Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 augustus 2023 te vernietigen, waarin was bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vader toekomt. De vader, verweerder in hoger beroep, vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van de kinderen, geboren in 2007 en 2009, eerder gehuwd zijn geweest en dat hun huwelijk op 22 november 2017 is ontbonden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vader en stonden sinds 5 augustus 2020 onder toezicht van een gecertificeerde instelling. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast afgewezen, en de moeder had nu grieven ingediend tegen de beslissing van de rechtbank.
Het hof oordeelde dat de rechtbank niet bevoegd was om ambtshalve een beslissing te nemen over het gezag, omdat er al eerder een beslissing was genomen. Het hof concludeerde dat de beschikking van de rechtbank niet in stand kon blijven, maar dat het hof niet bevoegd was om een inhoudelijk oordeel te geven over het gezag. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.