ECLI:NL:GHARL:2024:2305

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
200.328.252/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot lidmaatschap van een vereniging en de vrijheid van vereniging

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de voorzieningenrechter die zijn verzoek om lid te worden van de vereniging WIC heeft afgewezen. [appellant] woont sinds 1 augustus 2017 in het opvangcentrum van de WIC, die onderdak biedt aan mensen in maatschappelijke en psychische nood. Hij heeft zich op 25 augustus 2022 aangemeld als lid, maar het bestuur van de WIC heeft zijn aanvraag geweigerd vanwege een ledenstop. In hoger beroep vordert [appellant] dat het hof de WIC veroordeelt om hem als lid in te schrijven.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de statuten van de WIC en de voorwaarden voor lidmaatschap. Het hof oordeelt dat een vereniging het recht heeft om zelf te bepalen wie zij als lid toelaat, en dat een motivering voor de weigering niet vereist is. Het hof concludeert dat het bestuur van de WIC op redelijke gronden het lidmaatschap van [appellant] heeft kunnen weigeren, gezien zijn eerdere uitlatingen en de omstandigheden rondom de vereniging.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de WIC. De uitspraak benadrukt de autonomie van verenigingen in hun toelatingsbeleid, maar wijst ook op de noodzaak van goed bestuur en transparantie binnen de vereniging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.328.252/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 290842)
arrest in kort geding van 26 maart 2024
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank als eiser optrad,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.J. Hollema, die kantoor houdt in Almelo,
tegen
De vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
Evangeliecentrum De WIC "De werkelijkheid is Christus",
die is gevestigd in Balkbrug,
bij de rechtbank gedaagde was,
hierna:
de WIC,
advocaat: mr. J. Bisschop, die kantoor houdt in Zwolle.

1.De procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 25 april 2023,
- de memorie van grieven van 25 juli 2023 (met producties),
- de memorie van antwoord van 5 september 2023,
- het tussenarrest van 7 november 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de brief van de zijde van [appellant] van 9 februari 2024 met de producties 2 tot en met 5,
- de brief van de zijde van [appellant] van 13 februari 2024 met de producties 6 en 7,
- de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024, waarbij pleitnotities zijn overgelegd en waarvan een verslag (proces-verbaal) is opgemaakt dat aan de stukken is toegevoegd.
1.2
Vervolgens heeft het hof opnieuw een datum voor arrest vastgesteld.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] wil lid worden van de WIC die de woonvorm exploiteert waar hij als bewoner verblijft. Het bestuur van de WIC weigert zijn toelating.
2.2
[appellant] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de WIC wordt veroordeeld om hem als lid in te schrijven, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.3
De voorzieningenrechter heeft zijn vorderingen afgewezen en [appellant] in de kosten van de procedure veroordeeld. In hoger beroep wil [appellant] alsnog toewijzing van zijn vorderingen. Het hof zal de vorderingen van [appellant] afwijzen en hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt, na eerst de relevante feiten te hebben vermeld.

3.De feiten

3.1
De WIC exploiteert een woonvorm die - onder meer - onderdak biedt aan mensen in maatschappelijke en psychische nood.
3.2
Sinds 1 augustus 2017 woont [appellant] in het opvangcentrum van de WIC.
3.3
In artikel 2 van de statuten van de WIC staat, voor zover hier van belang:
“l. Leden van de vereniging kunnen zijn natuurlijke personen, die de leeftijd van vijftien
jaar hebben bereikt en die tevens de doelstelling van de vereniging onderschrijven.
2. Om lid te kunnen worden moet men zich aanmelden bij het bestuur, dat over de toelating
in hoogste ressort beslist. De aanmelding wordt bevestigd door de secretaris.
(...)”.
3.4
Op 25 augustus 2022 heeft [appellant] zich aangemeld als lid van de vereniging.
3.5
Op 7 september 2022 heeft [de bestuurder] (hierna: [de bestuurder] ), bestuurder van de WIC, daarop als volgt gereageerd:
"( ...) Centrum de WIC bevindt zich in een transitiefase met het oog op de toekomst. Om die
reden is er op dit moment een ledenstop van toepassing.
Wij kunnen uw verzoek om lid te worden dan ook niet honoreren.
Zodra er meer duidelijkheid is over de toekomst van Centrum de WIC en de (on)mogelijkheden om lid te worden zullen we u hier over informeren."

