ECLI:NL:GHARL:2024:1751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
200.325.477
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en draagkrachtbeoordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de draagkracht van beide ouders. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, en de vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, zijn betrokken bij een geschil over de alimentatie voor hun kinderen. Het hof heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 16 november 2023, reeds beslissingen genomen over de financiële situatie van beide partijen. De man heeft aangevoerd dat hij geen draagkracht heeft voor het betalen van kinderalimentatie, terwijl de vrouw betwist dat de man geen aanvullende inkomsten heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een netto besteedbaar inkomen heeft van € 3.570,- per maand, terwijl de man een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.416,- per maand. Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw in staat is om bij te dragen aan de kosten van de kinderen, ondanks de schulden en andere lasten die zij heeft. De man kan slechts een beperkte bijdrage leveren. Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 38,50 per kind per maand, te betalen door de vrouw aan de man, met ingang van 1 januari 2023. De beslissing is genomen in het kader van de zorgregeling en de financiële situatie van beide ouders. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.477
(zaaknummers rechtbank Gelderland 413110 en 413113)
beschikking van 12 maart 2024
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Baouch uit Amsterdam,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Brouwer uit Ede.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 november 2023 verwijst het hof naar zijn beschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een journaalbericht van mr. Brouwer van 29 november 2023 met producties 9 t/m 16;
  • een journaalbericht van mr. Baouch van 14 december 2023 met producties 9 t/m 15;
  • een journaalbericht van mr. Brouwer van 18 december 2023 met een conclusie uitlating bescheiden;
  • een journaalbericht van mr. Baouch van 21 december 2023 met een akte uitlating producties.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij wat het heeft overwogen en beslist in de beschikking van
16 november 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof bepaald dat beide partijen de in die beschikking genoemde gegevens in het geding dienen te brengen en bepaald dat zij zich daarover over en weer schriftelijk kunnen uitlaten. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

3.De overwegingen voor de beslissing

Draagkracht man
3.1
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man het netto besteedbaar inkomen van de man tot uitgangspunt nemen. Gelet op wat in de beschikking van het hof van
16 november 2023 over de ingangsdatum wordt overwogen (rov. 5.13 en 5.14) zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 1 januari 2023.
3.2
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft voor het betalen van een onderhoudsbijdrage voor de kinderen (kinderalimentatie) onder andere omdat hij nog schulden heeft.
De vrouw betwist dat en voert aan dat de man, naast zijn WIA-uitkering, nog (zwarte) inkomstenbronnen heeft, en dat hij deze verzwijgt.
3.3
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, mede gezien de betwisting door de man, nagelaten om voldoende te onderbouwen dat de man nog aanvullende inkomsten heeft. Het hof zal dan ook geen rekening houden met extra inkomen van de man.
Het hof houdt evenmin rekening met lasten in verband met schulden aan de zijde van de man, omdat de man de door hem gestelde schulden en de daaruit voortkomende lasten op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
3.4
Gelet op de door de man overgelegde uitkeringsspecificaties, waaruit een bruto inkomen blijkt van € 1.838,96 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, en rekening houdend met de toepasselijke heffingskorting en de tarieven 2023-1, bedraagt het netto besteedbaar inkomen (nbi) van de man € 1.416,- per maand.
Dat nbi leidt in de draagkrachtformule (tabel behorend bij het rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie versie 2023), tot een minimale draagkracht van (in totaal) € 50,- per maand. Het hof verwijst daarbij naar de aan deze beschikking gehechte berekening.
Draagkracht vrouw
3.5
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vrouw haar netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Zoals hiervoor overwogen zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 1 januari 2023.
3.6
De draagkracht van de vrouw is in geschil. Volgens de man is de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2022 verouderd en in strijd met de waarheid opgemaakt. De vrouw heeft geen recente salarisspecificaties overgelegd, en de door de vrouw overgelegde jaaropgave over 2022 zou zij zelf hebben gefabriceerd. Het nbi kan daardoor niet worden vastgesteld en daarom moet rekening worden gehouden met een belastbaar inkomen van € 65.536,- per jaar, aldus de man. Dat inkomen verdiende de vrouw ten tijde van het uiteengaan van partijen en het blijkt ook uit de geluidsopnamen die de man heeft gemaakt van een gesprek dat hij heeft gevoerd met de belastingtelefoon.
3.7
Het hof overweegt als volgt. De man heeft een geluidsopname overgelegd van een telefoongesprek dat hij heeft gevoerd met een medewerker van de belastingtelefoon. De man heeft in dat gesprek, met gebruikmaking van persoonsgegevens van de vrouw, zonder dat de vrouw daarvoor toestemming heeft gegeven en zonder dat zij daarvan op de hoogte was, informatie verkregen over haar inkomen. Het hof vindt deze handelwijze van de man laakbaar maar laat het bij deze opmerking.
