ECLI:NL:GHARL:2024:1558

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
200.326.332/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking in omgangszaak met dringende oproep aan de GI voor regievoering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep in een omgangszaak tussen een moeder en een vader over hun twee minderjarige kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vogelaar, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar verzoek om een wijziging van de zorgregeling werd afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C.N. Cats, verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt om niet-ontvankelijk verklaring van de moeder.

De procedure in eerste aanleg heeft geleid tot een ondertoezichtstelling van de kinderen, waarbij de GI (Stichting Jeugdbescherming Noord) betrokken is. De moeder heeft in hoger beroep twee grieven ingediend, waarbij zij verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, die oorspronkelijk inhield dat de kinderen drie weekenden per maand bij de vader verbleven. Het hof heeft vastgesteld dat er sinds mei 2023 geen omgang meer heeft plaatsgevonden, en dat de GI onvoldoende regie heeft gevoerd in deze zaak.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en als voorlopige zorgregeling bepaald dat er begeleide omgang zal plaatsvinden wanneer de GI daartoe mogelijkheden ziet. Het hof heeft de GI verzocht om uiterlijk 30 augustus 2024 schriftelijk te rapporteren over de voortgang en de zorgregeling, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, gezien de zorgen over hun emotionele en sociale ontwikkeling en de ernst van de situatie rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.326.332/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 140561)
beschikking van 29 februari 2024
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer,
en
[verweerder](de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. C.C.N. Cats te Emmen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI)
,
kantoorhoudende te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 oktober 2022 en 26 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 26 april 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 4 mei 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- twee journaalberichten namens de moeder van 29 mei 2023, waarvan één met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 8 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 10 januari 2024 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 1 februari 2024, door het hof ontvangen op de ochtend van de mondelinge behandeling op 5 februari 2024, met bijlage(n).
2.2.
Op 30 januari 2024 is de hierna nader te noemen [de minderjarige1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen, belanghebbende en de raad door de voorzitter is gehoord.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2024 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is een zittingsvertegenwoordiger verschenen. De GI heeft het hof bij voornoemde brief van 1 februari 2024 geïnformeerd dat de GI verhinderd is om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.

3.De feiten

3.1.
De moeder en de vader zijn van [--] 2013 tot [--] 2015 met elkaar getrouwd geweest.
3.2.
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3.
De vader heeft uit een eerdere relatie een zoon, [de minderjarige3] , geboren [in] 2008. [de minderjarige3] woont bij zijn moeder.
De moeder heeft uit een latere relatie nog een dochter ( [de minderjarige4] , geboren [in] 2017) die bij haar woont.
3.4.
In het kader van de echtscheiding hebben de ouders een ouderschapsplan opgesteld. Hierin zijn zij met betrekking tot de zorgregeling overeengekomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] drie weekenden in de maand van vrijdag 10.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de vader verblijven.
3.5.
Deze zorgregeling is op 15 april 2022 stopgezet.
3.6.
Bij beschikking van 7 oktober 2022 heeft de rechtbank:
- het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te belasten, afgewezen;
- de beslissing over de zorgregeling aangehouden en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de manier waarop en onder welke voorwaarden er tot contactherstel kan worden gekomen tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.7.
Vanaf eind november 2022 is het contact tussen de vader en de kinderen hervat bij het Omgangscentrum. In overleg met de ouders is afgesproken dat er om de drie weken een begeleid contactmoment zal plaatsvinden. Er zijn afspraken gemaakt voor ieder van de kinderen afzonderlijk. Sinds mei 2023 vindt er geen omgang meer plaats tussen de vader en de kinderen.
3.8.
Sinds 11 januari 2023 is sprake van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.9.
Bij de bestreden beschikking van 26 januari 2023 heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder om te bepalen dat er geen contactmomenten meer zijn tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , dan wel om de zaak aan te houden in afwachting van wat er tijdens de ondertoezichtstelling bereikt kan worden ten aanzien van het contactherstel, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De moeder komt met twee grieven in hoger beroep van de beschikking van 26 januari 2023. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, te bepalen dat er geen contactmomenten meer zijn tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , dan wel dat er enkel begeleide omgang zal plaatsvinden, dan wel een dusdanige regeling te bepalen die het hof juist acht en een zodanige ingangsdatum als het hof juist en redelijk acht.
4.2.
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen, een en ander met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.

5.De motivering van de beslissing

* Ontvankelijkheid
5.1.
