ECLI:NL:GHARL:2024:2343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
200.327.493/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van onderbewindstelling en de rol van budgetbeheer in plaats van bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een onderbewindstelling. De rechthebbende, geboren in 1973, had eerder een bewind ingesteld gekregen door de kantonrechter vanwege verkwisting en problematische schulden. De bewindvoerder was aangesteld om de financiële belangen van de rechthebbende te behartigen. De rechthebbende verzocht echter om opheffing van het bewind, omdat zij het vertrouwen in de bewindvoerder was kwijtgeraakt en er geen zicht was op een schuldenregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2024 heeft de rechthebbende verklaard dat zij inmiddels samenwerkt met een budgetcoach, die haar beter kan ondersteunen in het beheren van haar financiën.

Het hof heeft vastgesteld dat, hoewel de noodzaak voor bewindvoering nog steeds aanwezig is, de voortzetting van het bewind niet zinvol is. De samenwerking tussen de rechthebbende en de bewindvoerder was moeizaam en er was geen vooruitgang in het treffen van een schuldenregeling. Het hof oordeelde dat budgetbeheer door de budgetcoach een meer passende oplossing biedt voor de rechthebbende, die behoefte heeft aan persoonlijke en frequente ondersteuning. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd voor de periode vanaf de uitspraak en het bewind opgeheven, terwijl de beschikking tot heden is bekrachtigd. De bewindvoerder moet binnen twee maanden na de beschikking de eindrekening en -verantwoording aan de rechthebbende overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.493/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10143780)
beschikking van 4 april 2024
in de zaak van
[verzoekster](de rechthebbende),
die woont op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. E.T. van Dalen te Groningen.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder](de bewindvoerder),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en
[de broer](de broer),
die woont in [woonplaats1] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 mei 2023;
- een brief namens de rechthebbende van 9 juni 2023 met bijlage(n);
- een brief namens de rechthebbende van 20 juni 2023 met bijlage(n);
- een brief van de bewindvoerder van 5 juli 2023 met bijlage(n);
- een e-mailbericht van de bewindvoerder van 29 februari 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2024 plaatsgevonden. De rechthebbende is verschenen, bijgestaan door haar advocaat.
[naam1] , h.o.d.n. [naam2] v.o.f., gemachtigde van de rechthebbende in eerste aanleg, is (na schorsing van de mondelinge behandeling) als informant toegelaten.
3.
De feiten
3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1973.
3.2
Bij de beschikking van de kantonrechter van 3 mei 2018 is een bewind ingesteld over de gelden en goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, omdat zij als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De [de bewindvoerder] is daarbij tot bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij verzoekschrift van 28 september 2022 heeft de rechthebbende via haar gemachtigde een verzoek ingediend bij de rechtbank om het bewind op te heffen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen.
4.2
De rechthebbende komt met ongenummerde grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog haar verzoek toe te wijzen en de bewindvoering te beëindigen.
4.3
De bewindvoerder heeft in een schriftelijke reactie toegelicht hoe de bewindvoering verloopt en waarom wat hem betreft bewindvoering voor de rechthebbende noodzakelijk is. De bewindvoerder meent dat bewindvoering in het belang is van de rechthebbende en refereert zich aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over een of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.3
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de grond, die in 2018 aanleiding heeft gegeven tot instelling van het bewind, en daarmee de noodzaak van het bewind nog steeds bestaat. Voortzetting van het bewind is naar het oordeel van het hof echter niet zinvol gebleken en daarom moet het worden opgeheven. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechthebbende verteld dat zij in de loop der jaren het vertrouwen in de bewindvoerder volkomen is kwijtgeraakt. Sinds de instelling van het bewind zijn veel contactpersonen de revue gepasseerd. De rechthebbende moet telkens opnieuw kennismaken en haar verhaal vertellen. Er is na bijna zes jaar nog geen schuldenregeling getroffen en een actueel, kloppend schuldenoverzicht ontbreekt in haar optiek.
De rechthebbende heeft al enige tijd contact met een budgetcoach, [naam1] , die haar adviseert en in wie zij veel vertrouwen heeft. Zij wil graag dat [naam1] budgetbeheer voor haar gaat voeren. De rechthebbende wil dat er een schuldenregeling wordt getroffen, omdat zij ‘niet meer dezelfde ellende wil’. [naam1] heeft ter zitting uitgelegd dat hij de rechthebbende naar een schuldenregeling kan helpen en een traject zal inzetten om de rechthebbende stap voor stap te (proberen te) leren haar geldzaken zelfstandig te beheren.
