In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de waarde van een woning per waardepeildatum 1 januari 2019, die door de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad was vastgesteld op € 583.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 februari 2024 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat de waarde van de woning € 482.000 zou moeten zijn. De heffingsambtenaar verdedigde de waarde van € 583.000 en voerde aan dat deze was onderbouwd met een taxatierapport. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem verdedigde waarde en dat de waarde van de woning niet aannemelijk is gemaakt.
Het Hof heeft vervolgens de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 510.000. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel niet is onderbouwd en daarom is verworpen. Het Hof heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.