Ter zitting is namens de vader verklaard dat hij zijn verweer dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat in het petitum van het beroepschrift een onjuiste beschikking wordt genoemd, niet handhaaft. Dit verweer behoeft derhalve geen bespreking meer.
5.2.
Volgens de vader moet de moeder niet-ontvankelijk worden in het door haar ingestelde hoger beroep, omdat het beroepschrift te laat, op 26 april 2023, is ingediend. De vader stelt dat de rechtbank ter zitting in eerste aanleg op 11 januari 2023 mondeling uitspraak heeft gedaan en dat de beroepstermijn dus op 11 april 2023 is verstreken.
5.3.
Het hof is van oordeel dat de moeder ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep. Het beroepschrift is door het hof op 26 april 2023 ontvangen. In de bestreden beschikking wordt vermeld dat de beschikking in het openbaar is uitgesproken op 26 januari 2023. Noch uit de bestreden beschikking noch uit het proces-verbaal blijkt dat de rechtbank tijdens de zitting op 11 januari 2023 mondeling uitspraak zou hebben gedaan over het verzoek van de moeder tot stopzetten van de zorgregeling. Naar het oordeel van het hof verstreek de beroepstermijn dus op 26 april 2023 en heeft de moeder dan ook tijdig (weliswaar op de laatste dag) hoger beroep ingesteld.
* Zorgregeling
5.4.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, lid 3, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, lid 1 en lid 2, BW wordt verschaft.
5.5.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6.
Ongeveer twee jaar geleden, in maart 2022, heeft [de minderjarige1] een gesprek gehad met haar moeder, waarbij zij signalen heeft gegeven dat er mogelijk sprake is (geweest) van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen haar halfbroer [de minderjarige3] en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Niet duidelijk is hoe lang dit toen aan de orde was, mogelijk al sinds twee jaar. De moeder heeft vervolgens contact opgenomen met de vader, de school, de huisarts, de zedenpolitie en Veilig Thuis (VT). VT was begin 2020 ook al betrokken geweest bij het gezin na een politiemelding naar aanleiding van een conflict tussen de ouders over de zorgregeling. In maart 2022 en de periode erna heeft VT verschillende meldingen ontvangen, onder meer van de moeder en de politie. Ook de school en de huisarts hebben contact opgenomen met VT. Op grond van de stukken, waaronder het door de moeder overgelegde journaal van de huisarts en het raadsrapport van 23 december 2022, stelt het hof vast dat het lang heeft geduurd voordat VT stappen heeft ondernomen naar aanleiding van de meldingen. Begin april 2022 heeft VT erkend dat de situatie verkeerd is ingeschat. Er zijn veiligheidsafspraken gemaakt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet alleen mogen zijn met hun halfbroer [de minderjarige3] en dat het contact tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en andere kinderen altijd onder toezicht van een volwassene zal zijn. Daarna lijkt er echter opnieuw seksueel overschrijdend gedrag tussen [de minderjarige3] en [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] te hebben plaatsgevonden. Uiteindelijk heeft er in juni 2022 een zorgoverleg plaatsgevonden met de ouders, VT, de school en [naam1] .
5.7.
Enkele maanden later, in augustus 2022, heeft VT een melding bij de raad ingediend. Daarnaast heeft de raad bij beschikking van 7 oktober 2022 van de rechtbank de opdracht gekregen om een onderzoek in te stellen naar de manier waarop, en onder welke voorwaarden er tot contactherstel kan worden gekomen tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het raadsonderzoek heeft, zo wordt in het raadsrapport vermeld, door verschillende omstandigheden aan de zijde van zowel de raad als de ouders, langere tijd in beslag genomen dan gebruikelijk. Naar aanleiding van zijn rapport van 23 december 2022 heeft de raad een verzoek ingediend tot een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Met betrekking tot de zorgregeling heeft de raad geadviseerd het inmiddels ingezette traject bij het Omgangscentrum te vervolgen en toe te werken naar de eerder geldende afspraken met betrekking tot de omgang (inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] drie weekenden per vier weken bij de vader verblijven).
5.8.