5.5
Uit de stukken maakt het hof op dat ook de bewindvoerder vindt dat de samenwerking moeizaam verloopt. Volgens de bewindvoerder werkt de rechthebbende niet mee aan een schuldenregeling en staat zij niet/nauwelijks open voor maatschappelijke ondersteuning. In het email-bericht van 29 februari 2024 meldt de bewindvoerder bovendien dat ‘de behandeling van het dossier ons reeds meer tijd kost dan daarvoor beschikbaar is’.
5.6
Hoewel het hof in het dossier geen schuldenoverzicht heeft aangetroffen en dus (ook) geen zicht heeft op de schuldenpositie van de rechthebbende, staat niet ter discussie dat de rechthebbende nog steeds de nodige schulden heeft. Het hof acht het dan ook nog steeds in het belang van de rechthebbende dat zij hulp krijgt bij het afwikkelen van haar schulden en het regelen van haar financiële aangelegenheden. Een zekere frictie in de samenwerking tussen een rechthebbende en een bewindvoerder is niet ongebruikelijk en staat de instandhouding van het bewind op zichzelf niet in de weg. In het huidige geval komt er echter na zes jaar geen grip op de financiële situatie van de rechthebbende, omdat de samenwerking niet tot stand komt. Uit het dossier wordt onvoldoende duidelijk wat de bewindvoerder heeft gedaan om een schuldenregeling tot stand te brengen, anders dan door het vragen om ondertekening van stukken door de rechthebbende. Bovendien is recent (wederom) een nieuwe contactpersoon van de bewindvoerder aangesteld, die opnieuw kennis zal moeten maken met de rechthebbende en zich haar dossier eigen zal moeten maken. Mede gelet op het gebrek aan vertrouwen aan de zijde van de rechthebbende zal dat naar verwachting opnieuw tot vertraging in de te treffen schuldenregeling leiden.
Uit het gesprek met de rechthebbende heeft het hof de indruk gekregen dat zij gebaat is bij een kleine organisatie en laagdrempelig, frequent, persoonlijk contact. [naam1] kan dit bieden. Ter zitting heeft [naam1] verklaard dat er een ‘klik’ is tussen hem en de rechthebbende. Op haar beurt heeft de rechthebbende het vertrouwen uitgesproken in [naam1] . Op de vraag of zij het zou kunnen accepteren als [naam1] in het voorkomende geval een verzoek om extra geld moet weigeren, heeft de rechthebbende geantwoord dat zij dat ‘zal moeten slikken en accepteren’ en dat zij verwacht dat zij dat beter kan bij [naam1] dan bij de bewindvoerder. [naam1] heeft toegelicht dat zijn werkwijze als budgetcoach in een dergelijk geval neerkomt op het goed uitleggen van (de consequenties van) financiële keuzes. Beiden hebben verklaard dat zij zo snel mogelijk een schuldenregeling in de vorm van WSNP of MSNP voor de rechthebbende willen treffen.
5.7
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat budgetbeheer in een nauwe, persoonlijke samenwerking voor de rechthebbende een meer passende maatregel is dan bewindvoering die niet van de grond komt. Het hof geeft de rechthebbende mee dat het van groot belang is dat zij gebruik blijft maken van budgetbeheer en zich inzet om het geëigende schuldenregelingstraject spoedig te kunnen starten.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, voor zover het de periode vanaf heden betreft, en het bewind opheffen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover het de periode tot heden betreft.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de rechthebbende alsnog toewijzen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 20 februari 2023, voor zover het de periode tot heden betreft;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van
20 februari 2023, voor zover het de periode vanaf heden betreft en opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de gelden en goederen die (zullen) toebehoren aan
[verzoekster], geboren [in] 1973, met ingang van heden op;
bepaalt dat de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van deze beschikking de eindrekening en -verantwoording aflegt aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door hem voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan toezendt aan het Bewindsbureau van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in artikel 1:391 BW een afschrift van deze beschikking toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, team kanton, in verband met aantekening in het Centraal curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking wat betreft de opheffing van het bewind uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, C. Coster en E.F. Groot, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 4 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.