De vrouw heeft haar jaaropgave 2022 overgelegd waaruit een belastbaar inkomen volgt van € 44.548,- in dat jaar. Gesteld tegenover die jaaropgave 2022 ziet het hof geen aanleiding om uit te gaan van de inkomensgegevens zoals die (zouden) blijken uit de door de man overgelegde geluidsopname. Het gaat daarin immers om gegevens die alleen worden genoemd in een telefoongesprek. Ze zijn niet op schrift gesteld en het hof treft ook geen bevestiging (vanuit de Belastingdienst), zodat de juistheid niet kan worden geverifieerd.
Wat betreft de stelling van de man dat de jaaropgave niet klopt omdat in de toelichting zou staan dat de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is berekend over € 59.706,- en dat daaruit volgt dat het inkomen van de vrouw minstens € 59.706,- moet zijn, overweegt het hof dat in deze toelichting slechts staat vermeld hoe hoog het maximumbijdrage-inkomen in 2022 is, namelijk € 59.706,-. Dit is dus een grens die jaarlijks wordt vastgesteld en verwijst niet naar het belastbaar inkomen van de vrouw.
3.8
Uit de aangehechte berekening volgt dat het netto besteedbaar inkomen van de vrouw € 3.570,- per maand bedraagt.
Werkelijke woonlasten
3.9
De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met haar werkelijke woonlasten van € 1.107,09 per maand. De vrouw werd door huiselijk geweld gedwongen de voormalige echtelijke woning te verlaten en was toen aangewezen op een huurwoning in de vrije sector. Haar woonlasten zijn daardoor veel hoger dan de forfaitaire woonlasten waarmee in de draagkrachtformule rekening wordt gehouden.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1
Het hof overweegt dat het berekenen van de draagkracht op basis van de werkelijke woonlasten in het algemeen pas aan de orde kan zijn indien deze aanmerkelijk en duurzaam lager zijn dan het woonbudget. Volgens de vrouw zijn haar woonlasten (per 1 juli 2023, blijkt uit de aanpassingsbrief) juist hoger dan het woonbudget. Het hof ziet in het gestelde dan ook geen aanleiding om de draagkrachtformule op dit punt aan te passen. Dit betekent dat het hof rekening zal houden met het woonbudget, zijnde 30% van het netto besteedbaar inkomen. Het woonbudget is € 1.071, dat wijkt weinig af van de werkelijke woonlasten van de vrouw per 1 juli 2023.
Schuld DUO
3.11
De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met een last van € 45,41 per maand, wegens een aflossing die zij doet op een schuld aan DUO.
De man betwist dat en stelt dat slechts voor een beperkte periode rekening dient te worden gehouden met deze schuld omdat deze per 1 december 2024 afgelost zou moeten zijn. Hij vraagt het hof met ingang van die datum een lagere bijdrage vast te stellen.
3.12
Uit de door de vrouw overgelegde brief van DUO van 12 november 2022 blijkt dat de schuld tot 1 november 2022 € 1.118,32 bedroeg en dat het maandbedrag is vastgesteld op
€ 45,41. Het hof houdt rekening met de betalingsverplichting van de vrouw uit hoofde van deze schuld aan DUO, omdat die verplichting betrekking heeft op een niet vermijdbare, niet verwijtbare schuld, waarvan het bestaan vast is komen te staan. Dat de rechtbank, zoals de man aanvoert, in de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 ook al rekening heeft gehouden met deze maandelijkse aflossing, laat onverlet dat DUO in november 2022 aan de vrouw heeft meegedeeld dat zij de komende periode dit maandelijkse bedrag (nog steeds) moet aflossen.
Dit brengt met zich dat het hof het draagkrachtloos inkomen van de vrouw met die last (van € 45,41) zal verhogen.
Schulden vorige en huidige advocaat
3.13
De vrouw stelt verder dat rekening moet worden gehouden met maandlasten in verband met schulden van in totaal € 9.091,- aan [naam1] en aan [naam2] in verband met kosten die haar vorige advocaat haar in rekening heeft gebracht.
De vrouw wil, als zij daarvoor de financiële ruimte heeft, op die schulden met € 250,- per maand aflossen. De vrouw lost inmiddels € 100,- per maand af aan (haar moeder) [naam1] . Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de door de vrouw overgelegde facturen uit 2022 en 2023 van de vorige advocaat van de vrouw.
Naast het bovenstaande stelt de vrouw dat rekening moet worden gehouden met een last van € 114,- per maand in verband met advocaatkosten aan haar huidige advocaat.