4.De beoordeling

4.1
[appellant] heeft zes grieven (bezwaren) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerd. De grieven hebben tot doel dat het vonnis wordt vernietigd en de WIC wordt veroordeeld [appellant] alsnog tot het lidmaatschap toe te laten. De grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
Het juridisch kader
4.2
Een vereniging mag op grond van haar grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging zelf beslissen wie zij als lid tot haar vereniging toelaat. In de statuten of in een reglement van de vereniging kunnen criteria voor de toelating van leden worden gesteld. Over de toelating van leden kan de instantie die met de toelating is belast - in dit geval is dat het bestuur van de WIC - naar eigen inzicht beslissen, met inachtneming van de eventueel bij statuten of reglement gestelde normen. Een motivering van de weigering tot toelating is niet vereist. Het bevoegde orgaan van de vereniging mag in beginsel dus zelf bepalen wie wordt toegelaten als lid. Bij het voeren van het toelatingsbeleid moet haar een zekere marge worden gelaten, maar onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. In het bijzonder moet daarbij worden gedacht aan gevallen waarin het aspirant-lid een groot belang heeft bij het verkrijgen van het lidmaatschap en een redelijke grond voor weigering ontbreekt.
Tegen deze achtergrond zal het hof de vordering van Kroeze tot toelating als lid van de WIC beoordelen.
4.3
[appellant] heeft onweersproken gesteld dat hij aan de voorwaarden voor lidmaatschap als genoemd in artikel 2 lid 1 van de statuten van de WIC voldoet en wil helpen de doelstellingen van de WIC te realiseren. Hij heeft gesteld dat zijn belang bij het lidmaatschap erin ligt dat hij invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van de opvang en de zorg van de bewoners van de door de WIC geëxploiteerde opvanglocatie. Daarvoor, zo stelt hij, is het van belang om invloed te kunnen uitoefenen op het beleid van de vereniging als zodanig en informatie te krijgen over de (financiële) toestand en plannen van de vereniging, waar nu al jarenlang [de bestuurder] als enige de scepter zwaait. [de bestuurder] is daarnaast bestuurder van het opvanghuis. De combinatie van die twee functies en het gebrek aan actieve leden maakt dat [de bestuurder] volledig naar eigen goeddunken kan handelen, zonder enig toezicht of controle, terwijl er veel geld in de vereniging omgaat en zaken niet goed zijn geregeld. Zo hebben de autoriteiten als gevolg van de gebrekkige huisvesting en zorg een cliëntenopnamestop ingesteld.
4.4
Op zich is het voorshands aannemelijk dat [appellant] als lid van de WIC invloed kan uitoefenen op het beleid van de WIC en daarmee op zijn woonsituatie en dat van zijn medebewoners. In zoverre heeft hij belang om lid te worden van de WIC. Dat belang kan blijkbaar, gelet op het effect dat zijn acties tot dusver hebben gehad - belangstelling van de media en onderzoek door inspectie - ook op andere wijze worden gediend. Gezien de uitlatingen die [appellant] in- en extern heeft gedaan over [de bestuurder] , waarbij hij niet heeft geschroomd nota bene uit naam van de WIC grievende uitlatingen te doen en exorbitante financiële eisen te stellen heeft hij tot dusver echter geen blijk gegeven van een constructieve en welwillende houding jegens de WIC. Het bestuur in de persoon van [de bestuurder] heeft dan ook op redelijke gronden het lidmaatschap kunnen weigeren. Van onrechtmatig handelen is geen sprake.
4.5
Dat laat onverlet dat vooralsnog is gebleken dat de vereniging niet goed functioneert. Dat is geen wenselijke en houdbare situatie. Van de al meermalen door [de bestuurder] aangekondigde wijziging van de rechtsvorm en de overname van de woonvoorziening door een derde partij is niet aantoonbaar gebleken. Uit de stukken - en dit is ook tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig besproken - blijkt dat [de bestuurder] sinds 1 mei 1991 bijna onafgebroken de enige bestuurder van de WIC is. Hoewel de statuten voorschrijven dat het bestuur zo spoedig mogelijk een algemene vergadering belegt als het aantal bestuursleden onder de vijf is gedaald, en de bestuursleden na vijf jaar behoren af te treden, hebben er volgens [de bestuurder] sinds 1991 geen algemene ledenvergaderingen plaatsgevonden. Over het aantal leden van de WIC bestaat veel onduidelijkheid. [de bestuurder] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het aantal van veertien leden genoemd. Die zouden in 1974 bij de oprichting van de vereniging lid zijn geworden. Gelet op het tijdsverloop, het feit dat er geen ledenvergaderingen hebben plaatsgevonden en het ontbreken van elke informatie over deze personen, kan feitelijk niet van een als zodanig functionerende vereniging worden gesproken. Deze vaststelling doet er echter niet aan af dat de WIC zelf mag beslissen wie zij tot haar vereniging toelaat.
Conclusie
4.6
Het hoger beroep slaagt niet. De vorderingen van [appellant] zullen worden afgewezen.
4.7
Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

5.De beslissing

Het hof, in kort geding:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 30 maart 2023;
5.2
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van WIC
€ 783,00 aan griffierecht
€ 2.428,00 aan salaris advocaat (2 punten/tarief II)
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, M.W. Zandbergen en J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
26 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.