ECLI:NL:GHARL:2024:2057

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
200.332.731
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beëindiging arbeidsovereenkomst en meldingen van misstanden

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2023 en 27 juni 2023. [appellante] was in dienst bij Eiffel B.V. op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die niet werd verlengd. Zij stelt dat de niet-verlenging het gevolg is van het melden van misstanden binnen het bedrijf. Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig bekeken. Het hof oordeelt dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Eiffel. Het hof concludeert dat Eiffel niet heeft gehandeld in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap en dat de klachten van [appellante] niet voldoende onderbouwd zijn. De verzoeken van [appellante] om een billijke vergoeding en schadevergoeding zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissingen van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.332.731
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 10038010)
beschikking van 25 maart 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als: verzoekster
hierna: [appellante]
advocaat: mr. R.K.A. Kop
tegen
Eiffel B.V.
die is gevestigd in Arnhem
en bij de rechtbank optrad als verweerster
hierna: Eiffel
advocaat: mr. L.P.J.M. van Woensel

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2023 en 27 juni 2023. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties) van 26 september 2023;
- het verweerschrift (met producties);
- de spreekaantekeningen van mr. Kop en mr. Van Woensel;
- het verslag van de mondelinge behandeling (proces-verbaal) die op 2 februari 2024 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] is in juni 2021 bij Eiffel in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar. Eiffel heeft deze arbeidsovereenkomst in 2022 niet verlengd. Dat komt volgens [appellante] omdat zij tijdens haar dienstverband misstanden heeft gemeld. [appellante] is van mening dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Eiffel en dat Eiffel ook niet als een goed werkgever heeft gehandeld, en is om die reden een procedure gestart. Daarin heeft zij – in hoofdzaak – verzocht haar een billijke vergoeding (op grond van artikel 7:673 lid 9 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)) en een schadevergoeding (op grond van artikel 7:611 BW) toe te kennen. De kantonrechter heeft deze verzoeken van [appellante] afgewezen.
2.2.
[appellante] is het daar niet mee eens. De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat het hof deze verzoeken alsnog toewijst.

3.Het oordeel van het hof

De beslissing in het kort
3.1.
Het hof is van oordeel dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van Eiffel, en dat zij ook het beginsel van goed werkgeverschap niet heeft geschonden. Daarom zal het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigen. Het hof legt deze beslissing hierna uit.
Wat is er gebeurd?
3.2.
Het hof verwijst naar de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in r.o. 3.1 tot en met 3.21 van de bestreden beschikking van 11 januari 2023, neemt die over en vult die aan. Samengevat komt het erop neer dat het volgende is voorgevallen.
3.3.
[appellante] treedt op 1 juni 2021 als consultant bij Eiffel in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een jaar. De arbeidsovereenkomst eindigde, behoudens verlenging, dus van rechtswege op 1 juni 2022. In de praktijk werkte [appellante] als senior jurist bij Legal Office B.V.
3.4.
Al snel na haar indiensttreding loopt [appellante] naar eigen zeggen tegen problemen aan. Daarbij gaat het om arbeidsvoorwaardelijke afspraken, zoals met betrekking tot de bedrijfsauto. Maar ook om werkinhoudelijke punten, meer in het bijzonder de werkdruk. In het kader van de werkdruk die [appellante] ervaart, start zij in juli en augustus 2021 op eigen initiatief wat zij zelf een mini-audit noemt: een onderzoek naar haar werkzaamheden en de tijd die voor bepaalde werkzaamheden staat, bezien in het licht van de beschikbare werktijd. Op 29 augustus 2021verstuurt zij een whatsapp-bericht aan [naam1] ( [functie1] bij Eiffel, hierna: [naam1] ), met daarbij als bijlage een Word-document. In dat document staan haar klachten die, kort gezegd, onder meer inhouden dat i) Eiffel volgens [appellante] gemaakte arbeidsvoorwaardelijke afspraken niet nakomt (zoals ten aanzien van de bedrijfsauto, het werken voor haar eigen vaste klanten en het al dan niet begeleiden van trainees), ii) [appellante] vaak problemen ondervindt op IT-gebied, waarbij zij ook opmerkt dat iedereen de mailbox van collega’s kan overnemen en e-mails uit naam van die persoon kan sturen, en iii) [appellante] meer dossiers in behandeling moet hebben dan zij op basis van haar arbeidsduur realistisch gezien kan behandelen. [naam1] antwoordt twee dagen later dat hij [appellante] zorgen met [naam2] ( [functie2] , hierna: [naam2] ) heeft gedeeld, en dat zij contact met [appellante] op zal nemen om te zoeken naar een goede oplossing.
