Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.204/02
arrest van 5 maart 2024 op het verzoek tot aanvulling in de zin van artikel 32 Rv van het arrest, uitgesproken op 7 september 2021
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem aanhangig is geweest tussen
1.de vennootschap naar Duits recht TER Ingrediënts GmBh & Co. KG
2. de vennootschap naar Duits recht
TER Ingrediënts Verwaltungs GmBh
TER Ingrediënts Verwaltungs GmBh
gevestigd te Hamburg, Duitsland
appellanten in het principaal hoger beroep
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
hierna: TER, TER Verwaltung en gezamenlijk: TER c.s.
advocaat mr H.A.J. Stollenwerck, thans mr A.J. van Bergen
tegen:
de commanditaire vennootschap
Remia C.V.
Remia C.V.
gevestigd in Den Dolder, gemeente Zeist
geïntimeerde in het principaal hoger beroep
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
hierna: Remia
advocaat: mr M.A.F. Evers.
1.Het procesverloop
1.1
Het hof heeft in deze zaak op 7 september 2021 arrest gewezen, waarbij het hof als volgt heeft beslist:
“vernietigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 oktober 2017, 11 juli
2018 en 27 maart 2019 (hersteld bij vonnis van 8 mei 2019) en doet opnieuw recht,
verklaart de Nederlandse rechter onbevoegd om van dit geschil kennis te nemen,
veroordeelt Remia in de kosten van beide instanties, tot aan het bestreden eindvonnis aan de
kant van TER c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 10.351 en tot aan deze
uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op 11.582,54, te voldoen binnen veertien
dagen-na dagtekening van dit arrest, en — voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt — te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.”
1.2
Bij brief van 7 september 2023 heeft mr. A.J. van Bergen namens TER c.s. het hof verzocht om op grond van artikel 32 Rv het arrest van 7 september 2021 aan te vullen met een veroordeling tot terugbetaling aan TER c.s. van € 251.504,37. Daartoe is aangevoerd dat
TER c.s. in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 229.062,80 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2016 en met de
kosten van het geding ad € 9.979,42. Het vonnis was uitvoerbaar bij voorraad
verklaard en TER c.s. heeft op 23 juni 2019 aan de veroordeling voldaan door betaling van een bedrag van € 251.504,37. In het hoger beroep zijn voormelde vonnissen vernietigd. Bij arrest van de Hoge Raad van 20 januari 2023 is het door Remia ingestelde cassatieberoep verworpen. TER c.s. stelt dat op de vordering tot teruggave als verbonden aan de primaire grond tot vernietiging nog niet is beslist.
1.3
Bij brief van 25 september 2023 heeft mr. M.A.F. Evers namens Remia geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
2.De beoordeling
2.1
Artikel 32 lid 1 Rv luidt :
“De rechter vult te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte.”
“De rechter vult te allen tijde op verzoek van een partij zijn vonnis, arrest of beschikking aan indien hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte.”
2.2
In het arrest van 7 september 2021 heeft het hof in 3.6 overwogen: “
Het hof zal alsnog de Nederlandse rechter onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen. Aan de vordering tot terugbetaling van hetgeen TER c.s. ter voldoening aan het bestreden eindvonnis aan Remia heeft betaald, komt het hof dan niet toe.” Uit deze overweging volgt dat ook voor een veroordeling tot terugbetaling rechtsmacht ontbreekt. Het hof heeft dan ook niet verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Het verzoek van TER c.s. tot aanvulling met een veroordeling tot terugbetaling wordt daarom afgewezen.
Het hof zal alsnog de Nederlandse rechter onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen. Aan de vordering tot terugbetaling van hetgeen TER c.s. ter voldoening aan het bestreden eindvonnis aan Remia heeft betaald, komt het hof dan niet toe.” Uit deze overweging volgt dat ook voor een veroordeling tot terugbetaling rechtsmacht ontbreekt. Het hof heeft dan ook niet verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde. Het verzoek van TER c.s. tot aanvulling met een veroordeling tot terugbetaling wordt daarom afgewezen.
3.De beslissing
Het hof:
wijst het verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en R.F. Groos en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 maart 2024.