In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De betrokkenen, een man en een vrouw, hebben in de periode van 1 mei 2014 tot 24 april 2019 opzettelijk geen benodigde gegevens verstrekt in strijd met de Participatiewet, waardoor niet kon worden vastgesteld of hun uitkering terecht was. De rechtbank had hen hiervoor een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 240 uren opgelegd. Het hof heeft deze straf in hoger beroep bevestigd.
Daarnaast heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvorderingen, omdat de gemeente al bezig was met het terugvorderen van het teveel ontvangen bedrag van € 95.452,40. Dit bedrag moet door de betrokkenen aan de gemeente worden terugbetaald. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de beleidsregels van het openbaar ministerie met betrekking tot sociale zekerheidsfraude en de terugvorderingsmogelijkheden van de uitvoeringsinstanties. Het hof concludeert dat er geen aanleiding is voor ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien de terugvorderingsmogelijkheden van de uitvoeringsinstantie niet zijn verjaard en er geen substantieel nadeel is dat boven hetgeen door de uitvoeringsinstantie kan worden teruggevorderd uitkomt.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan door het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren, evenals de griffier.