3.5.
Op 19 oktober 2021 stuurt [appellante] een e-mail aan [naam2] . Daar staat, voor zover hier relevant, het volgende in:
“(…)
Na jouw mail aan [naam3]van vrijdag werd ik gebeld dat er thans door het mt (hoorbaar voor anderen) gezegd wordt dat ik niet functioneer.
(…)
Mijn bedoeling was, zoals jij het ook verwoordde, dat een gesprek met [naam3]zou gaan over Legal Office en mijn bevindingen.
(…)
Ik vroeg [naam3]of het mogelijk is een 1 op 1 gesprek te hebben maar dit is niet mogelijk. Uit bescherming voor mezelf verzoek ik je dan ook de opdracht aan [naam3]in te trekken. Niks ten nadele van [naam3], hij zit er immers net. Juist daarom bevreemt het me dat hij niet met mij in gesprek wilt zonder [naam4].
3.6.
In oktober/begin november 2021 bespreekt [appellante] de resultaten van haar onderzoek mondeling met [naam3] ( [functie3] Legal Office, hierna: [naam3] ). Op verzoek van [naam3] zet [appellante] vervolgens haar bevindingen op papier en deelt deze op 10 november 2021 met hem. Zij concludeert, samengevat, dat de gestelde productienormen niet haalbaar zijn en dat er onvoldoende tijd is om het aantal dossiers dat een werknemer in behandeling moet hebben, daadwerkelijk te behandelen. [naam3] bedankt [appellante] voor haar uitzoekwerk en geeft aan dat haar bevindingen als input gebruikt kunnen worden om tot een beter inzicht in cijfers en productiviteit te komen, haalbare normen op te stellen en overall tot een betere besturing van Legal Office te komen.
3.7.
Op 11 december 2021 vindt de beoordeling van [appellante] plaats; zij krijgt een voldoende (want 70 van de in totaal 100 te behalen punten toegekend). In het evaluatieformulier schrijft [appellante] zelf:

De start bij Legal Office verliep stroef wat de performance beïnvloedde. Des te beter dat nu e.e.a. 'loopt'. De open communicatie, toegankelijkheid, duidelijkheid van afspraken binnen Eiffel stel ik op prijs. Het enthousiasme en de enorm positieve berichten van Eiffel zijn erg leuk. (…)
[naam4] ( [functie4] , hierna: [naam4] ) schrijft op haar beurt, voor zover relevant voor deze zaak, het volgende:
“In het begin hebben we elkaar moeten zoeken. Het was een wat stroeve start, waarbij jij natuurlijk ook net bij ons binnen kwam toen we midden in de transitiefase zaten naar de subteams binnen Legal Office. Het was wat (wederzijds) zoeken, wat enerzijds natuurlijk niet vreemd is in een nieuwe werkomgeving met andere collega's spelregels, ICT en werkmethodes. Anderzijds gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat we verwacht hadden dat je met de kennis en ervaring die je meebracht, wat sneller zelfstandig uit de voeten zou kunnen met de werkinstructies, procedures en de inname van nieuwe zaken, in combinatie met het dossiersysteem dat wij hanteren. Inmiddels hebben we elkaar meer gevonden en hebben we ook gevonden wat werkt voor jou qua energie en talenten in de dossierinname, namelijk het overnemen van dossiers van anderen als deze overgedragen moeten worden. Hiermee wijken
wij af van het gebruikelijke innamebeleid, maar we merken dat deze uitzondering voor beiden voordelen heeft. Dit loopt nu zeker naar verwachting en wij hebben er alle vertrouwen in dat we de opwaartse modus waar we sinds enige tijd in verkeren, in 2022 mooi voort kunnen zetten.”
