ECLI:NL:GHARL:2024:1940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.332.110
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering en ontslag van de bewindvoerder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter van 13 juni 2023, waarin het verzoek van appellanten, [appellante] en [appellant], om ontslag van hun bewindvoerder werd afgewezen. De kantonrechter had eerder bewind ingesteld over de goederen van zowel [appellante] als [appellant] op basis van hun geestelijke en lichamelijke toestand. De bewindvoerder, [verweerder], werd benoemd en heeft sindsdien de vermogensrechtelijke belangen van de appellanten behartigd. Appellanten hebben in hoger beroep verzocht om ontslag van de bewindvoerder en benoeming van [naam9] als opvolgend bewindvoerder, omdat zij geen vertrouwen meer hebben in de huidige bewindvoerder en de samenwerking als moeizaam ervaren. Het hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Het hof concludeert dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag van de bewindvoerder. De samenwerking is inderdaad moeizaam, maar dit is niet voldoende om te concluderen dat de bewindvoerder niet meer aan de eisen voldoet. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter, omdat de bewindvoerder zijn taken naar behoren uitvoert en de belangen van de appellanten goed behartigt. De slotsom is dat het hof de bestreden beschikking bevestigt, waarbij het hof ook opmerkt dat de eerdere bewindvoerders hun werkzaamheden moesten staken vanwege faillissement, wat niet ten nadele van de huidige bewindvoerder kan worden aangerekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.110
(zaaknummers rechtbank Gelderland 10348055 en 10348092)
beschikking van 19 maart 2024
inzake
[appellante],
en
[appellant],
beiden wonende in [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: [appellante] respectievelijk [appellant] ,
advocaat: mr. I.P. Rietveld te Arnhem,
en
[verweerder]handelend onder de naam
[naam1],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam2],
wonende in [woonplaats2] ,
[naam3],
wonende in [woonplaats3] ,
[naam4],
wonende in [woonplaats4] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, locatie Zutphen) van 13 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 september 2023;
- een standpuntstuk van de bewindvoerder van 20 november 2023 met producties;
- een mailbericht van [naam2] van 18 september 2023;
- een journaalbericht van mr. Rietveld van 7 februari 2024 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • [appellante] en [appellant] , bijgestaan door hun advocaat;
  • de bewindvoerder en [naam5] , en
  • [naam6] als informant.

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 26 november 2009 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan [appellante] een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en [naam7] B.V. tot bewindvoerder benoemd. Inmiddels is [verweerder] de bewindvoerder.
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 3 februari 2011 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan [appellant] een bewind in de zin van artikel 1: 431 BW ingesteld en Stichting [naam8] tot bewindvoerder benoemd. Inmiddels is [verweerder] bewindvoerder.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 21 februari 2023, hebben [appellante] en [appellant] verzocht om ontslag van de bewindvoerder en benoeming van [naam9] tot opvolgend bewindvoerder.
Op de mondelinge behandeling van de kantonrechter heeft de bewindvoerder verzocht het bewind van [appellante] en [appellant] in te schrijven in het Centraal Curatele en Bewindregister.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [appellante] en [appellant] afgewezen en bepaald dat de beschikkingen van 26 november 2009 en 3 februari 2011, waarbij de bewinden zijn ingesteld, zullen worden gepubliceerd in het Centraal Curatele en Bewindregister.
4.2
[appellante] en [appellant] zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de afwijzing van het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een nieuwe bewindvoerder. Zij verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat [naam9] zal worden benoemd tot hun nieuwe bewindvoerder.
4.3
De bewindvoerder heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om (ambtshalve) ontslag te verlenen.
5.2
Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat er geen gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan. Het hof overweegt dat de samenwerking tussen [appellante] en [appellant] enerzijds en de bewindvoerder anderzijds moeizaam verloopt en dat [appellante] en [appellant] weinig vertrouwen meer hebben in de bewindvoerder en graag willen dat [naam9] tot opvolgend bewindvoerder wordt benoemd. Naar het oordeel van het hof zijn de moeizame samenwerking en het geringe vertrouwen in dit geval niet voldoende om van gewichtige redenen voor ontslag te spreken. De moeizame samenwerking komt met name voort uit de handelwijze van [appellante] en [appellant] . Het is niet te verwachten dat een ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een ander tot bewindvoerder deze problematiek oplossen. [appellant] is snel geagiteerd, zoals hij op de mondelinge behandeling heeft verklaard. [appellante] lijkt geobsedeerd door financiën en zij neemt meermalen per week contact op met de bewindvoerder om allerlei zaken te bespreken. Er is twee keer per week telefonisch contact en tussendoor is er mailcontact. [appellante] bekijkt bijna dagelijks het online kasboek. Verder doen [appellante] en [appellant] regelmatig verzoeken om extra uitgaven terwijl hun budget beperkt is – ter hoogte van het sociaal minimum – en dergelijke uitgaven niet toelaat. Dat voornamelijk [appellante] de afwijzingen van de verzoeken om extra geld onrechtvaardig vindt en de bewindvoerder onbetrouwbaar vindt, is geen reden om tot ontslag van de bewindvoerder over te gaan.
5.3
Daarbij acht het hof van belang dat het bewind – ondanks de handelwijze van [appellante] en [appellant] – naar behoren wordt uitgevoerd en dat de bewindvoerder ondanks de moeizame samenwerking en het gebrek aan vertrouwen in staat is de vermogensrechtelijke belangen van [appellante] en [appellant] goed te behartigen. De bewindvoerder heeft ieder jaar rekening en verantwoording afgelegd en deze zijn door de kantonrechter goedgekeurd. Dat de rekening en verantwoording over 2022 niet is besproken, zoals [appellante] en [appellant] op de mondelinge behandeling hebben aangevoerd, komt omdat [appellante] en [appellant] – ondanks verzoeken daartoe van de bewindvoerder – niet hebben gereageerd op mails daarover van de bewindvoerder.
5.4
Verder volgt het hof [appellante] en [appellant] niet in hun standpunt dat het bewind kan worden opgeheven als de schulden zijn afgelost. De grond van het bewind van [appellante] en [appellant] is hun geestelijke en lichamelijke toestand en deze grond verandert niet door aflossing van de schulden. Het argument dat [naam9] – in tegenstelling tot de bewindvoerder – bereid is na te gaan of een uitstroomtraject mogelijk is, kan dus niet tot een andere conclusie leiden.
Het hof is het wel met [appellante] en [appellant] eens dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat zij diverse bewindvoerders hebben gehad en steeds na een betrekkelijk korte periode om een andere bewindvoerder hebben verzocht, nu het hof inmiddels duidelijk is dat de eerste twee bewindvoerders hun werkzaamheden moesten staken vanwege een faillissement. Dit maakt het oordeel van het hof echter niet anders.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, locatie Zutphen) van 13 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, J.B. de Groot en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 19 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.