoende passend is. Gelet op de verzwaarde opvoedvraag en de mogelijke zorgvraag in de toekomst zal [de minderjarige1] gebaat zijn bij een professionele opvoedsituatie met opvoeders die expertise hebben gericht op trauma en hechting, zegt de GI.
3.8
Het hof overweegt als volgt. Tijdens de zitting is gebleken dat de door de moeder voorgestelde netwerkplaatsingen geen langdurige optie bieden voor de kinderen. De grootouders hebben al de zorg voor twee pleegkinderen en kunnen maximaal een weekend per maand voor de kinderen van de moeder zorgen. De oom en tante van de moeder hebben een plan opgesteld waaruit blijkt dat zij beschikbaar zijn om een aantal maanden voor de kinderen te zorgen in het kader van een terugplaatsing van de kinderen naar de moeder. De GI heeft laten weten dat de oom en tante van de moeder hebben bevestigd dat zij geen langdurige plek voor de kinderen kunnen bieden. De door de moeder voorgestelde netwerkplaatsing is echter niet wat de kinderen nu nodig hebben. Omdat het niet duidelijk is of de moeder in de toekomst weer voor de kinderen kan zorgen en het belangrijk is dat de kinderen niet onnodig vaak van woonplek wisselen, is het van belang dat zij op een plek wonen waar zij langdurig kunnen blijven. De netwerkplaatsing is daarom geen optie. Daar komt bij dat in de stukken is te lezen dat de zorgen over [de minderjarige1] er nog steeds zijn en dat de GI nog aan het kijken is welke hulpverlening [de minderjarige1] nodig heeft. Het hof is daarom met de GI eens dat [de minderjarige1] vanwege die zorgen op dit moment baat heeft bij professionele opvoeders.
De beslissing van de kinderrechter blijft in stand
3.9
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kinderrechter terecht een machtiging aan de GI heeft gegeven om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een gezinshuis. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter daarom in stand laten (de beschikking wordt dus bekrachtigd).
Overig: de communicatie en de omgang
3.1
Daarnaast merkt het hof nog het volgende op. De moeder heeft zorgen geuit over het gezinshuis waar [de minderjarige1] nu woont. Deze zorgen hebben onder andere te maken met de (andere) levensovertuiging van de gezinshuisouders, de verzorging van [de minderjarige1] en de communicatie tussen de moeder en de gezinshuisouders. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten zich geen zorgen te maken over de opvoeding binnen het gezinshuis. Wel gaat de GI zich inzetten om de zorgen van de moeder weg te nemen. Zo gaat de GI kijken naar de gestelde invloed van de levensovertuiging van de gezinshuisouders op de opvoeding. Daarnaast is voor de GI duidelijk dat de communicatie tussen de gezinshuisouders en de moeder niet goed verloopt; er zal worden gekeken of daar hulpverlening bij nodig is.
Het hof vindt het zorgelijk dat er sprake is van spanningen tussen de moeder en de gezinshuisouders. Gebleken is dat de kinderen die spanningen voelen en daar last van hebben. Het is naar de mening van het hof dan ook van groot belang dat daar aandacht voor is en er zo nodig op korte termijn hulp komt in de communicatie tussen de gezinshuisouders en de moeder.
3.11
Ten slotte heeft de moeder het hof laten weten dat zij het belangrijk vindt dat zij [de minderjarige1] meer kan zien dan nu het geval is. De omgang gaat op dit moment goed en door de therapie die de moeder volgt, lukt het haar steeds beter om bij [de minderjarige1] aan te sluiten, zegt de moeder.
Het hof benadrukt in dat kader dat het op de weg van de GI ligt om de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] te blijven onderzoeken en hierover met de moeder in gesprek te blijven.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijsel, zittingsplaats Almelo, van 21 november 2023;
4.2
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.