ECLI:NL:GHARL:2024:2302

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
200.324.491/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over erfgenamen en legitieme portie in nalatenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in het erfrecht, waarbij de appellante, onterfd door haar vader, aanspraak maakt op haar legitieme portie in de nalatenschap. De vader van de partijen is overleden in 2006, en in zijn testament heeft hij zijn tweede echtgenote en haar kinderen als erfgenamen benoemd, terwijl de kinderen uit zijn eerste huwelijk, waaronder de appellante, zijn onterfd. De appellante vordert in hoger beroep de uitkering van haar legitieme portie van € 8.049,-, die tot op heden niet is uitgekeerd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de appellante afgewezen, en het hof bevestigt deze beslissing. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de erfgenamen onrechtmatig hebben gehandeld door de verkoop van de woning van de langstlevende echtgenote aan een van de erfgenamen. De appellante heeft niet aangetoond dat de verkoop van de woning benadeling van haar legitieme portie heeft veroorzaakt. Het hof wijst de vorderingen van de appellante af en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.324.491/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10055295)
arrest van 26 maart 2024
in de zaak van:
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en die bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna:
[appellante]
vertegenwoordigd door mr. I. Reinders-Folmer, advocaat in Amsterdam.
tegen

1.[geïntimeerde1]

2.
[geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats2]
en die bij de kantonrechter optraden als gedaagden
hierna:
[geïntimeerde1]respectievelijk
[geïntimeerde2]
vertegenwoordigd door mr. L.M.M. Loerakker, advocaat in Amsterdam

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
In een arrest van 25 april 2023 is een mondelinge behandeling (na aanbrengen) gelast voor 30 juni 2023. Daarop vooruitlopend heeft [appellante] op 3 mei 2023 een bijlage ingediend. De zitting op 30 juni 2023 heeft niet plaatsgevonden.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit de memorie van grieven van
25 juli 2023 (met bijlagen) en de memorie van antwoord van 3 oktober 2023 (met bijlagen).
1.3
Op 15 januari 2024 heeft een (enkelvoudige) mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.4
Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen zijn kinderen van hun overleden vader. [appellante] is onterfd en maakt jegens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aanspraak op de legitieme, waarvan tot op heden niets is uitgekeerd.
2.2
De kantonrechter heeft [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in het gelijk gesteld en het hof doet dat ook. Het komt erop neer dat er onvoldoende geld in de nalatenschap van de inmiddels ook overleden echtgenote van vader zit om de legitieme uit te keren aan [appellante] . [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn hiervoor niet aansprakelijk, ook niet in privé. Hieronder wordt dit oordeel uitgelegd.