(…)
“Onder andere je klantgerichtheid en socialibiliteit zijn aspecten die zichtbaar zijn voor ons in hetgeen je hierboven zelf omschrijft. Daarin voldoe je zeker aan de verwachtingen die wij
van een consultant hebben, super mooi! Qua opdoen van kennis en vaardigheden signaleer ik wel dat je om onduidelijke redenen geen toegang hebt tot de AvdR en rechtsorde, wat nu
juist mooie bronnen van inhoudelijke kennis vormen. Op dit vlak wil ik je vragen om wat meer pro activiteit te laten zien om deze zaken te regelen. Als je daarbij ergens tegenaan loopt, vraag mij dan gerust om hulp! (…)”
(…)
en ter afsluiting:
“Als nieuwkomer binnen EIFFEL stond dit jaar voor jou in het teken van het wennen aan de nieuwe werkomgeving, Dat geldt ook voor het gewenningsproces aan elkaar. We komen tot een mooie score van 70 punten, wat een prestatie volgens verwachting is, bezien over het afgelopen half jaar (of liever gezegd 7 maanden) in jouw rol van consultant. Je hebt je in 2021 veel ingezet voor het helpen van collega's en dat waarderen wij zeer en de betreffende collega's ongetwijfeld ook. Met het doortrekken van de stijgende lijn die we eind 2021 hebben gezien in onze samenwerking ligt een mooi 2022 voor ons in het vooruitzicht. (…)”
3.8.
In januari 2022 vraagt [appellante] aan [naam4] waarom er punten van haar
beoordeling zijn afgetrokken. In reactie daarop laat [naam4] weten dat het niet gebruikelijk is om veel details in te vullen. Op het verzoek van [appellante] om dan toch de kritiekpunten concreet te maken, reageert [naam4] verder niet meer.
3.9.
In maart 2022 neemt [appellante] contact op met de vertrouwenspersoon van Eiffel. Zij geeft aan haar aan dat zij een melding van misstanden wil doen. De vertrouwenspersoon overlegt op 21 maart 2022 met [naam1] over welke personen binnen Eiffel hierover met [appellante] in gesprek gaan. Daarbij meldt zij [naam1] niet wie de melding wil doen. [naam1] laat daarop weten dat het een viergesprek moet worden tussen de werknemer die de melding wil doen, [appellante] dus, en daarnaast [naam2] , [naam1] zelf en de vertrouwenspersoon. Vervolgens vraagt de vertrouwenspersoon de secretaresse van [naam1] om de afspraak in te plannen. Daarbij noemt zij wel de naam van [appellante] . De secretaresse van [naam1] plant uiteindelijk op 13 april 2022 een afspraak in voor 26 april 2022. De vertrouwenspersoon vraagt [appellante] om in aanloop naar dat gesprek alles op papier te zetten en ook haar bewijsstukken te verzamelen.
3.10.
In april 2022 probeert [naam4] een gesprek in te plannen met [appellante] . Als dat niet lukt, stuurt zij [appellante] op 22 april 2022 een e-mail. Daarin deelt zij [appellante] mede dat Eiffel haar arbeidsovereenkomst niet zal verlengen.
3.11.
