ECLI:NL:GHARL:2024:203

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.329.674/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over geldvordering en verrekening tussen Laured B.V. en Coöperatie Employee Benefits Competence Centre U.A.

In deze zaak gaat het om een kort geding waarin Laured B.V. (hierna: Laured) een geldvordering van € 250.000,- vordert van Coöperatie Employee Benefits Competence Centre U.A. (hierna: EBCC). Laured heeft dit bedrag aan EBCC geleend en vordert nu terugbetaling, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. EBCC heeft zich op verrekening beroepen met een schadevordering die zij op Laured stelt te hebben. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Laured afgewezen, omdat hij van mening was dat Laured onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond. Laured heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat Laured wel degelijk een spoedeisend belang heeft bij de terugbetaling van het geleende bedrag, aangezien zij dit bedrag elders wil inzetten. Het hof heeft ook geoordeeld dat de onderbouwing van de claim van EBCC voor verrekening niet voldoende is. EBCC heeft niet aangetoond dat Laured tekortgeschoten is in haar verplichtingen, en de vorderingen van Laured zijn daarom toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en EBCC veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten.

De uitspraak van het hof benadrukt het belang van een goede onderbouwing van claims in kort geding procedures en bevestigt dat een spoedeisend belang aanwezig kan zijn, zelfs als de gedaagde partij zich op verrekening beroept. Het hof heeft ook de proceskosten ten laste van EBCC gesteld, aangezien zij als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.329.674/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 554426)
arrest in kort geding van 9 januari 2024
in de zaak van
Laured B.V.,
die is gevestigd in Bosch en Duin,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter eiseres was,
hierna:
Laured,
advocaat: mr. R.A.A. Maat, die kantoor houdt te Goes,
tegen
Coöperatie Employee Benefits Competence Centre U.A.,
die is gevestigd in Hilversum
en bij de voorzieningenrechter gedaagde was,
hierna:
EBCC,
advocaat: mr. A.E. Mulder, die kantoor houdt te Ede Gld.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 15 mei 2023 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 juni 2023,
- de memorie van grieven tevens vermeerdering van eis van 15 augustus 2023, met producties A tot en met O,
- de memorie van antwoord van 26 september 2023, met producties 1 en 2,
- het tussenarrest van 7 november 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald, - de akte van EBCC van 28 november 2023 met productie 3,
- de akte uitlating producties tevens akte overlegging producties van Laured van
12 december 2023 (ingekomen 1 december 2023) met producties P tot en met AC,
- de mondelinge behandeling van 12 december 2023, waarvan een proces-verbaal (verslag) is opgemaakt, dat aan de stukken is toegevoegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

3.De kern van de zaak en de beslissing van de voorzieningenrechter

3.1
Het gaat in dit kort geding om de vraag of EBCC het bedrag dat zij van Laured heeft geleend moet terugbetalen of dat zij zich op verrekening kan beroepen met een schadevordering die zij op Laured stelt te hebben. Tevens speelt de vraag of EBCC stukken moet afgeven aan Laured op grond van artikel 843a Rv.
3.2
Laured heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd EBCC te veroordelen om aan haar te voldoen het bedrag van € 250.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 maart 2023 en de buitengerechtelijke kosten. Daarnaast heeft Laured gevorderd EBCC te veroordelen aan Laured te verstrekken facturen, betaalbewijzen, correspondentie en documenten van de periode vanaf 1 augustus 2022 waaruit sluitend blijkt waaraan de door Laured verstrekte gelden werden besteed, op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van EBCC in de kosten van de procedure.
3.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen, omdat volgens hem Laured onvoldoende heeft gesteld over het spoedeisend belang om de gevorderde geldsom in kort geding toe te wijzen. Laured is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
3.4
In hoger beroep wil Laured alsnog toewijzing van haar vorderingen. Het hof zal de vorderingen van Laured toewijzen en hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt, na eerst de feiten te hebben vermeld.

