ECLI:NL:GHARL:2024:1591

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
200.336.885
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake verzoek tot wettelijke schuldsanering van natuurlijke persoon woonachtig in Duitsland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering van een natuurlijke persoon, [appellant], die in Duitsland woont. De procedure begon op 25 oktober 2023 toen Bondi Beleggingen B.V. de rechtbank Overijssel verzocht om het faillissement van [appellant] uit te spreken. Op 10 november 2023 verzocht [appellant] de rechtbank om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank verklaarde [appellant] op 11 januari 2024 niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

[Appellant] stelde hoger beroep in tegen dit vonnis, stellende dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat hij al jaren in Duitsland woont en geen bedrijf meer heeft in Nederland. Het hof heeft de Europese insolventieverordening, specifiek artikel 3 lid 1, in overweging genomen, dat bepaalt dat de rechter van de lidstaat waar het centrum van de voornaamste belangen (COMI) van de schuldenaar is gelegen, bevoegd is. Het hof concludeerde dat [appellant] moet worden beschouwd als een natuurlijke persoon die als zelfstandige een beroepsactiviteit uitoefent en dat zijn appartement in Duitsland als zijn COMI moet worden aangemerkt.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde zich onbevoegd om van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering kennis te nemen. Dit arrest benadrukt de toepassing van de Europese insolventieverordening en de criteria voor de bepaling van de bevoegdheid van de rechter in internationale insolventiezaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.336.885
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 305395
arrest van 4 maart 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1] (Duitsland)
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. S. Volk

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Op 25 oktober 2023 heeft Bondi Beleggingen B.V. de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de rechtbank) verzocht het faillissement uit te spreken van [appellant] . Vervolgens heeft [appellant] op 10 november 2023 de rechtbank verzocht ten aanzien van hem de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
1.2.
Bij vonnis van 11 januari 2024 heeft de rechtbank [appellant] (zonder zitting) niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Door middel van een op 18 januari 2024 bij het hof binnengekomen beroepschrift heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 11 januari 2024. [appellant] heeft het hof verzocht het vonnis te vernietigen.
2.2.
Het hof heeft kennis genomen van het beroepschrift met bijlagen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 februari 2024. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Volk.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
In zijn beroepschrift komt [appellant] onder meer op tegen het oordeel dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van zijn verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering. [appellant] voert aan dat hij al jaren in Duitsland woont en hij geen bedrijf meer heeft in Nederland. Uit artikel 3 lid 1 van de Europese insolventieverordening volgt dat niet de Nederlandse maar de Duitse rechter bevoegd is van zijn toelatingsverzoek kennis te nemen, aldus [appellant] .
3.2.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Verordening (EU) 2015/848 betreffende insolventieprocedures (hierna: de Europese insolventieverordening) is de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan het centrum van de voornaamste belangen van de schuldenaar is gelegen, bevoegd kennis te nemen van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering. Het centrum van de voornaamste belangen (hierna: de COMI) is de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die als zodanig voor derden herkenbaar is.
3.3.
Voor zover relevant in het kader van deze procedure, bepaalt artikel 3 lid 1 van de Europese insolventieverordening dat in het geval van een natuurlijke persoon die als zelfstandige een bedrijfs- of beroepsactiviteit uitoefent, zolang het tegendeel niet is bewezen, de COMI wordt vermoed de plaats van diens hoofdvestiging te zijn. Dit vermoeden geldt niet als de hoofdvestiging van de natuurlijke persoon in de drie maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure naar een andere lidstaat is overgebracht. In het geval van elke andere natuurlijke persoon wordt, zolang het tegendeel niet is bewezen, de COMI vermoed diens gebruikelijke verblijfplaats te zijn. Dit vermoeden geldt niet als de gebruikelijke verblijfplaats in de zes maanden voorafgaand aan het aanvragen van de insolventieprocedure naar een andere lidstaat is overgebracht.
3.4.
Het hof baseert zijn oordeel op de volgende door [appellant] in het kader van deze procedure verstrekte informatie. [appellant] is sinds 27 december 2019 ingeschreven op het adres [adres1] , [nummer1] in de gemeente Bad Bentheim, Duitsland. Op dit adres beschikt [appellant] over een appartement. Het appartement bevindt zich in een woonunit die onderdeel uitmaakt van een bedrijfsgebouw. Het bedrijfsgebouw ligt op een bedrijfsterrein dat wordt gebruikt voor het stallen van caravans en is eigendom van een kennis van [appellant] . [appellant] woont zelf in het appartement in [woonplaats1] . Hij verblijft alleen af en toe bij zijn vriendin die aan de [adres2] in [plaats1] woont.
3.5.
Tot eind 2023 was [appellant] advocaat en eigenaar van [naam1] B.V. Het kantoor was gevestigd in Enschede. Na het faillissement van [naam1] B.V. op 25 oktober 2023 heeft [appellant] zich, in overleg met de curator, uitgeschreven als advocaat. Sindsdien is [appellant] werkzaam als zelfstandig juridisch adviseur. [appellant] behandelt de lopende zaken van de voormalige cliënten van [naam1] B.V. waarbij geen procesvertegenwoordiging is vereist. Daarnaast ontvangt hij nieuwe zaken vanuit zijn netwerk in de regio Twente. [appellant] verricht zijn werkzaamheden als eenmanszaak. Het bedrijf is niet ingeschreven in het handelsregister en beschikt niet over een website. [appellant] voert zijn werk als zelfstandig juridische adviseur uit vanuit het appartement in [woonplaats1] .
3.6.
Bij deze stand van zaken neemt het hof aan dat [appellant] moet worden beschouwd als een natuurlijke persoon die als zelfstandige een beroepsactiviteit uitoefent en dat het appartement aan de [adres1] in [woonplaats1] , Duitsland als de hoofdvestiging en daarmee als de COMI van [appellant] moet worden aangemerkt. Onder meer nu de eenmanszaak van [appellant] niet is ingeschreven in het handelsregister en niet beschikt over een website ziet het hof geen concrete aanknopingspunten om in deze zaak tot een ander oordeel te komen. Van een recente overbrenging van de hoofdvestiging van [appellant] kan bij deze feiten ook niet worden gesproken.
3.7.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen en zich onbevoegd verklaren om van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering kennis te nemen. Voor het overige kan het in het beroepschrift gestelde onbesproken blijven.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 11 januari 2024 en, opnieuw recht doende:
4.2.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsanering.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, D.M.I. de Waele en A.E. de Vos en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2024.