Het viergesprek dat in de agenda stond voor 26 april 2022, vindt ook op die datum plaats. Tijdens het gesprek geeft [appellante] een mondelinge samenvatting van haar klachten danwel melding van misstanden. Zij heeft die ook in meer detail op papier gezet en stuurt dat document later die dag naar [naam1] . Daarin staan, onder meer, de volgende punten: i) het heersen van een angstcultuur binnen Eiffel, ii) het veelvuldig en structureel overtreden van de AVG door Eiffel, iii) de afwezigheid van een klokkenluidersregeling, iv) medewerkers die zich ziek melden worden alsnog verplicht om door te werken en worden niet vrijgesteld van werk, v) medewerkers die (kritische) vragen stellen, krijgen te horen dat ze hun mond moeten houden, vi) wegtreiteren van [appellante] , vii) instructie aan [appellante] door teamleider [naam5] (hierna: [naam5] ) om klachtwaardig te handelen, viii) [appellante] ontvangt niet langer overnamedossiers ter behandeling, ix) (onnodige) werkdruk, x) Eiffel houdt zich niet aan contractuele afspraken met klanten, xi) Eiffel laat kansen om de omzet en winst te vergroten liggen. Ook dient zij een klacht in tegen [naam4] en [naam5] . Op 29 april 2022 zijn de klachten dan wel meldingen van [appellante] in behandeling genomen onder verwijzing naar de interne, officiële klachtenprocedure van Eiffel.
3.12.
In het gesprek op 26 april 2022 spreken partijen ook over een regeling die inhoudt een beëindiging met wederzijds goedvinden. Daarbij biedt Eiffel aan om de autokosten, vermeende overuren en kosten in verband met de aanschaf van thuiswerkvoorzieningen aan [appellante] te vergoeden, en om haar vrij te stellen van werk tot de einddatum. Partijen worden het daar niet over eens.
3.13.
Op 28 april en op 5 mei 2022 stuurt [appellante] e-mails aan [naam5] en/of de directie van Eiffel dat zij gehoord heeft dat [naam5] zich in contacten met derden en collega’s negatief over haar uitlaat. Dat leidt er volgens [appellante] onder andere toe dat een derde partij heeft afgezien van een gesprek met haar. Op 5 mei 2022 meldt [appellante] zich vervolgens ziek.
3.14.
Eind mei 2022 delen [naam1] en [naam2] in het kader van de interne klachtenprocedure hun bevindingen met betrekking tot de klachten van [appellante] met haar. De dag na ontvangst van dat rapport geeft [appellante] bij [naam2] aan dat zij haar klachten in tweede aanleg wil voorleggen. Eiffel start vervolgens de klachtenprocedure in tweede aanleg op, wat inhoudt dat een klachtencommissie, bestaande uit een externe voorzitter en twee interne juristen, zich over de zaak buigt. In dat kader vindt er op 9 juni 2022 een gesprek plaats tussen [appellante] en de klachtencommissie.
3.15.
In de maand juni 2022 vindt er ook een e-mailwisseling plaats tussen [appellante] en de advocaat van Eiffel, mr. Van Woensel, over de vraag of [appellante] bewijsstukken die zij heeft verzameld kan inbrengen in de klachtenprocedure, zonder dat zij daarmee het geheimhoudingsbeding in haar arbeidsovereenkomst overtreedt. Op 17 juni 2022 schrijft mr. Van Woensel in dat kader onder andere:

(…) Ten aanzien van de overlegging van stukken ten behoeve van uw bewijsvoering
in de klachtenprocedure bericht ik u dat cliënte - uitsluitend ten behoeve van
onderhavige klachtenprocedure en daarmee uitsluitend ten behoeve van de
toezending aan de leden van de klachtencommissie en onder gelijktijdige
toezending aan ondergetekende (via ZIVVER) - u toestemming geeft om gebruik
te maken van data / bestanden, informatie van cliënte. (…)
Op diezelfde datum schrijft [naam6] (hierna: [naam6] ), voorzitter van de klachtencommissie, onder andere het volgende aan [appellante] :

Dank voor je bericht. Hoewel wij als klachtencommissie begrip hebben voor je
voorzichtigheid zijn wij van mening dat er geen belemmeringen zijn om ons te
voorzien van je bewijslast. (…)
3.16.
De klachtencommissie brengt op 27 juni 2022 haar rapport uit. De conclusie luidt – in het kort – dat de klachten die zien op het algemeen belang van Eiffel waar wenselijk en noodzakelijk inmiddels zijn opgepakt en dat de door [appellante] gestelde benadeling bij gebrek aan onderbouwing niet is komen vast te staan.
3.17.