3.Het oordeel van het hof

De relevante feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[erflater] (hierna: erflater) had vijf kinderen. Drie uit zijn eerste huwelijk, waaronder [appellante] , en twee uit zijn tweede huwelijk: [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .
3.2
Erflater is overleden [in] 2006. Hij was op dat moment gehuwd in gemeenschap van goederen met [de echtgenote] (hierna: [de echtgenote] ), de moeder van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] . In zijn laatste testament van 27 november 2002 heeft erflater [de echtgenote] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] tot erfgenamen benoemd. De kinderen uit zijn eerste huwelijk, onder wie [appellante] , heeft hij onterfd.
3.3
De legitieme portie van [appellante] in de nalatenschap van erflater bedraagt € 8.049,-. Hiervan is tot op heden niets uitgekeerd.
3.4
[de echtgenote] heeft de woning aan de [adres] in [woonplaats2] op
18 december 2014 voor € 175.000,- verkocht aan [geïntimeerde1] .
3.5
[in] 2021 is [de echtgenote] overleden. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben haar nalatenschap beneficiair aanvaard.
3.6
In eerste aanleg heeft [appellante] vorderingen ingesteld die erop neerkomen dat de legitieme van € 8.049,-. alsnog aan haar wordt uitgekeerd, met bijkomende veroordelingen. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen en [appellante] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .
Het geschil in hoger beroep
3.7
In hoger beroep heeft [appellante] haar eis gewijzigd en vordert zij, naar het hof begrijpt: vernietiging van het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 februari 2023, alsmede:
(1) een verklaring voor recht dat sprake is van paulianeus handelen en het plegen van een onrechtmatige daad door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , tevens vereffenaars van de nalatenschap van [de echtgenote] ;
(2) veroordeling van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] tot betaling van € 8.049,-;
(3) veroordeling van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
3.8
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [appellante] in de volledige proceskosten van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , vermeerderd met de wettelijke rente, alles uitvoerbaar bij voorraad.
De grondslag van de vorderingen en de hoedanigheid van partijen
3.9
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Hamburger uitgelegd dat het een bewuste keuze is geweest om [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] te dagvaarden in hun hoedanigheid van erfgenamen. De verwijten die [appellante] hun maakt, komen erop neer dat zij als erfgenamen onrechtmatig hebben gehandeld jegens haar. [geïntimeerde1] is bevoordeeld omdat zij de woning geschonken heeft gekregen door [de echtgenote] . Als mede-ondertekenaar van de brieven aan [appellante] , treffen de verwijten [geïntimeerde2] ook. De grondslag van de vorderingen is onrechtmatige daad. Inkorting als grondslag is losgelaten. De onrechtmatigheid wordt ingevuld door paulianeus handelen. De woning is door [de echtgenote] geschonken aan [geïntimeerde1] , waarbij de waarde van de woning opzettelijk laag is gehouden. Door de schenking van de woning aan [geïntimeerde1] is de legitieme van [appellante] uitgehold. [de echtgenote] was al op leeftijd, mogelijk hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] haar verleid om tot de schenking over te gaan. [geïntimeerde1] wist dat het vermogen van [de echtgenote] zou afnemen door de schenking in 2014. Daarvan heeft zij, [geïntimeerde1] , geprofiteerd. Daarnaast geldt dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld doordat zij de hoogte van de legitieme portie kenden en niet uit zichzelf tot betaling van dit bedrag zijn overgegaan. Zij hebben daarmee de wettelijke plicht om de legitimaire vordering te voldoen uit de nalatenschap van [de echtgenote] (op grond van artikel 4:144 lid 1 BW) verzaakt, hetgeen kwalificeert als een onrechtmatige daad. Als vaststaat dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] onrechtmatig hebben gehandeld, dan zijn zij aansprakelijk voor de schade die [appellante] hierdoor geleden heeft. Het bedrag van € 8.049,- dienen zij dan aan [appellante] te voldoen ten titel van schadevergoeding. Verwezen wordt naar het arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 januari 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:47), aldus tot zover mr. Hamburger.
3.1
Bij de beoordeling zal het hof uitgaan van de hiervoor geformuleerde juridische grondslag. Gelet op wat hierna wordt overwogen over die grondslag hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] geen belang bij een beoordeling van hun beroep op de niet-ontvankelijkheid van [appellante] , zodat het hof die vraag laat rusten.
De beoordeling in hoger beroep
3.11
Het geschil spitst zich toe op de vraag of [geïntimeerde1] - en in haar verlengde: [geïntimeerde2] - onrechtmatig heeft geprofiteerd van de verkoop door [de echtgenote] van de woning in [woonplaats2] . Meer specifiek: of [geïntimeerde1] wist of behoorde te weten dat de verkoop van de woning door [de echtgenote] aan [geïntimeerde1] zou leiden tot benadeling van [appellante] . Die benadeling zou bestaan uit een vermindering van de mogelijkheden voor [appellante] om haar legitieme in de nalatenschap van erflater te incasseren. Gelet op de hoofdregel van
art. 150 Rv liggen de stelplicht en bewijslast hiervan bij [appellante] .
3.12
Tegen de in 3.9 vermelde stellingen van [appellante] is namens [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ten verwere aangevoerd dat [de echtgenote] een laag inkomen had van ongeveer € 1.300,- per maand. Zij teerde jaarlijks in en had een gebrek aan liquide middelen. De verkoop in 2014 van de woning aan [geïntimeerde1] was nodig om [de echtgenote] zonder geldzorgen verder te kunnen laten leven. Volgens de notaris was het bedrag van € 175.000,- een reële verkoopprijs. Dat bedrag is het gemiddelde van de WOZ-waarde van omliggende woningen. [geïntimeerde1] heeft € 75.000,- betaald, de rest (€ 100.000,-) heeft [de echtgenote] bij die gelegenheid aan haar geschonken. Het is bij de verkoop nooit de bedoeling geweest schuldeisers te benadelen. [de echtgenote] mocht na de verkoop nog bijna twee jaar in de woning blijven wonen zonder huur te betalen, totdat zij in juli 2016 naar een verzorgingshuis ging. Ten tijde van haar overlijden in 2021 resteerde nagenoeg niets van het vermogen van [de echtgenote] omdat zij jarenlang daarop had ingeteerd. Bovendien moesten de vorderingen uit de nalatenschap van erflater nog worden voldaan, zodat de nalatenschap van [de echtgenote] negatief was. Om die reden hebben [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de nalatenschap van [de echtgenote] beneficiair aanvaard en de schuldeisers, onder wie [appellante] , geïnformeerd. Aldus tot zover [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] .
3.13
Gelet op deze gemotiveerde betwisting zou het hof niet zonder nadere bewijslevering tot het oordeel kunnen komen dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] . Immers, [appellante] heeft vooralsnog niet aangetoond dat de woning niet voor een reële prijs is verkocht aan [geïntimeerde1] . [appellante] heeft ook nog geen begin van bewijs geleverd van haar stelling dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ten tijde van de verkoop van de woning in 2014 wisten of moesten weten dat die rechtshandeling ten nadele van [appellante] zou werken, te minder niet in het licht van de onweersproken omstandigheid dat [de echtgenote] na de verkoop nog voldoende middelen had om de vorderingen op haar uit te keren. In eerste aanleg heeft [appellante] slechts in algemene bewoordingen bewijs aangeboden van haar stellingen. Van [appellante] als partij in hoger beroep, mag worden verwacht dat zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden, bijvoorbeeld ter zake van de vereiste wetenschap van benadeling of ter zake van enig bewust niet uitkeren van [appellante] legitieme portie ondanks een daartoe voldoende omvang van de nalatenschap. Bij gebreke daarvan zal [appellante] niet tot bewijslevering worden toegelaten, zodat haar stellingen niet in rechte komen vast te staan. Daaruit volgt dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
De proceskosten
3.14
Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, te verhogen met de wettelijke rente daarover. Een veroordeling in de werkelijke proceskosten, zoals door [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] gevraagd, is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Voor toewijzing van die vordering ziet het hof geen aanleiding. De proceskosten zullen daarom worden toegewezen conform het liquidatietarief.
3.15
Onder die proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1] De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaar bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 22 februari 2023;
4.2
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] :
€ 343,- aan griffierecht,
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, O.E. Mulder en M. Aksu, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
26 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.