ECLI:NL:GHARL:2024:2045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
200.333.189/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige na langdurige procedure

In deze zaak, die zich richt op de omgangsregeling tussen grootouders en hun kleinkind, is het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2024 tot een uitspraak gekomen. De ouders en grootouders procederen al meer dan twee jaar over de omgang met de minderjarige, die in het verleden bij de grootouders heeft gewoond. De onderlinge verhoudingen zijn verstoord, waardoor het hof een minimale omgangsregeling heeft vastgesteld. De ouders, die de regie over de omgang willen hebben, hebben in hoger beroep vier grieven ingediend tegen de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De grootouders hebben in incidenteel hoger beroep twee grieven ingediend, gericht op de frequentie van de omgang. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd en dat de grootouders recht hebben op omgang met de minderjarige. Het hof heeft besloten dat de grootouders recht hebben op omgang met de minderjarige gedurende het eerste weekend van de maand, en dat de minderjarige gedurende de zomervakantie ten minste één week aaneengesloten bij de grootouders zal zijn. De ouders en grootouders zijn opgeroepen om te werken aan hun onderlinge communicatie en verstandhouding, zodat de minderjarige onbelast kan profiteren van het contact met beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.189/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 211276)
beschikking van 19 maart 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder), en
[verzoeker](de vader),
die wonen op een geheim te houden adres,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E. van Bommel te Groningen,
en
[verweerster](de oma), en
[verweerder]( [de opa] ),
die wonen in [woonplaats1] ,
verweerders in het principaal hoger beroep,
verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. J.M. Suurmeijer te Stadskanaal.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 31 maart 2022 en 4 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 3 oktober 2023;
- een journaalbericht namens de ouders van 13 oktober 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van Bommel;
- de grootouders, bijgestaan door mr. Suurmeijer;
- een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2018, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. De ouders hebben samen nog een tweeling, geboren [in] 2021 ( [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ). Bij de ouders wonen ook nog twee kinderen uit een eerdere relatie van de moeder ( [naam1] en [naam2] ).
3.2
[de minderjarige1] heeft van december 2019 tot december 2021 onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord & Veilig Thuis Groningen (de GI).
3.3
De oma is de moeder van de vader en [de opa] is de stiefvader van de vader. De biologische vader van de vader is bekend als opa [naam3] . [de minderjarige1] heeft van september 2019 tot mei 2021 bij oma en [de opa] gewoond, eerst op vrijwillige basis en later met een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.4
Bij beschikking van 30 april 2021 heeft de kinderrechter overeenkomstig de ter zitting daarover met de ouders, de grootouders, de GI en met instemming van de raad gemaakte afspraken de volgende – zogenoemde – minimale contactregeling tussen de grootouders en [de minderjarige1] vastgesteld:
- zolang [de minderjarige1] nog niet naar school gaat zal zij met ingang van 12 mei 2021 iedere
woensdag vanaf 10.00 uur tot de daaropvolgende donderdag 16.00 uur bij haar grootouders zijn en minimaal gedurende één weekend per maand en daarnaast een in overleg nader vast te stellen gedeelte van de schoolvakanties;
- wanneer [de minderjarige1] naar school gaat, geldt deze regeling ook met dien verstande dat zij door de grootouders op de woensdag van school wordt gehaald en de ouders haar op donderdag van school zullen halen.
3.5
Bij tussenbeschikking van 31 maart 2022 heeft de kinderrechter als voorlopige omgangsregeling bepaald dat [de minderjarige1] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij haar grootouders zal zijn. Tijdens de zomervakantie zal zij in ieder geval één week aaneengesloten bij haar grootouders zijn. De weekendregeling zal tijdens de zomervakantie voor drie weken niet gelden, zodat de ouders de mogelijkheid hebben om drie weken aaneengesloten op vakantie te gaan.
3.6
Voor de overige relevante feiten verwijst het hof naar genoemde tussenbeschikking
van 31 maart 2022 en de bestreden beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de invulling van het recht op omgang van de grootouders met [de minderjarige1] .
Bij de bestreden beschikking van 4 juli 2023 is als omgangsregeling vastgesteld dat de grootouders er recht op hebben dat [de minderjarige1] gedurende een weekend per maand van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 17:00 uur bij hen zal zijn. Voor zover [de minderjarige1] tijdens een omgangsweekend zwemles heeft of enige andere (sport)activiteit, staat dit aan nakoming niet in de weg; de grootouders zullen [de minderjarige1] dan in die activiteit begeleiden. Daarnaast heeft de kinderrechter bepaald dat [de minderjarige1] gedurende de zomervakantie van 2023 tenminste één week aaneengesloten bij de grootouders zal zijn. Voor de komende jaren heeft de kinderrechter eveneens bepaald dat [de minderjarige1] tenminste één week aaneengesloten in de zomervakantie bij de grootouders mag zijn.