4.De feiten

4.1
EBCC creëert een platform waarmee werknemers en ZZP'ers inzicht krijgen in
hun inkomenssituatie. EBCC was voor de ontwikkeling van dit platform op zoek naar
investeerders. In dit kader heeft EBCC Laured benaderd.
4.2
Op 1 augustus 2022 hebben partijen een intentieovereenkomst gesloten, samen met
drie andere partijen: AOD B.V., PARTE B.V. en MyTrustO.nl B.V. In deze overeenkomst
is Laured aangeduid als Partij D en EBCC als Partij A. In deze overeenkomst staat - voor
zover van belang -:
Partij D stelt - bij afzonderlijke overeenkomst tussen haar en Partij A- de tussen
hen overeengekomen investeringen beschikbaar binnen de gestelde termijnen,
waardoor de overeengekomen integratie leidt tot een platform waarin alle onder
1a t/m 1h beschreven functionaliteiten uiterlijk 1 november 2022 beschikbaar zijn.
4.3
Op 29 augustus 2022 hebben partijen een partnerovereenkomst gesloten. In bijlage
2 van deze partnerovereenkomst staat - onder meer -:
b) Partijen stelden vast dat EBCC een maximale behoefte aan investering van € 500.000 nodig heeft, waarbij partijen overeenkwamen dat een bedrag van € 250.000 z.s.m. beschikbaar wordt gesteld i.v.m. realiseren van de integratie van de applicaties, waaronder EBCC/ Wildus met MyTrustO. Uiterlijk 1 oktober 2022 zal door Laured een bedrag van nog eens € 250.000 beschikbaar zal komen wanneer partijen vaststellen dat dat nodig is;
(…)
d) Uiterlijk 1 maart 2023 zal EBCC zorgdragen voor aflossing van de door Laured
beschikbaar gestelde gelden;
4.4
Op 9 februari 2023 heeft Laured aan EBCC een e-mail gestuurd. Hierin staat
onder meer:
Uit jullie gedragingen als bestuurderen van EBCC blijkt dat de in de gesloten partnerovereenkomst vermelde betaalplicht niet zal worden nagekomen of in ieder
geval dat een aanmaning daartoe nutteloos zal zijn. Hoewel 1 maart 2023 natuurlijk al als betaaldatum vast staat, stel ik jullie beiden in persoon als bestuurderen van EBCC naast EBCC zelve hiermee — op basis van artikel 6:82 lid 2 BW — in gebreke voor het niet nakomen van de betaalplicht per 1 maart 2023.
4.5
Op 10 februari 2023 heeft EBCC aan Laured een e-mail gestuurd waarin staat:
Bij deze stelt EBCC Laured in gebreke voor een bedrag van minimaal € 5 miljoen op basis van de toegezegde ZZP ers per 1 januari jl. te vorderen. Het contract is per
25 november 2022 onder gemeenschappelijke voorwaarden opgezegd en per vandaag op basis van de voorwaarden van artikel 5, 7 en 10.4.