Eind juli 2022 start [appellante] de onderhavige procedure.
De beoordeling
Geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de kant van Eiffel
3.18.
Artikel 7:673 lid 9 sub a BW bepaalt – kort gezegd – dat de kantonrechter een billijke vergoeding aan een werknemer kan toekennen als het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Volgens [appellante] is daar in dit geval sprake van. Eiffel heeft namelijk de arbeidsovereenkomst – ondanks een toezegging daartoe – niet verlengd vanwege de terechte zorgen die [appellante] heeft geuit over diverse interne misstanden en nagelaten iets met die meldingen te doen, aldus [appellante] . Zij is dus vanwege die meldingen benadeeld. Dat is ernstig verwijtbaar, ook gelet op de bescherming die haar op grond van artikel 7:658c BW (oud) toekomt. Verder is zij ook benadeeld in de vorm van een lagere beoordeling tijdens haar functioneringsgesprek. Het hof volgt [appellante] daar niet in en motiveert dat als volgt.
3.19.
[appellante] heeft het merendeel van de punten die zij uiteindelijk heeft ingebracht in de (interne) klachtenprocedure al in augustus 2021 onder de aandacht gebracht van [naam1] . [naam1] heeft gevolg gegeven aan deze melding van [appellante] . Hij heeft namelijk aangegeven dat hij een en ander met [naam2] heeft gedeeld en dat hij haar heeft gevraagd om contact met [appellante] op te nemen om te zoeken naar een goede oplossing. Uit de e-mails in de processtukken (zie r.o. 3.5 en 3.6) maakt het hof op dat er daarna daadwerkelijk contact is geweest tussen [naam2] en [appellante] over de door [appellante] geuite zorgen. Ook heeft er in het najaar van 2021 een gesprek tussen [appellante] en [naam3] plaatsgevonden waarin in ieder geval de haalbaarheid van de productienormen is besproken.
3.20.
In december 2021 vindt dan de beoordeling van [appellante] plaats. [appellante] heeft op dat moment al bij verschillende personen binnen Eiffel haar beklag gedaan over onderwerpen die later in de klachtenprocedure zijn ingebracht (zoals onder andere het niet-nakomen door Eiffel van gemaakte (arbeidsvoorwaardelijke) afspraken, de werkdruk, de onhaalbaarheid van productienormen en het gegeven dat collega’s toegang hebben tot elkaars mailbox). Maar dat dit een rol heeft gespeeld bij de beoordeling en/of dat Eiffel op dat moment eigenlijk al had besloten om de arbeidsovereenkomst na afloop niet te verlengen, kan niet worden aangenomen. In de beoordeling zijn positieve aspecten van het functioneren van [appellante] benoemd en complimenten uitgedeeld. Maar de beoordeling bevat ook inhoudelijke punten die minder goed gingen en waar [appellante] volgens Eiffel aan kan werken (zie r.o. 3.7). [appellante] heeft deze inhoudelijke punten niet weersproken. Daarom gaat het hof ervanuit dat Eiffel deze punten terecht in de beoordeling heeft opgenomen en daarin aanleiding heeft gezien om niet het maximale aantal te behalen punten aan [appellante] toe te kennen. Zonder nadere toelichting van de kant van [appellante] , die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat Eiffel [appellante] een slechte(re) beoordeling heeft gegeven vanwege het feit dat zij op dat moment al bij meerdere mensen melding had gedaan van vermeende misstanden. Dat oordeel vindt ook steun in het gegeven dat [naam4] tot tweemaal toe in de beoordeling opneemt dat zij een opwaartse lijn ziet in het functioneren van [naam4] . Dat ligt niet voor de hand op het moment dat Eiffel [appellante] vanwege de meldingen had willen “straffen” met een slechte beoordeling en/of al had besloten het dienstverband na afloop niet voort te zetten.
3.21.