4.2
De ouders zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt: met zaaknummer 211276) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige1] zoals opgenomen in de beschikking van
4 mei 2021 (het hof begrijpt: 30 april 2021) met kenmerk C/18/201786/JE RK 20-811 zal worden gewijzigd inhoudende dat het verplichte karakter van een omgang tussen de grootouders en [de minderjarige1] komt te vervallen, waarbij de ouders zelf invulling zullen geven aan een goede contactregeling tussen [de minderjarige1] en de grootouders.
4.3
De grootouders zijn op hun beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de frequentie van de omgang. De grootouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw recht doende:
Primair:
I. Tussen [de minderjarige1] en de grootouders een omgangsregeling vast te leggen waarbij
[de minderjarige1] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school
tot maandagochtend naar school bij de grootouders verblijft;
II. Ten aanzien van de feestdagen en vakanties tussen [de minderjarige1] en de grootouders een
omgangsregeling vast te leggen conform het als productie 6 bijgevoegde schema.
Subsidiair:
I. De door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling te handhaven, met vaststelling van een regelmaat voor het contact tussen [de minderjarige1] en de grootouders.
4.4
De ouders voeren verweer in het incidenteel hoger beroep van de grootouders en zij verzoeken het incidentele hoger beroep van de grootouders af te wijzen, althans de grootouders daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
5.2
Niet in geschil is dat de omstandigheden sinds de beschikking van 30 april 2021 zijn gewijzigd. Ook is niet in geschil dat de grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking tot [de minderjarige1] staan en recht hebben op omgang met haar. In geschil is de wijze waarop aan dat recht op omgang van de grootouders invulling moet worden gegeven.
5.3
Toen de rechtbank op 4 juli 2023 zijn beslissing nam waren de verstandhouding en communicatie tussen de ouders en de grootouders ernstig verstoord. Hulpverlening had daarin tot dat moment geen verbetering gebracht. Deze situatie is nadien niet veranderd. Hoewel zij allemaal veel van [de minderjarige1] houden en het beste voor haar willen, procederen de ouders en de grootouders inmiddels al meer dan twee jaar over [de minderjarige1] , die nu net 6 jaar oud is. Sinds [de minderjarige1] weer thuis woont, lukt het de ouders en de grootouders maar niet om samen tot een goede rolverdeling in het leven van [de minderjarige1] te komen.
Wat wel verandert, is dat [de minderjarige1] steeds ouder wordt en dus meer besef van de situatie krijgt. In haar gedrag laat zij zien dat ze steeds meer last heeft van de spanningen tussen de ouders en de grootouders tussen wie zij zich moet bewegen. Dat baart het hof zorgen.
5.4
De ouders vinden een door de rechter vastgestelde omgangsregeling met de grootouders niet in het belang van [de minderjarige1] . Zolang de onderlinge verhoudingen zo verstoord zijn vinden de ouders dat zelfs beschadigend voor [de minderjarige1] . De ouders willen zelf de regie hebben over de invulling van het contact tussen [de minderjarige1] en de grootouders. De ouders stellen dat zij die verantwoordelijkheid aankunnen. Zij denken dat er juist dan ruimte komt voor het normaliseren van de verhoudingen. Daarbij wijzen de ouders er op dat [de minderjarige1] ten opzichte van de andere kinderen binnen hun gezin, die geen contact met de grootouders hebben, in een uitzonderingspositie zit, hetgeen niet goed is voor [de minderjarige1] en de andere leden van het gezin.
5.5
De grootouders vrezen dat als de rechter geen omgangsregeling vaststelt, hun contact met [de minderjarige1] nog minder wordt dan nu het geval is en uiteindelijk helemaal verdwijnt. Buiten de vastgelegde omgangsregeling om ervaren de grootouders bij de ouders geen ruimte voor contact. De grootouders zien de andere kinderen van de ouders niet, terwijl zij dat wel graag zouden willen (en eerder met [naam1] en [naam2] ook het geval was). Vanwege de speciale band die zij vanuit het verleden met [de minderjarige1] hebben vinden de grootouders uitbreiding van de omgang in het belang van [de minderjarige1] .