5.De beoordeling

Eiswijziging
5.1
Laured heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat zij het bedrag van
€ 250.000,- ook bij wege van voorschot vordert, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente. Daarnaast vordert zij terugbetaling van het door haar in het kader van de proceskostenveroordeling door de voorzieningenrechter betaalde bedrag. EBCC heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. De eiswijziging is tijdig gedaan en het hof ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de eiswijziging van Laured ertoe leidt dat EBCC onredelijk in haar verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Uitspraak wordt daarom gedaan op basis van de gewijzigde vordering.
5.2
Laured heeft verder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep haar eis verminderd in die zin dat als de hoofdsom wordt toegewezen haar vordering op basis van artikel 843a Rv komt te vervallen.
Alle oordelen zijn voorlopig
5.3
Omdat in dit kort geding geen mogelijkheid bestaat voor bewijslevering, oordeelt het hof op basis van de vraag of partijen hun standpunten aannemelijk hebben gemaakt. Daarom zijn alle hierna te geven oordelen voorlopige oordelen.
Geldvordering in kort geding
5.4
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is noodzakelijk dat de vordering van de eisende partij op de gedaagde partij voldoende aannemelijk is en er een zodanig spoedeisend belang is dat een onmiddellijke voorziening nodig is. Bovendien moeten de belangen van partijen worden afgewogen, waarbij rekening moet worden gehouden met het risico dat de gedaagde partij het toegewezen geldbedrag niet kan terugbetalen als de bodemrechter anders beslist.
5.5
Tussen partijen staat vast dat Laured € 250.000,- aan EBCC heeft geleend. In de partnerovereenkomst is opgenomen dat EBCC uiterlijk op 1 maart 2023 het door Laured geleende bedrag zal hebben afgelost. Die termijn is inmiddels verstreken zonder dat aflossing heeft plaatsgehad. Volgens EBCC is Laured in haar verplichtingen jegens haar tekortgeschoten, hetgeen ertoe heeft geleid dat zij een claim op Laured heeft die vele malen hoger is dan laatstgenoemd bedrag. EBCC wil haar betaling opschorten en haar (schade)vordering verrekenen met het door Laured gevorderde bedrag.
5.6
De wanprestatie van Laured bestaat volgens EBCC hierin dat zij, onder andere in strijd met een overeengekomen stappenplan, (i) geen verdere investeringen tot een bedrag van drie miljoen euro in EBCC heeft gedaan (ii) geen leads (potentiële klanten) heeft aangeleverd al dan niet via MyTrustO of EU Bewindvoering en (iii) geen twee miljoen Euro in MyTrustO heeft geïnvesteerd. Door dit nalaten van Laured is het aan haar te wijten dat de integratie van de platforms van EBCC en MyTrustO niet tot stand is gekomen. Het was partijen van meet af aan duidelijk dat er omzet door EBCC gegenereerd moest worden om de lening terug te kunnen betalen. Doordat Laured het vertrouwen in MyTrustO heeft opgezegd, deze vennootschap niet de toegezegde middelen kreeg en daarnaast EBCC verstoken bleef van de toegezegde drie miljoen Euro, kon de integratie van de platforms niet worden gerealiseerd en geen omzet worden gegenereerd. Laured bleef verder in gebreke met het aanleveren van leads. Zij zou vanaf 1 januari 2023 minimaal 50.000 en tot en met 2024 nog eens 400.000 leads aanleveren in de vorm van ZZP’ers, aldus EBCC.
5.7
Laured heeft ontkend dat zij is tekortgeschoten jegens EBCC dan wel onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Uit de overeenkomst tussen partijen vloeit volgens Laured geen andere verplichting voort dan het verstrekken van € 250.000,- aan EBCC, waaraan zij heeft voldaan. Het hof ziet in wat EBCC heeft aangevoerd en heeft overgelegd geen onderbouwing voor een verdergaande verplichting van Laured dan het verstrekken van dat bedrag. In de partnerovereenkomst noch in de intentieovereenkomst wordt over een verdergaande verplichting gesproken dan het verstrekken van € 250.000,- eventueel vermeerderd met een bedrag van € 250.000,- per 1 oktober 2022 als partijen dat nodig zouden achten. Dat de toezegging is gedaan dat er drie miljoen Euro in EBCC zou worden geïnvesteerd, zoals EBCC aanvoert, volgt uit niets. In een mail van 12 augustus 2022 van EBCC aan Laured staat ook vermeld dat EBCC geen drie miljoen Euro nodig heeft, maar slechts de eerder genoemde € 250.000,-. In het stappenplan waarnaar EBCC verwijst staan geen afdwingbare verbintenissen voor Laured opgenomen. Dat op Laured de verplichting rustte om een investering van twee miljoen Euro in MyTrustO te doen is evenmin onderbouwd. De concept-intentieovereenkomst van 1 augustus 2022, waarin een overweging is opgenomen over een investering van twee en drie miljoen door Laured, is nooit overeengekomen en getekend en vaststaat dat die overeenkomst is opgevolgd door een wel getekende intentieovereenkomst met een andere inhoud en een partnerovereenkomst, waarin een dergelijke bepaling niet is opgenomen. Met betrekking tot het aanleveren van 400.000 leads heeft EBCC verwezen naar de gespreksnotulen van 25 november 2022. Naast dat Laured heeft weersproken dat de notulen een juiste weergave zijn van wat destijds is besproken, leest het hof daarin geen verplichting voor Laured tot het leveren van leads. Er wordt daarin slechts gerefereerd aan een afspraak met een derde om de inbreng door die partij van 400.000 ZZP’ers te bespreken.
5.8
Het voorgaande betekent dat de onderbouwing voor de claim die EBCC in verrekening wil brengen ontbreekt en dat die claim daarmee niet aan toewijzing van de vordering van Laured in de weg staat. De grondslag voor opschorting ontbreekt. Voor zover er nog is aangevoerd dat nadere afspraken zijn gemaakt over de terugbetalingsverplichting zijn daaraan dezelfde elementen ten grondslag gelegd als die hiervoor zijn behandeld en afgewezen. Daarom strandt ook dat verweer.
Spoedeisend belang
5.9
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de rechter in hoger beroep zo nodig ambtshalve beoordelen of de eisende partij ten tijde van de beslissing in hoger beroep nog een spoedeisend belang heeft bij de door hem in kort geding verlangde voorziening [1] . Het hof acht dit spoedeisend belang aanwezig, nu Laured een belang heeft om het door haar uitgeleende bedrag elders te kunnen inzetten. Onvoldoende onderbouwd is dat het risico groot is dat Laured niet kan terugbetalen, indien de bodemrechter zou oordelen dat EBCC (nog) niet hoeft af te lossen of kan verrekenen.
Vordering op basis van artikel 843a RV
5.1
Nu de geldvordering wordt toegewezen, is de voorwaarde waaronder de vordering tot afgifte van de stukken is ingesteld niet vervuld en zal deze verder onbesproken blijven.
Conclusie
5.11
De grieven slagen. Het vonnis van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd. De vorderingen van Laured zullen worden toegewezen, zoals in het dictum staat vermeld. Met betrekking tot de hoofdsom wordt de wettelijk handelsrente toegewezen. Verder wordt ook de vordering terzake van de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, nu die door EBCC niet is weersproken en de vordering tot terugbetaling van de op basis van het eerste vonnis door Laured aan EBCC betaalde proceskosten. EBCC zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld.

6.De beslissing

Het hof, in kort geding, in hoger beroep:
6.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 15 mei 2023;
6.2
veroordeelt EBCC tot betaling van € 250.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 maart 2023 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.3
veroordeelt EBCC tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 3.025,-;
6.4
veroordeelt EBCC is de proceskosten van Laured bij de voorzieningenrechter vastgesteld op € 109,44 voor kosten dagvaarding, € 5.737,- aan griffierecht en op € 1.079,- aan salaris advocaat en bij het hof, op € 109,53 voor kosten dagvaarding, € 5.689,- aan griffierecht en € 8.632,- aan salaris advocaat (2 punten/tarief VI);
6.5
veroordeelt EBCC tot betaling van € 6.989,- terzake van betaalde proceskosten;
6.6
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs I. Tubben, W.P.M. ter Berg en M.F. Eliens en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2024.