[appellante] heeft vervolgens in januari 2022, tevergeefs, navraag gedaan waarom zij voor haar beoordeling niet het maximale aantal te behalen punten heeft gekregen. Zij betoogt dat zij na het stellen van deze kritische vragen is benadeeld doordat zij vanaf toen geen overnamedossiers meer heeft gekregen, terwijl partijen dit wel hadden afgesproken. Maar net als de klachtencommissie kan ook het hof dit gelet op de betwisting daarvan door Eiffel niet als vaststaand aannemen. [appellante] heeft dit namelijk niet nader onderbouwd.
3.22.
In het voorjaar van 2022 meende [appellante] dat, ondanks dat zij hier eerder aandacht voor had gevraagd, er nog steeds sprake was van overtreding van de AVG. Die bestond er volgens haar uit dat medewerkers toegang hadden tot de e-mailbox van collega’s en zodoende uit naam van anderen e-mails (aan externen) konden versturen. [appellante] zag zich daarom genoodzaakt om dit (nogmaals) aan de kaak te stellen en heeft zich toen gewend tot de vertrouwenspersoon van Eiffel. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat de secretaresse van [naam1] op 13 april 2022 een viergesprek heeft ingepland tussen [appellante] , [naam1] , [naam2] en de vertrouwenspersoon. [appellante] stelt dat daaruit volgt dat op dat moment – en dus voor de mededeling op 22 april 2022 dat haar dienstverband niet zou worden voortgezet – binnen Eiffel bekend was dat zíj een melding van misstanden wilde doen. En volgens [appellante] heeft die wetenschap Eiffel ertoe gebracht te besluiten om haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Maar daar gaat het hof niet in mee.
3.23.
Eiffel heeft in dit kader namelijk aangevoerd dat het besluit om een arbeidsovereenkomst al dan niet te verlengen de verantwoordelijkheid was van [naam5] , [naam4] en [naam3] . En deze personen waren op het moment dat zij dat besluit namen niet op de hoogte van het feit dat [appellante] op het punt stond om een officiële melding van vermeende misstanden te doen, aldus Eiffel. Zowel [naam5] als [naam4] als [naam3] hebben in eerste aanleg als getuige ook op die manier verklaard. [naam4] heeft in haar verklaring verder nog toegelicht dat het besluit om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen was gelegen in het inhoudelijk functioneren van [appellante] , maar ook in de mate van zelfstandigheid, de beheersing van werkprocessen en de manier van communiceren van [appellante] . Het hof merkt op dat een aantal van deze punten, zoals de mate van zelfstandigheid en beheersing van werkprocessen, ook is aangestipt in de beoordeling van [appellante] in december 2021. In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof dan ook niet worden aangenomen dat er een causaal verband bestaat tussen het feit dat [appellante] op het punt stond een officiële melding van misstanden te doen en het besluit van [appellante] om haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
Dat geldt ook voor de interne meldingen die [appellante] in 2021 heeft gedaan, waarvan moet worden aangenomen dat zij wel bekend waren bij [naam5] , [naam4] en [naam3] . Zoals het hof hiervoor in r.o. 3.20 ten aanzien van de beoordeling heeft overwogen, kan namelijk niet worden aangenomen dat deze meldingen op dat moment aanleiding zijn geweest voor Eiffel om [appellante] negatief te beoordelen en/of haar op dat moment al hebben doen besluiten het dienstverband met [appellante] na afloop niet voort te zetten. Omdat niet kan worden aangenomen dat [appellante] is benadeeld door haar meldingen en (dus) ook niet dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van die meldingen, heeft Eiffel op dat punt niet ernstig verwijtbaar gehandeld.
3.24.
Evenmin kan worden aangenomen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst ernstig verwijtbaar is omdat Eiffel bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst en/of tijdens het dienstverband een toezegging heeft gedaan om het dienstverband na afloop voort te zetten. [appellante] stelt dat het de bedoeling van partijen was om een long term commitment aan te gaan, maar dat blijkt nergens uit. In dat geval had het namelijk onder andere voor de hand gelegen dat partijen direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd waren aangegaan, wat volgens Eiffel wel regelmatig gebeurt. [appellante] heeft daar geen toereikende verklaring voor gegeven. Dat [naam3] op enig moment in zoveel woorden een dergelijke toezegging heeft gedaan, heeft Eiffel betwist en [appellante] vervolgens onvoldoende concreet gemaakt. Verder is het juist dat de beoordeling tot tweemaal toe vermeldt dat er een stijgende lijn te zien is en dat Eiffel voor de samenwerking een mooi 2022 in het vooruitzicht ziet. Maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat het Eiffel niet vrij stond om te besluiten de arbeidsovereenkomst na afloop niet voor te zetten.