De man betwist de noodzaak van het aangaan van de leningen. De vrouw heeft voldoende inkomen en vermogen om de facturen van de huidige en vorige advocaat te voldoen. De man stelt zich op het standpunt dat de oude facturen al lang (hadden moeten) zijn voldaan. De man betwist de echtheid van de factuur van 4 juli 2023. Verder voert de man aan dat advocaatkosten geen noodzakelijke last zijn en dat ook daarom geen rekening moet worden gehouden met deze schuldenlast.
3.14
Het hof zal rekening houden met een betalingsverplichting van € 100,- per maand uit hoofde van schulden die zijn ontstaan als gevolg van advocaatkosten, zowel die van de vorige als van de huidige advocaat.
In het rapport alimentatienormen 2024 wordt, anders dan in het rapport over 2023, geadviseerd om rekening te houden met advocaatkosten voor zover die kosten worden aangetoond en voor zover zij niet verwijtbaar en evenmin vermijdbaar zijn. Dit komt er op neer dat voor deze kosten en schulden dezelfde maatstaf geldt als voor andere schulden.
Het hof is van oordeel dat de vrouw haar stelling dat zij zich niet van de schulden kan bevrijden, omdat zij onvoldoende vermogen heeft, voldoende heeft aangetoond. De kosten zijn dus ‘niet vermijdbaar’. De vrouw is aantoonbaar leningen en betalingsregelingen aangegaan, juist omdat ze de ruimte niet had die kosten te voldoen. De man heeft dat onvoldoende gemotiveerd weersproken. De advocaatkosten worden evenmin gezien als verwijtbaar; een last die de vrouw met het oog op haar onderhoudsverplichting niet had mogen laten ontstaan of die zij niet mag laten voortbestaan. In de (vele) procedures - die ook vaak door de man zijn gestart - heeft zij rechtsbijstand nodig. Het zijn, met andere woorden, noodzakelijke lasten.
De vrouw lost op dit moment € 100,- per maand af aan haar moeder, voor het overige heeft zij niet aangetoond dat zij aflost. Het hof zal daarom het draagkrachtloos inkomen van de vrouw met € 100,- per maand verhogen.
Griffierechten
3.15
Met de door de vrouw opgevoerde en door de man betwiste, maandlast van € 25,- in verband met door de vrouw te betalen griffierechten houdt het hof geen rekening. Deze lening zal, indien de vrouw inderdaad met € 25,00 per maand heeft afgelost, in of omstreeks januari 2023 volledig zijn afgelost.
Brandstofkosten
3.16
De vrouw stelt dat bij het bepalen van haar draagkracht rekening moet worden gehouden met € 133,21 per maand aan brandstofkosten in verband met het halen en brengen van de kinderen in het kader van de zorgregeling. De kinderen zijn één keer in de veertien dagen een weekend bij de man waarbij de vrouw de kinderen brengt en haalt. De reisafstand voor een enkele reis bedraagt 72,4 kilometer. De man heeft geen aandeel in het halen en brengen en daarom dienen de kosten voor brandstof als last te worden meegenomen in de draagkrachtformule.
3.17
Het hof oordeelt als volgt. In de gehanteerde (forfaitaire) systematiek voor de berekening van kinderalimentatie kan op grond van bijzondere omstandigheden rekening worden gehouden met extra lasten bij de berekening van het draagkrachtloos inkomen. Het staat niet ter discussie dat de vrouw het halen en terugbrengen van de kinderen in het kader van de zorgregeling volledig voor haar rekening neemt, terwijl dit een verantwoordelijkheid is van beide ouders. In hoger beroep heeft de vrouw onderbouwd dat de benzinekosten (om uitvoering te kunnen geven aan de zorgregeling) afgerond € 133,21 per maand bedragen. Naar het oordeel van het hof is het, mede gelet op de reisuren die de vrouw maakt met het halen en brengen van de kinderen en de te overbruggen afstand, in dit geval dan ook redelijk om in de berekening van het draagkrachtloos inkomen van vrouw de helft van de door de vrouw gestelde benzinekosten mee te nemen. Het hof zal het draagkrachtloos inkomen van de vrouw verhogen met € 67,- per maand.
3.18
Zoals hiervoor al overwogen gaat het hof uit van een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 3.570,- per maand. Dat nbi en rekening houdend met een aflossing van
€ 45,41 op de schuld aan DUO, een aflossing van € 100,- per maand aan advocaatkosten
en € 67,- per maand aan benzinekosten, leidt in de draagkrachtformule (tabel behorend bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen versie 2023), tot een draagkracht van afgerond € 778,- per maand in 2023.