5.6
Net als de raad vindt het hof dat de omgangsregeling zoals de rechtbank die destijds overeenkomstig het advies van de raad heeft vastgesteld grotendeels moet blijven gelden. Een regeling waarbij [de minderjarige1] een weekend per maand bij de grootouders verblijft is nog steeds passend. Aan de ene kant wordt het contact tussen [de minderjarige1] en de grootouders daarmee voldoende beperkt, zodat het voor haar duidelijk is dat de ouders haar hoofdverzorgers en opvoeders zijn en dat zij deel uitmaakt van het gezin van de ouders. Aan de andere kant waarborgt deze regeling voor de grootouders een redelijke ondergrens van hun recht op omgang met [de minderjarige1] , welk contact ook in het belang is van [de minderjarige1] .
De ouders konden ter zitting geen duidelijk antwoord geven op de vraag hoe zij de concrete invulling van de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en de grootouders voor zich zien als zij daarin de vrije hand zouden krijgen. Deze reactie geeft het hof onvoldoende vertrouwen dat er in dat geval op regelmatige basis omgang zal plaatsvinden tussen [de minderjarige1] en de grootouders.
5.7
Met de grootouders en de raad is het hof het eens dat meer structuur moet worden aangebracht in de omgangsregeling. Daarom moet een vast weekend per maand worden vastgelegd. Het hof kiest daarvoor het eerste weekend van de maand. Dat geeft iedereen meer duidelijkheid en rust.
5.8
Ook het recht van de grootouders om [de minderjarige1] in de zomervakantie tenminste een week aaneengesloten bij zich te hebben blijft in stand. De omgangsregeling van een weekend per maand loopt in de overige vakanties door, tenzij partijen daar gezamenlijk andere afspraken over maken.
5.9
Gelet op het zorgelijke beeld dat [de minderjarige1] met name de laatste tijd laat zien bij de overdrachtsmomenten, zoals dat ter zitting door partijen is geschetst, zal het hof bepalen dat de grootouders [de minderjarige1] na hun omgangsweekend op maandagochtend naar school brengen, net zoals dat eerder het geval was. Hopelijk zorgt dit bij [de minderjarige1] voor meer rust en minder stress.
5.1
Het hof heeft geconstateerd dat er bij partijen over en weer sprake is van veel wantrouwen en gevoelens van angst. Zij moeten daaraan gaan werken. De tot nu toe ingezette hulpverleningstrajecten hebben niet voldoende effect gehad. Het is de hoogste tijd om daarmee een herstart te maken. Alleen vanuit vertrouwen zullen de ouders en de grootouders in redelijkheid over [de minderjarige1] kunnen praten en tot afspraken kunnen komen.
Pas dan zal [de minderjarige1] onbelast kunnen profiteren van (het contact met) de ouders én de grootouders, die allemaal belangrijk voor haar zijn. Zowel de ouders als de grootouders hebben ter zitting aangegeven nog altijd open te staan voor hulpverlening om aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie te werken. Het hof roept partijen op om daar echt werk van te gaan maken (bijvoorbeeld via ONS, mediation en/of systeemtherapie) en er samen voor te zorgen dat de druk bij [de minderjarige1] weggehaald wordt. Het hof ziet geen aanleiding voor aanhouding van de zaak. Het is nu vooral belangrijk dat er duidelijkheid komt.
5.11
Tot slot kan het hof zich voorstellen dat om de uitzonderingspositie van [de minderjarige1] binnen het (samengestelde) gezin van de ouders te verminderen ook de tweeling eens (een deel van) een weekend mee gaat naar de grootouders. Het is immers van belang dat ook de driejarige [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en de grootouders een band met elkaar gaan opbouwen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking om redenen van doelmatigheid vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 4 juli 2023, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 30 april 2021 voor zover daarbij een beslissing over de omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige1] is genomen;
stelt vast als omgangsregeling tussen de grootouders en [de minderjarige1] dat de grootouders er recht op hebben dat [de minderjarige1] elk eerste weekend van de maand van vrijdagmiddag na school tot maandagmorgen naar school bij hen zal zijn. Voor zover [de minderjarige1] tijdens een omgangsweekend zwemles heeft of enige andere (sport)activiteit, staat dit aan nakoming niet in de weg; de grootouders zullen [de minderjarige1] dan in die activiteit begeleiden;
bepaalt dat [de minderjarige1] gedurende de zomervakanties tenminste één week aaneengesloten bij de grootouders zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Dijk, mr. I.A. Vermeulen en mr. J.G. Knot, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 19 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.