ECLI:NL:GHARL:2024:1954

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.324.556/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht na relatiebreuk tussen ongehuwd samenwonenden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van het huurrecht na een relatiebreuk tussen ongehuwd samenwonenden. De appellant, die in [woonplaats1] woont, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 18 januari 2023 had beslist dat het huurrecht aan de geïntimeerde, ook woonachtig in [woonplaats1], toekwam. De appellant was het niet eens met deze beslissing en vorderde dat het huurrecht aan hem zou worden toegewezen.

De procedure begon met een dagvaarding in hoger beroep op 13 maart 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 september 2023. De kern van het geschil draaide om de vraag wie van de twee partijen in de huurwoning mocht blijven wonen. De kantonrechter had na een belangenafweging geoordeeld dat de geïntimeerde het huurrecht mocht voortzetten, omdat zij economisch aan [woonplaats1] was gebonden door haar werk in het ziekenhuis, terwijl de appellant geen werk had en niet in dezelfde mate aan de locatie gebonden was.

Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen en de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerde zwaarder wogen dan die van de appellant, vooral gezien de langdurige relatie en de omstandigheden van beide partijen. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten droeg. Het hof heeft de uitspraak gedaan in het openbaar, waarbij de rolraadsheer en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.324.556/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10171819)
arrest van 19 maart 2024
in de zaak van
[appellant] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: gedaagde partij en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. de Haan, die kantoor houdt in Almere,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
bij de kantonrechter: eiseres en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. I.M.G. Maste, die kantoor houdt in Almere.

1.De procedure bij het hof

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, (hierna: de kantonrechter) op 18 januari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 13 maart 2023;
  • het arrest van 23 mei 2023 waarbij een mondelinge behandeling na aanbrengen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 september 2023;
  • de memorie van grieven van 24 oktober 2023;
  • de memorie van antwoord van 5 december 2023;
  • een akte uitlating producties van [appellant] van 2 januari 2024.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en hebben zij de procesdossiers aan het hof toegezonden. In het procesdossier van [appellant] ontbreekt de tekst van de memorie van antwoord. Het hof heeft een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samen op 24 augustus 2006 een huurovereenkomst met de woningstichting Ymere gesloten voor de (sociale) huurwoning [adres] te [woonplaats1] .
2.2
[appellant] heeft in februari 2022 de affectieve relatie beëindigd. Partijen hebben een geschil gekregen over de vraag wie in de huurwoning mag blijven en wie moet vertrekken. [geïntimeerde] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat zij als enige het huurrecht mag voortzetten. [appellant] heeft (na eerst verstek te hebben laten gaan en vervolgens verzet te hebben ingesteld) als tegenvordering gevorderd dat het huurrecht alleen aan hem toekomt.
2.3
De kantonrechter heeft, na een belangenafweging, het huurrecht aan [geïntimeerde] toebedeeld.
2.4
[appellant] is het daar niet mee eens en vindt dat hij meer recht heeft op de huurwoning.
2.5
Het hof is het met de afweging van de kantonrechter eens en zal dat hierna verder uitleggen.
2.6
Bij de kantonrechter waren nog een paar andere geschilpunten rond de afwikkeling van de samenwoning aan de orde, maar die spelen in hoger beroep geen rol meer.

3.Het oordeel van het hof

3.1
[appellant] heeft zes bezwaren (grieven) gericht tegen het oordeel van de kantonrechter. Deze hebben alle betrekking op de afweging van de belangen van beide partijen door de kantonrechter en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2
Indien ongehuwd samenwonende medehuurders vanwege relatieproblemen niet meer samen in de gehuurde woning kunnen wonen - welke situatie zich in dit geschil voordoet - biedt artikel 7:267 lid 7 BW de mogelijkheid om de rechter te laten bepalen wie van de medehuurders de huurovereenkomst mag voortzetten, en wie het gehuurde moet verlaten. [1] Naar vaste rechtspraak gaat het daarbij om een open belangenafweging van de belangen van de desbetreffende huurders.
3.3
Partijen hebben lang samen in de woning gewoond. Degene die moet vertrekken heeft in de huidige woningmarkt, zeker gegeven de inkomenssituatie van beide partijen, een groot probleem om gelijkwaardige vervangende woonruimte te vinden.
3.4
Beide partijen hebben gezondheidsproblemen. Het gaat niet om een aan die gezondheidsproblemen aangepaste huurwoning, zodat dit geen gewicht in de schaal legt.
3.5
De kantonrechter heeft als belangrijkste argument ten gunste van [geïntimeerde] meegenomen dat zij werkzaam is in het ziekenhuis in [woonplaats1] en in die zin economisch aan [woonplaats1] is gebonden.
3.6
[appellant] probeert dit belang te relativeren door te stellen dat de voornaamste inkomensbron van [geïntimeerde] een arbeidsongeschiktheidsuitkering is en dat zij wel terug kan keren naar [plaats1] , waar zij oorspronkelijk vandaan komt. [geïntimeerde] betwist dit.
3.7
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] in [woonplaats1] werkt, daar al lang - in ieder geval vanaf 2006 - woont en daar haar sociale leven heeft opgebouwd. [appellant] had ten tijde van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter werk in [plaats2] en had ten tijde van het opstellen van de memorie van grieven geen werk. Dat hij werk zoekt in [woonplaats1] betekent nog niet dat hij economisch aan [woonplaats1] is gebonden. [geïntimeerde] is dat wel.
3.8
Het sociale leven van [appellant] speelt zich - net als dat van [geïntimeerde] - grotendeels in [woonplaats1] af, waar ook zijn bejaarde moeder woont. Dat [appellant] – al dan niet samen met zijn zus – zorgtaken verricht voor zijn moeder en daarom bij haar in de buurt wil wonen legt niet meer gewicht in de schaal dan de wens van [geïntimeerde] om in de buurt van haar werk in het ziekenhuis te wonen. Vast staat dat [appellant] ook wel bij zijn moeder overnacht. Het hof laat echter in het midden of van [appellant] en zijn moeder verlangd kan worden dat die situatie permanent wordt, zo dat al mogelijk is. Wel weegt mee dat [geïntimeerde] is aangewezen op openbaar vervoer en [appellant] beschikt over een auto, zodat zijn actieradius wat groter is dan die van [geïntimeerde] .
3.9
Dat [appellant] in de buurt van de woning een gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen die vervalt als hij geen huurder meer is – wat inmiddels is gebeurd - legt daarentegen geen gewicht in de schaal. Immers gesteld noch gebleken is dat hij niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerplaats in de buurt van nieuwe woonruimte, als hij die heeft gevonden.
3.1
Het hof komt tot het oordeel dat beide partijen groot belang hebben bij voortzetting van de huurovereenkomst, maar dat de belangen van [geïntimeerde] net wat zwaarder wegen dan de belangen van [appellant] , zodat het huurrecht aan haar moet worden toegewezen en [appellant] op zoek moet naar andere woonruimte.
De slotsom
3.11
De grieven van [appellant] treffen geen doel en het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
3.12
Het hof zal de kosten van de procedure ook in hoger beroep compenseren in die zin dat beide partijen de eigen kosten moeten dragen, aangezien deze procedure het gevolg is van een verbroken langdurige relatie. Dat bij de afwikkeling van de relatie [appellant] zich volgens [geïntimeerde] onhebbelijk heeft gedragen is voor het hof onvoldoende reden om op dit punt anders te beslissen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 18 januari 2023;
4.2
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
4.3
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, J.G. Knot en W.P.M. ter Berg en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 maart 2024.

Voetnoten

1.HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1964,