Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
komen - geen zin.
2.Het oordeel van het hof
“Zoals hiervoor is uiteengezet, kenden zij (althans kende [geïntimeerde1] ) de werkelijke situatie. Dat een ingrijpende verbouwing aan de orde zou zijn op het moment dat de bestaande illegale situatie aan het licht zou komen, konden [geïntimeerden] van te voren al weten, gelet op de wijze waarop en de mate waarin bij het realiseren van de dakkapel van de vergunningsvoorwaarden is afgeweken. Dat [appellant] , als hij destijds weet van dit alles had gehad, de overeenkomst niet of onder andere voorwaarden zou hebben gesloten, was voor [geïntimeerden] gelet op wat hiervoor is overwogen kenbaar. In dit verband merkt het hof op dat in de door [geïntimeerden] ingevulde vragenlijst niet voor niets aandacht wordt geschonken aan de vraag of voor gerealiseerde verbouwingen een vergunning is afgegeven. Die informatie wordt verstrekt omdat deze voor (potentiële) kopers relevant is. [geïntimeerden] behoorden [appellant] naar verkeersopvattingen ook uit de droom te helpen.”
Door (hun bekende) relevante informatie achter te houden, hebben [geïntimeerden] onrechtmatig jegens [appellant] gehandeld, ook als zij dat niet zouden hebben gedaan met het opzet [appellant] te misleiden. Zij hebben ook dan niet jegens [appellant] de zorg in acht genomen die van hen in het maatschappelijk verkeer mocht worden verwacht. Dat kan ook aan hen worden toegerekend. De schade die [appellant] daardoor geleden heeft en nog zal lijden, dienen zij dan ook aan hem te vergoeden.
3.De beslissing
9 januari 2024.