ECLI:NL:GHARL:2024:2181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
21-002242-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en poging zware mishandeling met verwerping van noodweerexces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 12 februari 2022 en 26 februari 2022, waarbij de verdachte betrokken was bij geweld tegen twee slachtoffers. De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces, maar het hof heeft dit verwerpt. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de mishandeling en poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen zijn verklaard. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 90 dagen hechtenis als hij deze niet naar behoren verricht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,- toegewezen. Het hof heeft de relevante wettelijke voorschriften toegepast en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002242-23
Uitspraak d.d.: 20 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-124154-22 en 18-186326-22, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 ten laste gelegde tot een taakstraf van 30 uren, waarvan 10 uren voorwaardelijk en ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-186326-22 tot ontslag van alle rechtsvervolging wegens noodweerexces. Daarnaast vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.D. Spijker, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard, alsmede de benadeelde partij [naam slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-124154-22:
hij op of omstreeks 12 februari 2022 te [pleegplaats] , althans in de gemeente [pleeggemeente] , [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] , met een voorwerp en/of met zijn gebalde vuist, tegen het hoofd heeft geslagen;
zaak met parketnummer 18-186326-22:
hij op of omstreeks 26 februari 2022 te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag) hard en/of met kracht in/tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer 2] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging van het tenlastegelegde inzake parketnummer 18-124154-22

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat de stellige ontkenning van verdachte door drie getuigenverklaringen wordt ondersteund. Hoewel er wel voldoende wettig bewijs aanwezig is, is het bewijs volgens de raadsvrouw niet overtuigend genoeg.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij op 12 februari 2022 in het restaurant [naam restaurant] was. Verdachte gaf aan dat aangever moest wachten waarop aangever buiten op verdachte heeft gewacht. Vervolgens kwam verdachte buiten bij aangever staan, gaf verdachte aangever een duwtje, waarop verdachte vervolgens meteen met zijn rechtervuist heeft geslagen. Aangever voelde eerst een harde stoot op zijn linkerschouder en daarna heeft verdachte aangever een harde klap op zijn hoofd gegeven. Aangever voelde dat hij verwond was en is met deze verwonding naar het ziekenhuis gegaan.
De verklaring van aangever vindt steun in de zich in het dossier bevindende letselfoto’s en in de medische verklaring. De aangifte vindt eveneens steun in de verklaring van getuige [naam getuige 1] . Getuige [naam getuige 1] heeft met eigen ogen waargenomen dat verdachte met zijn vuist op klagers gezicht heeft slagen. De ontkennende verklaring van verdachte wordt aldus weersproken door voornoemde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De door de getuigen [naam getuige 2] , [naam getuige 3] en [naam getuige 4] afgelegde verklaringen geven het hof geen aanleiding tot een ander oordeel. Hierbij acht het hof van belang dat deze getuigen allemaal hebben verklaard dat zij die avond alleen maar of grotendeels in het restaurant aanwezig/werkzaam waren terwijl de mishandeling buiten heeft plaatsgevonden. Het hof verwerpt derhalve het door de raadsvrouw gevoerde verweer en acht het tenlastegelegde feit in de zaak met parketnummer 18-124154-22 wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 en in de zaak met parketnummer 18-186326-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-124154-22:
hij op 12 februari 2022 te [pleegplaats] , [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] met zijn gebalde vuist tegen het hoofd heeft geslagen;
zaak met parketnummer 18-186326-22:
hij op 26 februari 2022 te [pleegplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl die [naam slachtoffer 2] op de grond lag, hard en met kracht tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 18-186326-22 bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Noodweer(exces) verweer ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 18-186326-22
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat sprake was van noodweer, aangezien verdachte zag dat zijn vriend [naam vriend] werd aangevallen door meerdere personen. Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van het lichaam van [naam vriend] . Op dat moment zag verdachte zich genoodzaakt om een schop uit te delen. Deze verdediging was noodzakelijk, omdat [naam vriend] anders niet weg kon komen en mogelijk nog ernstiger gewond zou raken dan uiteindelijk is gebeurd. Subsidiair is door de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte zag dat [naam vriend] werd aangevallen en bang was dat [naam vriend] dood geslagen werd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweerexces.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Noodweer
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat het feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Relevante verklaringen
Verdachte was de bewuste avond op stap in [pleegplaats] . Op een gegeven moment kwam verdachte buiten op straat zijn vriend, [naam vriend] , met een bebloed gezicht tegen. [naam vriend] vertelde dat hij ruzie had gehad. Toen kwamen er twee jongens op [naam vriend] af, [naam vriend] rende weg en er renden jongens achter hem aan. Verdachte zag toen allerlei jongens op [naam vriend] duiken. Verdachte wilde [naam vriend] losmaken, door [naam slachtoffer 2] van [naam vriend] af te trekken, maar het lukte niet. Verdachte heeft [naam slachtoffer 2] toen geschopt.