3.25.
Volgens [appellante] bestond het ernstig verwijtbaar handelen van Eiffel ten slotte ook daarin, dat Eiffel onvoldoende heeft gedaan met de meldingen van [appellante] . Het hof gaat daar niet in mee. Zoals hiervoor is overwogen, heeft [naam1] gereageerd op de melding van [appellante] en is er contact geweest tussen [naam2] en [appellante] over de zorgen van [appellante] . In oktober/november 2021 heeft [naam3] een gesprek met [appellante] gevoerd. Toen [appellante] aangaf officiële klachten te willen indienen heeft de vertrouwenspersoon van Eiffel een viergesprek geïnitieerd, dat ook heeft plaatsgevonden. De klachten die [appellante] toen heeft geuit zijn in eerste aanleg door de directie van Eiffel en in tweede aanleg door de (deels externe) klachtencommissie in behandeling genomen. Als onderdeel van beide klachtbehandelingsprocedures is een uitvoerig rapport opgesteld. [appellante] mag het niet eens zijn met de inhoud daarvan, maar dit betekent niet dat Eiffel niet of onvoldoende heeft gereageerd op de meldingen van [appellante] . In dit kader overweegt het hof ook dat niet kan worden aangenomen dat [appellante] , zoals zij stelt, toen zij deze punten intern aankaartte opdracht heeft gekregen daarover haar mond te houden. [appellante] heeft ook dit onvoldoende concreet gemaakt. Dat [appellante] zelf in een e-mail aan [naam2] schrijft dat zij “
is aangezegd niet met anderen te praten” (zie r.o. 3.6 bestreden beschikking van 11 januari 2023) is daartoe ontoereikend.
3.26.
De tussenconclusie van het voorgaande is dat Eiffel niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld richting [appellante] zodat het hof haar verzoek om een billijke vergoeding toe te kennen, zal afwijzen.
Eiffel heeft het beginsel van goed werkgeverschap (7:611 BW) niet geschonden
3.27.
Het hof stelt voorop dat afdeling 7.10.9 BW, zoals deze na inwerkingtreding van de WWZ luidt, regelt voor welke (schade)vergoedingen een werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst in aanmerking kan komen. Voor de situatie die hier volgens [appellante] aan de orde is (niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever), voorziet art. 7:673 lid 9 sub a BW in een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding). Dit betekent naar het oordeel van het hof dat er naast deze billijke vergoeding geen ruimte is voor een (schade)vergoeding wegens schending van het beginsel van goed werkgeverschap in verband met het niet voortzetten van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat staat echter niet in de weg aan een (schade)vergoeding gebaseerd op een schending van het beginsel van goed werkgeverschap die volledig losstaat van het besluit om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
3.28.
Toegepast op deze zaak, betekent dit het volgende. Voor zover [appellante] aan haar verzoek tot toekenning van een schadevergoeding op grond van 7:611 BW dezelfde feiten ten grondslag legt als aan haar verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding, gaat het hof daaraan voorbij.
3.29.