Bij beschikking van 11 januari 2023 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI voor de periode van één jaar. In deze beschikking is onder meer overwogen dat het seksueel grensoverschrijdende gedrag dat heeft plaatsgevonden tussen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en hun halfbroer, de verstandhouding tussen de ouders op scherp heeft gezet. De moeder lijkt gebukt te gaan onder de situatie en is overbelast geraakt. De vader lijkt de ernst van de situatie onvoldoende te erkennen en lijkt moeite te hebben om naar zijn eigen handelen te kijken. De kinderen hebben last van de gehele situatie en er zijn zorgen over hun sociaal-emotionele en seksuele ontwikkeling. De kinderrechter heeft uitdrukkelijk opgenomen dat regievoering door een jeugdzorgwerker noodzakelijk is, zodat de veiligheid en belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden gewaarborgd en de noodzakelijk geachte hulpverlening (verder) wordt ingezet. Ook diende de GI regie te gaan voeren op het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , waarbij als uitgangspunt diende te gelden dat via het traject bij het Omgangscentrum zou worden toegewerkt naar de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling.
5.9.
Inmiddels is er sinds de ondertoezichtstelling meer dan een jaar verstreken. Uit de brief van de GI aan het hof van 1 februari 2024 en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat het afgelopen jaar niet of nauwelijks sprake is geweest van regievoering door de GI. Nadat de kinderen meermalen hebben aangegeven nu geen omgang meer te willen met de vader ( [de minderjarige1] heeft dit ook nogmaals benadrukt tijdens het gesprek met de voorzitter) heeft er sinds mei 2023 in het geheel geen omgang meer plaatsgevonden. Daarbij komt dat er sinds september 2023 enkel een ‘crisisjeugdzorgwerker’ betrokken is. Namens de GI was ter zitting in hoger beroep ook niemand aanwezig in verband met personeelstekort, waardoor het hof geen nadere toelichting van de GI heeft kunnen krijgen.
5.10.
Het hof acht het verloop van de hulpverlening in deze situatie, waarbij in maart 2022 de eerste meldingen zijn ontvangen dat er mogelijk al sinds langere tijd sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen de halfbroer en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , uitermate teleurstellend. Met name de omstandigheid dat er op dit moment geen vaste jeugdzorgwerker betrokken is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en er door de GI weinig regie lijkt te worden gevoerd, acht het hof heel zorgelijk. De belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden hiermee niet gediend. Het hof doet daarom een dringend beroep op de GI om ervoor te zorgen dat er een vaste jeugdzorgwerker aangewezen wordt die deze zaak met spoed kan oppakken.
5.11.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor het verzoek van de moeder om te bepalen dat er geen contactmomenten meer zijn tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , dan wel dat er enkel begeleide omgang zal plaatsvinden, dan wel een dusdanige regeling te bepalen die het hof juist acht. Wanneer het hof dit verzoek afwijst en de bestreden beschikking dus zou bekrachtigen, zou dit betekenen dat de eerder tussen de ouders overeengekomen regeling weer zou gelden, inhoudende dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] drie weekenden in de maand van vrijdag 10.00 uur tot zondag 15.00 uur bij de vader verblijven. Namens de vader is ter zitting verklaard dat hij inziet dat het niet in het belang van de kinderen is om op dit moment die regeling uit te voeren. Het hof acht het, evenals de vader en de moeder, niet in het belang van de kinderen wanneer op dit moment uitvoering zou worden gegeven aan die zorgregeling. Drie weekenden per maand onbegeleide omgang acht het hof nu te veel voor de kinderen.
Dit betekent dat het hof in zoverre de bestreden beschikking zal vernietigen.
5.12.
Het hof acht zich echter onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of omgang met de vader in het belang van de kinderen is en zo ja, welke zorgregeling dan zou moeten gelden. Dit met name omdat de kinderen hebben aangegeven dat zij langere tijd seksueel misbruikt zijn door hun halfbroer op momenten dat zij bij de vader verbleven en dus onder zijn ouderlijke verantwoordelijkheid vielen. Dit lijkt ook te zijn gebeurd nadat er veiligheidsafspraken waren gemaakt.
De raad heeft ter zitting aangeboden een aanvullend raadsonderzoek te verrichten. Het doel van het onderzoek zou met name zijn om informatie in te winnen bij de GI en om een vinger aan de pols te houden of de GI stappen gaat zetten en regie gaat voeren. De raad heeft daarbij opgemerkt dat op dit moment zijn standpunt en advies met betrekking tot de omgang, zoals weergegeven in het raadsrapport, nog hetzelfde is: de raad is van mening dat onder regievoering van de GI toegewerkt dient te worden naar contact(herstel) tussen de vader en de kinderen.