Getuige [naam getuige 5] , werkzaam als beveiliger op de betreffende avond, heeft eveneens verklaard dat [naam vriend] , een kleine jongen, achterna werd gezeten door twee grote jongens, te weten [naam slachtoffer 2] , die op dat moment een ontbloot bovenlichaam had, en een jongen met een blauwe polo aan. Zij kregen [naam vriend] vervolgens te pakken, waarna op [naam vriend] werd ingeslagen. Hierbij kwam [naam vriend] op de grond terecht en werd hij vastgehouden door [naam slachtoffer 2] . [naam getuige 5] zag toen dat verdachte hun kant op kwam lopen, waardoor [naam getuige 5] het idee kreeg dat verdachte kwam helpen om de ruzie te beëindigen. Kort daarna was [naam slachtoffer 2] bewusteloos. [naam getuige 5] had op dat moment de jongen met de blauwe polo vast en heeft hem naar de grond gebracht. [naam getuige 5] zag later op de beelden dat verdachte er rustig aan kwam lopen en [naam slachtoffer 2] toen een trap in het gezicht heeft gegeven.
Het hof stelt op grond van het dossier de volgende feiten vast.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van [naam slachtoffer 2] worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam vriend] , waartegen verdachte [naam vriend] heeft mogen verdedigen. [naam vriend] , een kleine jongen, werd immers aangevallen door twee grote jongens, waaronder [naam slachtoffer 2] . Beveiliger [naam getuige 5] was op dat moment bezig om [naam vriend] te ontzetten door de jongen met de blauwe polo vast te pakken. [naam vriend] , die op de grond lag, werd toen nog vastgehouden door (alleen) [naam slachtoffer 2] . Onder deze omstandigheden mocht verdachte behulpzaam zijn bij het beëindigen van de aanval op [naam vriend] en was de verdediging tegen de aanranding noodzakelijk. Dat verdachte [naam vriend] heeft willen losmaken door [naam slachtoffer 2] van hem af te trekken, blijkt niet uit de beschrijving van de camerabeelden; wel dat verdachte [naam slachtoffer 2] in het gezicht heeft getrapt en daarna direct wegloopt. Het hof is van oordeel dat verdachte door [naam slachtoffer 2] , die op dat moment op de grond lag, tegen zijn gezicht te schoppen de grenzen van proportionaliteit heeft overschreden en daarbij verder is gegaan dan geboden was ter noodzakelijke verdediging van [naam vriend] ’ lijf. Deze gedraging van verdachte heeft niet een hulpverlenend karakter, maar is te duiden als een agressieve daad.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
Als niet voldaan is aan de eisen van proportionaliteit, kan toch sprake zijn van verontschuldigbaar handelen van verdachte als de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden als gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. In dat geval is sprake van noodweerexces.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte aangever in het gezicht heeft getrapt als een gevolg van een hevige gemoedsbeweging, bestaande in angst, paniek, boosheid en pijn. De enkele verklaring van verdachte inhoudende dat hij in paniek was, omdat hij dacht dat zijn vriend [naam vriend] dood werd geslagen, acht het hof hiertoe onvoldoende. Dit geldt temeer nu enig concreet, objectief aanknopingspunt daarvoor ontbreekt.
Het hof heeft bij de beoordeling van dit verweer in het bijzonder acht geslagen op de in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2022 opgenomen beschrijving van de camerabeelden, de stills van de camerabeelden en de door getuige [naam getuige 5] afgelegde verklaring, waaruit volgt dat [naam getuige 5] op de beelden heeft gezien dat verdachte heel rustig aan kwam lopen en daarna aangever een trap in het gezicht gaf. Dit vormt een contra-indicatie voor het verkeren in een hevige gemoedsbeweging als bedoeld bij noodweerexces. Het hof verwerpt daarom het beroep van de verdachte op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich binnen een kort tijdsbestek schuldig gemaakt aan een mishandeling en een poging tot zware mishandeling. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De slachtoffers hebben ten gevolge van deze feiten (zwaar) letsel opgelopen. Bovendien versterken dergelijke feiten de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 29 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.453,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00, bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit € 500,- immateriële schade.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 en in de zaak met parketnummer 18-186326-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 en in de zaak met parketnummer 18-186326-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-124154-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
12 februari 2022.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. C. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 20 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.