In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzetprocedure met zaaknummer 200.335.157/01. Het verzet is ingesteld door [verzoeker] tegen de beslissing van de griffier over de hoogte van het griffierecht. De zaak heeft zijn oorsprong in een geschil tussen mevrouw [naam1] als verzoekster en de Vereniging van Eigenaars Woongebouw De Oude Haven en [verzoeker] als verweerders. Mevrouw [naam1] had eerder verzocht om gedeeltelijke vernietiging van een besluit van de VvE, waartegen zij hoger beroep had ingesteld. De advocaat van [verzoeker], mr. C.A.M.H. Vink, heeft zich in de procedure onttrokken, wat complicaties met zich meebracht voor de behandeling van het verzet.
De griffier stelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in zijn verzet om drie redenen: het verzetschrift kon niet persoonlijk door [verzoeker] worden ingediend, het griffierecht was betaald door de advocaat en de termijn voor het indienen van verzet was verstreken. [verzoeker] voerde aan dat het griffierecht onterecht voor rechtspersonen was geheven, omdat het verweerschrift slechts namens hem als belanghebbende was ingediend en niet namens de VvE. Het hof oordeelde dat het e-mailbericht van [verzoeker] als verzetschrift kon worden aangemerkt, maar dat dit te laat was ingediend.
Uiteindelijk verklaarde het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzet, waardoor de inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet aan de orde kwam. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzet en de juiste vertegenwoordiging in civiele procedures.