ECLI:NL:GHARL:2024:187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.333.657
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming van huurwoning na vertrek naar het buitenland

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, dat op 19 september 2023 is uitgesproken. De zaak betreft een executiegeschil waarbij [appellante] de huurwoning aan [adres] in [woonplaats1] huurt van Stichting Thius. Na een vakantie in Irak keerde [appellante] op 31 augustus 2023 terug naar Nederland, maar Thius had signalen ontvangen dat zij niet meer in de woning woonachtig was. Thius startte een bodemprocedure en vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft het verzoek van [appellante] om de ontruiming te schorsen afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Het hof heeft geoordeeld dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd. Het hof overweegt dat het belang van [appellante] bij het behoud van haar woning groot is, vooral gezien haar gezinssituatie. Echter, het hof weegt dit belang af tegen het maatschappelijke belang van Thius, die moet toezien op een eerlijke verdeling van de beschikbare woonruimte in een krappe woningmarkt. Het hof concludeert dat het belang van Thius zwaarder weegt, vooral omdat [appellante] meer dan een jaar niet in de woning heeft gewoond en verstek heeft laten gaan in de bodemprocedure. De vordering van [appellante] wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.657
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 10662034
arrest in kort geding van 9 januari 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. L.L. Ross
tegen
Stichting Thius
die is gevestigd in Tiel
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: Thius
advocaat: mr. T. de Nijs

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 19 september 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de memorie van antwoord met producties 8 tot en met 16;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 24 november 2023 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante] huurt sinds januari 2017 van Thius de woning aan de [adres] in [woonplaats1] . In juli 2022 is [appellante] vertrokken naar Irak voor een vakantie. Op 31 augustus 2023 is zij vanuit Irak teruggekeerd naar Nederland en weer in de woning woonachtig. In de periode vanaf augustus 2022 heeft Thius signalen ontvangen dat [appellante] niet meer woonachtig zou zijn in de woning. Vanaf 7 november 2022 zijn [appellante] (en twee van haar dochters) uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP) naar ‘onbekend’. Thius is een bodemprocedure gestart en heeft ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning gevorderd. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard verstekvonnis van 19 juli 2023 is de huurovereenkomst per die datum ontbonden en is de termijn van ontruiming gesteld op 14 dagen na betekening van het vonnis. [appellante] heeft verzet ingesteld tegen dit verstekvonnis.
2.2.
[appellante] is ook dit executiegeschil gestart. Zij heeft bij de kantonrechter in kort geding gevorderd dat de ontruiming wordt geschorst voor de duur van de verzetprocedure. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en [appellante] is in de proceskosten veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal beslissen dat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd en licht dit oordeel hierna toe.
3.2.
Dit kort geding betreft een executiegeschil. Het spoedeisend belang bij het gevorderde volgt uit de aard van de vordering van [appellante] .
3.3.
Wanneer (zoals in deze zaak) een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is deze uitvoerbaar, ook als daartegen (zoals in dit geval) verzet is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij uitvoering van het vonnis. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter. De kans van slagen van de verzetprocedure blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
3.4.
Het hof stelt voorop dat in dit geval niet is gesteld door [appellante] dat de beslissing van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust en ook is het hof hiervan niet gebleken. Dat betekent dat het hof een afweging moet maken tussen het belang van [appellante] enerzijds bij schorsing van de tenuitvoerlegging en het belang van Thius anderzijds bij uitvoering van het vonnis.
3.5.
Het hof is van oordeel dat [appellante] een evident groot belang heeft bij het behoud van haar woning. [appellante] stelt dat zij in de zomer van 2022 naar Irak is vertrokken voor vakantie en daar een auto ongeluk heeft gehad, als gevolg waarvan zij lang in Irak in het ziekenhuis heeft gelegen. Zij mocht na dit ongeluk niet reizen en kon daarom niet naar Nederland terugkeren. Zij wijst erop dat zij de huur altijd heeft voldaan en geen overlast heeft veroorzaakt. Tijdens de zitting heeft het hof vernomen dat [appellante] weduwe is en met vier kinderen in de woning woont, waaronder een minderjarige dochter van 17 jaar. De andere kinderen zijn 19, 24 en 25 jaar oud. De drie dochters die bij de zitting aanwezig waren, hebben uitgelegd dat zij nergens naar toe kunnen als zij de woning moeten verlaten en dat twee van de drie dochters een opleiding aan het ROC in [woonplaats1] volgen en het goed doen op deze opleiding. Een ontruiming zal zeer negatieve gevolgen voor het gezin hebben, aldus [appellante] . [appellante] heeft ook toegelicht dat zij niet zelf zich heeft uitgeschreven uit de BRP, maar dat de gemeente dit heeft gedaan, hetgeen Thius niet heeft weersproken. Alhoewel het hof begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin [appellante] en haar kinderen zich bevinden, had van haar verwacht mogen worden dat zij de omstandigheden van haar gezin eerder in de procedure had ingebracht en niet pas tijdens de zitting - naar aanleiding van vragen van het hof - hierover informatie verstrekte. Het hof kan deze informatie daarom maar beperkt meewegen, ook omdat Thius zich niet heeft kunnen voorbereiden op de ter zitting verstrekte nadere informatie.