Beschikbare draagkracht per kind
3.19
De behoefte van de kinderen bedraagt in totaal € 1.148,- per maand in 2023, zoals het hof al in de beschikking van 16 november 2023 heeft vastgesteld. De ouders beschikken gezamenlijk over onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. Daarom kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
Bijdrage in zorgkosten
3.2
Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat de vrouw een hogere draagkracht heeft dan de man. Doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen de hoofdverblijfplaats hebben. In de onderhavige situatie, waarin sprake is van een zorgregeling met een ouder die een aanmerkelijk lagere draagkracht heeft dan de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben, bestaat daarom voldoende grond voor het opleggen van kinderalimentatie ten laste van de vrouw. Voor het opleggen van een verplichting aan de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf heeft om bij te dragen in de zorgkosten van de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijf heeft, is niet vereist dat sprake is van bijzondere omstandigheden (Hoge Raad 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1924).
3.21
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man
- gedeeltelijk - aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daar tegenover een besparing in die kosten voor de vrouw staat, verlaagt het hof in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’. Het hof houdt - anders dan de vrouw heeft voorgesteld - rekening met een zorgkorting van 25%. Dit percentage past bij de zorgregeling zoals die tussen de ouders al ruim twee jaar wordt uitgevoerd, en waarbij de kinderen eens in de twee weken een weekend bij de man zijn, alsmede in de helft van de vakanties en feestdagen. Deze omvang van zorg blijkt ook uit de door de vrouw overgelegde beschikking van de rechtbank van 21 september 2023 waarin die zorgverdeling is vastgelegd.
3.22
De zorgkosten voor de man bedragen (25% x € 1.148,-=) € 287,-. De man kan hiervan met zijn eigen draagkracht € 50,- van voldoen. De man kan niet voorzien in de overige zorgkosten van € 237,- per maand. Beoordeeld dient te worden of de draagkracht van de moeder deze bijdrage toestaat.
3.23
De draagkracht van de vrouw is € 778,- per maand. De kosten van de kinderen aan de zijde van de vrouw bedragen 75% van de behoefte, ofwel (afgerond) € 861,- per maand. Omdat de gezamenlijke draagkracht van de ouders (€ 50,- + € 778,- =) € 828,- per maand bedraagt en dus onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Het tekort is (behoefte van in totaal € 1.148,- per maand minus de draagkracht van partijen van € 828,- per maand) € 320,- per maand.
Omdat beide ouders in gelijke mate dit tekort moeten dragen, zal de bijdrage van de vrouw verhoogd worden met de helft van het tekort. Dus: € 160,- wordt aan de vrouw toegerekend en komt bovenop de bijdrage die wordt berekend op grond van haar draagkracht van € 778,- per maand. Daarop strekken in mindering de kosten van de vrouw voor de kinderen van
€ 861,- per maand. Daarmee resteert een bedrag van (€ 778 + € 160,- - € 861,-=) € 77,- per maand (aldus € 38,50 per kind per maand) dat de vrouw aan de man dient te voldoen als bijdrage in zijn zorgkosten.
Proceskostenveroordeling
3.24
De vrouw stelt dat de man misbruik maakt van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. De man procedeert op basis van een toevoeging en deze procedure is al de zestiende procedure die de man tegen de vrouw voert. De man heeft (verborgen) vermogen en heeft alleen al daarom geen recht op een toevoeging. De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de werkelijk gemaakte proceskosten van de vrouw.
De man betwist dat en voert onder meer aan dat de vrouw niet heeft aangetoond dat hij onrechtmatig procedeert. De oorzaak van de vele procedures ligt in het eigenmachtig handelen van de vrouw, onder meer door zonder toestemming te verhuizen. Daardoor raakt de onderlinge verstandhouding en communicatie tussen partijen steeds opnieuw ernstig verstoord, aldus de man.
3.25
Het hof ziet in het door de vrouw gestelde onvoldoende aanleiding voor een kostenveroordeling zoals door haar verzocht. Partijen hebben weliswaar al vele procedures tegen elkaar gevoerd maar gebleken is dat de man daarbij ook meerdere keren op bepaalde punten in het gelijk is gesteld. Ook in de onderhavige zaak is niet gebleken van onnodig of onrechtmatig procederen nu het hof heeft geoordeeld dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de kinderalimentatie opnieuw is beoordeeld. Omdat de man gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, ziet het hof ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op basis van de uitkomst van deze procedure. Het hof zal de proceskosten compenseren zoals gebruikelijk in familierechtelijke procedures.

6.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de beslissing over de kinderalimentatie in de bodemzaak, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 23 januari 2023, voor zover deze ziet op de beslissing over de kinderalimentatie in de bodemzaak, en opnieuw beschikkende:
wijzigt het vonnis van de rechtbank in Marokko van 17 juni 2021 en bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 januari 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 38,50 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot hier uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have en is op 12 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.