In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2017, en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M.B. Chylinska, verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. L.D.M. Rubens-Snijders, verweer voerde en de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland wilde bekrachtigen. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats bij de vader zou zijn, wat de moeder betwistte.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de mondelinge behandeling op 19 maart 2024 plaatsvond. Beide ouders waren aanwezig, samen met hun advocaten en een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader het beste in het belang van het kind is. Het hof heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en benadrukt dat de minderjarige recht heeft op stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie.
De moeder's verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op een basisschool in haar woonplaats werd afgewezen, omdat de hoofdverblijfplaats bij de vader blijft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.