Het hof zal geen aanvullend raadsonderzoek gelasten. Het hof acht dit niet het geëigende middel, nu de raad al heeft aangegeven dat zijn standpunt met betrekking tot de omgang naar alle waarschijnlijkheid niet zal wijzigen. En daarbij komt dat een raadsonderzoek in beginsel niet bedoeld is om vinger aan de pols te houden.
5.13.
Het hof ziet in dit geval aanleiding om de beslissing over de zorgregeling aan te houden voor zes maanden en de GI te verzoeken nadien een verslag over het verloop van deze periode in te dienen en daarbij haar visie te geven over de vraag of en zo ja welke zorgregeling in het belang van de kinderen is.
Het hof acht het van belang dat de GI de komende periode volop gaat benutten om regie te voeren zodat de ouders duidelijkheid krijgen over de - in het belang van de kinderen - te volgen stappen, te waarborgen dat de gestarte hulp wordt gecontinueerd en te onderzoeken of er omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] mogelijk is, en zo ja in welke vorm. Het hof verzoekt de GI daarbij aandacht te besteden aan de mate waarin de vader erkenning aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geeft voor wat hun is overkomen, en daarnaast aan de mate waarin de vader zich ervoor inzet om te voorkomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opnieuw te maken krijgen met seksueel overschrijdend gedrag door hun halfbroer. Het hof acht het van belang dat de GI hier aandacht aan besteedt, ook omdat door de ontstane situatie verwijdering is ontstaan tussen de ouders onderling en de kinderen nu steeds meer weerstand lijken te krijgen om contact te hebben met hun vader. Dit terwijl de ouders na hun echtscheiding een periode hebben gehad dat zij wel in staat waren op een behoorlijke manier in het belang van de kinderen met elkaar samen te werken als ouders. Bovendien hebben de kinderen na de echtscheiding gedurende langere tijd regelmatig omgang gehad met hun vader.
Het hof heeft de indruk dat de mogelijke oorzaak van de ontstane verwijdering is dat de vader en de moeder een verschillende visie hebben over wat er al dan niet is gebeurd tussen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hun halfbroer. De vader maakt veel verwijten naar de moeder, bij wie de draagkracht steeds minder lijkt te worden door de hele situatie. Bovendien bagatelliseert de vader wat er is gebeurd, doet het af als “verkennen” door de kinderen en toont geen inzicht en erkenning in wat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is overkomen. Het hof sluit niet uit dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hierdoor erkenning van en veiligheid bij hun vader missen voor wat er is gebeurd, althans voor hoe zij het hebben ervaren. Daarom acht het hof het aangewezen dat de GI onderzoekt wat het effect van de houding van de vader op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. Dit moet eerst duidelijk zijn voordat kan worden bepaald welke stappen nodig zijn om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen en voordat een beslissing kan worden genomen welke zorgregeling in het belang van de kinderen is.
5.14.
Op grond van het bovenstaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en als voorlopige zorgregeling bepalen dat er (begeleide) omgang plaatsvindt wanneer de GI daartoe mogelijkheden ziet. Dat betekent dat er op korte termijn geen omgang zal plaatsvinden en dat de GI eerst dient te gaan bekijken in hoeverre de vader erkenning kan tonen voor wat er gebeurd is en zijn aandeel daarin en daarnaast welke impact het gedrag van de vader op de kinderen heeft gehad. Daarbij spreekt het hof de uitdrukkelijke hoop uit dat de GI, gelet op het hiervoor onder r.o. 5.9 en 5.10 overwogene over het gebrek aan regie van de GI tot op heden, nu voortvarend te werk zal gaan en het belang van de kinderen voorop zal stellen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 26 januari 2023, en opnieuw beschikkende:
bepaalt als
voorlopigezorgregeling dat er (begeleide) omgang plaatsvindt wanneer de GI daartoe mogelijkheden ziet;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de GI om
uiterlijk 30 augustus 2024het hof schriftelijk te informeren (in afschrift aan de ouders en de raad) over het verloop van het afgelopen half jaar, met daarbij haar visie welke zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt geacht;
bepaalt dat de ouders en de raad na ontvangst van de informatie van de GI daarop binnen twee weken na ontvangst schriftelijk mogen reageren (in afschrift aan de andere partijen);
bepaalt dat na ontvangst van voornoemde informatie, de zaak verder op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof, al dan niet op gemotiveerd verzoek van één van partijen, anders beslist;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. M.A.F. Veenstra en mr. F. Menso, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.