3.6.
Tegenover het woonbelang van [appellante] staat het maatschappelijke belang van Thius. Thius heeft aangevoerd dat zij een groot belang heeft bij ontruiming van de woning. Als toegelaten instelling moet zij toezien op een eerlijke en evenredige verdeling van de beschikbare woonruimte, gelet op de krapte op de woningmarkt (voor sociale huurwoningen) en de lange wachtlijsten (voor het complex waar [appellante] woont, geldt een gemiddelde wachttijd van negen jaar). Thius betoogt dat de woning meer dan een jaar niet door [appellante] is bewoond, hetgeen in strijd is met de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden. Gedurende die tijd had de woning kunnen worden toegewezen aan woningzoekenden die daarvoor in aanmerking komen, aldus Thius. Het hof vindt dit maatschappelijke belang van Thius, zeker gelet op de krapte in de huidige woningmarkt (voor sociale huurwoningen), voldoende concreet en ook zwaarder wegen dan het woonbelang van [appellante] . Daarbij heeft het hof ook meegewogen dat [appellante] verstek heeft laten gaan in de bodemprocedure. Zij betoogt dat zij geen weet had van de dagvaarding, maar dat vindt het hof niet aannemelijk. Op het voorblad van de dagvaarding in de bodemprocedure (als productie overgelegd door Thius) staat dat de dagvaarding in een gesloten envelop in de woning is achtergelaten en dat een scan is gestuurd aan het e-mailadres van [appellante] . Ter zitting heeft [appellante] betwist dat zij de dagvaarding per e-mail heeft ontvangen, maar het op de dagvaarding genoemde e-mailadres is hetzelfde e-mailadres als [appellante] zelf noemt in een e-mail van 25 januari 2023 aan de woonconsulent van Thius en waarin zij schrijft “
voor meer vragen ben ik altijd bereikbaar op dit mailadres”. Gelet hierop, en op het gegeven dat haar kinderen volgens eigen zeggen in de woning verbleven, had zij op de hoogte kunnen zijn van de dagvaarding, zeker ook omdat Thius voorafgaand aan de dagvaarding tot twee maal toe per e-mail contact met de advocaat van [appellante] heeft gehad. [2] Dat de kinderen van [appellante] geen toegang tot de postbus van de woning zouden hebben gehad is niet aannemelijk geworden. Dát [appellante] meer dan een jaar niet in de woning heeft gewoond is daarbij tussen partijen niet in geschil.
3.7.
[appellante] heeft nog twee andere belangen genoemd, die er toe zouden moeten leiden dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis geschorst zou moeten worden. Het argument van [appellante] dat er geen mogelijkheid is om haar spullen te ontruimen, acht het hof niet overtuigend. Thius is bereid, zo heeft zij ter zitting in hoger beroep toegezegd, om de datum van de ontruiming in onderling overleg af te stemmen, zodat [appellante] zelf haar spullen kan ontruimen. Dat het voor [appellante] onmogelijk zou zijn om (al dan niet betaalde) opslag van haar spullen voor elkaar te krijgen is niet aannemelijk geworden. Het argument dat [appellante] geen zorgverzekering kan krijgen, acht het hof evenmin overtuigend. Op dit moment woont [appellante] in de woning en heeft zij een zorgverzekering, zoals zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft toegelicht. Dat dit mogelijk anders wordt als zij de woning moet verlaten, doet daar niet aan af omdat er ook andere mogelijkheden zijn om ergens ingeschreven te zijn (bijvoorbeeld op het adres van de gemeente). Dat dit in dit geval niet tot de mogelijkheden zou behoren, is door [appellante] niet gesteld en bovendien is dit het hof tijdens de zitting in hoger beroep niet gebleken. De advocaat van [appellante] heeft weliswaar in algemene zin betoogd dat inschrijving bij de gemeente een probleem kan zijn en tijd kost, maar dat is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat in dit geval inschrijving bij de gemeente of op een ander adres, teneinde verzekerd te blijven van een zorgverzekering, niet mogelijk zou zijn.
3.8.
Het door [appellante] gedane bewijsaanbod passeert het hof, omdat het karakter van het kort geding zich niet leent voor bewijslevering.
3.9.
Het hof komt alles afwegende tot het oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de executie van het verstekvonnis van 19 juli 2023 te schorsen. De vordering van [appellante] wordt daarom afgewezen.
De conclusie
3.10.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
3.11.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 19 september 2023;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Thius:
€ 783,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Thius (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A. de Vrey, G.R. den Dekker en E.G.D. van Dongen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.
2.Zie de e-mails van 16 februari 2023 en 17 april 2023, productie 14 bij memorie van antwoord.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.