ECLI:NL:GHARL:2024:2053

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
200.333.540/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag van de vader en benoeming van de oma tot voogd over de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige kind, geboren in 2018. De vader had ingestemd met het opgroeiperspectief van de minderjarige bij de oma, maar het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank die het gezag van de vader beëindigde. De rechtbank had eerder op 14 juli 2023 besloten dat het ouderlijk gezag van de vader moest worden beëindigd, en had de gecertificeerde instelling (GI) tot voogd benoemd. Het hof oordeelde echter dat de oma, die al geruime tijd voor de minderjarige zorgde, tot voogd moest worden benoemd. Het hof overwoog dat de vader, vanwege zijn psychiatrische problematiek, niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de minderjarige te dragen. De belangen van het kind stonden voorop, en de oma bood een veilige en gestructureerde omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank voor zover deze de GI tot voogd benoemde en benoemde de oma tot voogd. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.540/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 143673)
beschikking van 21 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerster](de oma),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.D. Kruidhof-Dijk,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen,
verweerder in het principaal hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Assen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 16 oktober 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de oma met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vader;
- een brief van de raad van 21 februari 2024 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de oma, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordiger van de raad, en
- twee medewerkers van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader is de ouder van [de minderjarige] , geboren [in] 2018. De moeder van [de minderjarige] is sinds juni 2019 uit beeld.
3.2
Na zijn geboorte verbleef [de minderjarige] enkele weken in het ziekenhuis waarna hij op 17 februari 2019 met een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing bij zijn vader is geplaatst.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 24 april 2019 werd de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] uitgesproken. Deze ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd.
3.4
Sinds november 2019 verblijft [de minderjarige] bij de oma (de moeder van de vader), sinds 3 juni 2020 op basis van een machtiging uithuisplaatsing
3.5
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 maart 2020 is de vader alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 14 juli 2023 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, op verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige] beëindigd. De rechtbank heeft, in afwijking van het advies van de raad, de GI tot voogd benoemd over [de minderjarige] .
4.2
De vader is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 juli 2023. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de beschikking van 14 juli 2023 te vernietigen en te bepalen dat het verzoek om beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader alsnog wordt afgewezen.
4.3
De oma is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen en verzoekt het hof de bestreden beschikking van 14 juli 2023 te vernietigen (het hof leest: voor zover deze ziet op de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] ) en ten aanzien van de benoeming van de voogd alsnog haar tot (pleegouder)voogdes over [de minderjarige] te benoemen.
4.4
Voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat er wel aan de gronden voor gezagsbeëindiging wordt voldaan, dan wenst de vader dat oma tot voogd wordt benoemd over [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Een rechterlijke beslissing tot beëindiging van het ouderlijk gezag over een kind met wie die ouders gezinsleven hebben, vormt onmiskenbaar een inmenging in het gezinsleven als bedoeld in artikel 8 lid 2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Artikel 8 EVRM vereist dat de maatregel bij de wet is voorzien en dat sprake is van proportionaliteit. Dat betekent dat wanneer het doel ook met een lichtere maatregel kan worden bereikt deze lichtere maatregel verkozen moet worden boven de zwaardere maatregel. Verder moet de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van de maatregel in redelijke verhouding staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd. Er kan slechts sprake zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat de voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een gezagsbeëindiging en dat het in het belang van [de minderjarige] is dat het gezag van de vader wordt beëindigd. Het hof vindt dat de rechtbank hierover een juiste beslissing heeft genomen, en ook dat de rechtbank die beslissing goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg daarom over omdat het hof er na eigen onderzoek ook zo over denkt. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. [de minderjarige] is een zeer kwetsbaar jongetje. Hij is te vroeg geboren en is slechthorend. Daardoor is het voor een ouder of verzorger zwaarder om voor [de minderjarige] te zorgen en hem op te voeden dan voor een kind zonder deze beperking. De vader erkent dat hij vanwege zijn eigen psychiatrische problematiek niet in staat is om aan deze verzwaarde opvoedvraag en extra zorgbehoefte van [de minderjarige] te voldoen. Nu niet, en in de toekomst ook niet. Vast staat dus dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn. Gebleken is dat de oma dit wel kan. De vader accepteert dat [de minderjarige] bij zijn oma zal opgroeien. Voor zover de vader stelt dat hij wel degelijk in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen omdat hij juist de beslissing heeft genomen om oma de zorg te laten dragen over [de minderjarige] , geeft dat geen aanleiding voor een andere beslissing. Het hof maakt zich zorgen over de psychiatrische kwetsbaarheid van de vader in relatie tot de te nemen belangrijke beslissingen over [de minderjarige] . De vader is (onder meer) gediagnostiseerd met schizofrenie, en heeft de afgelopen jaren diverse psychosen doorgemaakt. De aandoening is niet te genezen. Als de vader alleen met het gezag over [de minderjarige] belast is, dan zal dit het risico met zich brengen dat de vader wordt overvraagd en er een groter beroep op hem zal worden gedaan dan hij aankan vanwege zijn psychiatrische kwetsbaarheid. Dit geldt nog meer omdat [de minderjarige] door zijn handicap extra zorg nodig heeft en er daardoor regelmatig belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Het is van belang dat er voortvarend gehandeld kan worden. In de ziekteperiodes van de vader, en de periodes waarin hij onbereikbaar is, komt dit in gevaar. De psychische instabiliteit die de overvraging van de vader kan veroorzaken bij de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] kan schadelijk zijn voor zijn ontwikkeling. De verwijzing van de vader naar de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 10 januari 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:102) kan hem niet baten, omdat er bij de vader meer speelt dan (alleen) periodes van onbereikbaarheid. Het voorgaande maakt dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om het gezag van de vader te laten voortduren. De gezagsbeëindiging is dan ook niet in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt bekrachtigen en het verzoek van de vader ten aanzien van het gezag afwijzen.
5.4
De beëindiging van het gezag van de vader leidt ertoe dat op grond van artikel 1:275 lid 1 BW, een voogd dient te worden benoemd. Het hof is anders dan de rechtbank en met de raad van oordeel dat niet de GI, maar de oma tot voogd met worden benoemd over [de minderjarige] . De benoeming van de oma tot voogd doet recht aan de huidige situatie waarbij de oma de volledige zorg heeft voor [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft al bijna vierenhalf jaar bij de oma, waar hij in een veilige en gestructureerde zorg- en opvoedingssituatie opgroeit en waar hij zich optimaal kan ontwikkelen. De oma zorgt ervoor dat de noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] wordt ingezet en onderhoudt contacten met betrokken instanties. Het hof ziet in de stelling van de GI, dat het op enig moment mogelijk moet zijn om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te herstellen en dat het maar de vraag is of de oma en de vader hierin een stimulerende rol zullen vervullen, geen aanleiding om in plaats van de oma de GI tot voogd te benoemen. Het hof neemt hierbij in overweging dat alle betrokkenen het erover eens zijn dat het contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] niet op korte termijn zal (kunnen) plaatsvinden. Uit de brief van de Geestelijke Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening (voor volwassenen, kinderen en jongeren die leven met doofheid of een gehoorbeperking) blijkt namelijk dat het contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] in de nabije toekomst niet aan de orde is vanwege de ernstige beperking in de ontwikkeling van [de minderjarige] . Het tot stand brengen van het contact tussen de moeder en [de minderjarige] staat daarom niet in de weg aan de benoeming van de oma tot voogd over [de minderjarige] .
5.5
Dat de vader moeite heeft met het verlies van het gezag over [de minderjarige] is begrijpelijk.
De vader handelt in het belang van [de minderjarige] doordat hij het opgroeien van [de minderjarige] bij oma ondersteunt. De gezagsbeëindiging van de vader betekent ook niet dat het hof vindt dat het nemen van de beslissingen over [de minderjarige] voortaan helemaal anders moet gebeuren. De oma en de vader hebben altijd overlegd over de belangrijke beslissingen omtrent [de minderjarige] en dit kunnen de oma en de vader blijven doen. De vader wordt door de beslissing van het hof dan ook niet geheel buitenspel gezet. De oma moet echter voortaan in staat zijn om alleen de beslissingen over [de minderjarige] te nemen als dit nodig blijkt te zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de beëindiging van het gezag van de vader, te bekrachtigen en te vernietigen voor zover deze ziet op de benoeming van de GI als voogd en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 juli 2023, voor zover deze ziet op de gezagsbeëindiging van de vader;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 juli 2023, voor zover deze ziet op de benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] en in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt tot voogd over [de minderjarige] :
[verweerster] , geboren [in] 1961 te [plaats1] , wonende te [woonplaats1] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Knot, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. S. Kropman, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 21 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.