Wel ligt de vraag voor of, zoals [appellante] stelt, Eiffel zich niet als goed werkgever heeft gedragen doordat zij zich na de aanzegging van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst intern en/of extern negatief over [appellante] heeft uitgelaten. [appellante] stelt dat zij hierdoor schade heeft geleden, onder meer doordat potentiële nieuwe werkgevers zijn afgehaakt. Ter onderbouwing heeft [appellante] onder andere een document overgelegd van de vertrouwenspersoon, die daarin voor de verschillende klachten van [appellante] feitelijk beschrijft welk materiaal [appellante] met haar heeft gedeeld. Voor wat betreft de negatieve uitlatingen over [appellante] gaat het volgens de vertrouwenspersoon om twee transcripties van opgenomen telefoongesprekken. Hieraan komt gelet op de betwisting door Eiffel echter geen belang toe, omdat de geluidsopnamen zelf (en de transcripties daarvan) niet door [appellante] in het geding zijn gebracht en de juistheid van de feitelijke weergave door de vertrouwenspersoon van die gesprekken dus niet kan worden nagegaan. Ook aan de verklaring van mevrouw [naam7] , medewerker van ARAG, die [appellante] voor het eerst in hoger beroep heeft overgelegd komt geen belang toe. Voor zover deze al authentiek en juist is, wat Eiffel betwist, kan hieruit namelijk niet worden opgemaakt dat [appellante] door de vermeende uitlatingen schade heeft geleden. [naam7] verklaart zelf dat zij de negatieve uitlatingen die [naam5] beweerdelijk over [appellante] heeft gedaan niet intern heeft gedeeld. En ook volgt uit deze verklaring niet dat er potentiële nieuwe werkgevers zijn die door de uitlatingen van de kant van Eiffel niet met [appellante] in zee zijn gegaan. Ter zitting heeft [appellante] het hof desgevraagd geïnformeerd dat zij de potentiële nieuwe werkgever(s) waar zij een baan is misgelopen niet om een schriftelijke verklaring heeft gevraagd omdat die heeft/ hebben aangegeven dat zij het zich niet kon(den) permitteren zich te mengen in een procedure. Dat staat [appellante] uiteraard vrij, maar dat betekent wel dat zij haar stelling op dit punt onvoldoende concreet heeft gemaakt, zodat het hof daaraan voorbij gaat.
3.30.
Volgens [appellante] heeft Eiffel zich gedurende de klachtenprocedure ook niet als goed werkgever gedragen doordat zij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag of zij bewijsstukken wel of niet met de commissie kon delen, gelet op het geheimhoudingsbeding in haar arbeidsovereenkomst. Dat gaat niet op. De e-mails die zowel de advocaat van Eiffel als de voorzitter van de klachtencommissie over dit onderwerp aan [appellante] hebben gestuurd (zie r.o. 3.15), laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Dat [appellante] ondanks deze bevestiging niet is overgegaan tot het overleggen van de bewijsstukken waarvan zij stelt dat zij daarover beschikt, komt voor haar eigen rekening en risico.
3.31.
Ook het gegeven dat Eiffel [appellante] in april/mei 2022 in het kader van gesprekken over een beëindiging met wederzijds goedvinden heeft aangeboden haar vrij te stellen van werk, kan het oordeel dat sprake is van een schending van goed werkgeverschap niet dragen. Voor wat betreft de stelling dat Eiffel niet althans onvoldoende heeft gedaan ten aanzien van de door [appellante] ervaren psychosociale belasting en dat de arbeidsrelatie door Eiffel duurzaam verstoord is geraakt, geldt dat [appellante] dit pas voor het eerst ter zitting in hoger beroep heeft opgebracht. Gelet op de tweeconclusie-regel gaat het hof daar dan ook aan voorbij. Van een uitzondering op deze regel is niet gebleken.
3.32.
Dit betekent dat het hof ook het verzoek van [appellante] tot toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW zal afwijzen.
Slotsom
3.33.
Het hoger beroep van [appellante] slaagt niet en het hof zal de bestreden beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigen.
3.34.
Omdat [appellante] in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar in de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.35.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt de bestreden beschikkingen van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 januari 2023 en 27 juni 2023;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten van Eiffel in hoger beroep, tot op heden begroot op € 783,- aan griffierecht en € 2.428,- aan salaris van de advocaat van Eiffel (2 procespunten x tarief II in hoger beroep € 1.214,-);
4.3.
wijst af wat partijen meer of anders hebben verzocht;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.W.J.M. Kemperink, A.A van Rossum en O.E. Mulder en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.