In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 326.000. Na bezwaar was deze waarde verlaagd naar € 290.000, maar het verzoek om vergoeding van immateriële schade werd afgewezen. Belanghebbende ging in beroep, maar de Rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. In hoger beroep heeft het Hof vastgesteld dat belanghebbende het griffierecht van € 360 op 20 september 2021 had betaald, maar dat dit bedrag op 23 september 2021 was teruggestort omdat er op dat moment geen openstaande vordering was. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien de betaling tijdig was gedaan. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank om opnieuw te beslissen, waarbij belanghebbende opnieuw € 49 aan griffierecht moet betalen. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 875, en moet het in hoger beroep geheven griffierecht van € 136 worden vergoed.