ECLI:NL:GHARL:2024:1451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.333.508
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over de vereenzelviging van vermogen van een stichting met de nalatenschap van ouders

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, hebben drie broers en zussen hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een erfrechtelijk geschil waarbij de stichting, opgericht door hun overleden ouders, betrokken is. De ouders zijn respectievelijk op 24 november en 8 december 2021 overleden. De stichting heeft als doel het beheer van het vermogen van de ouders en het tot uitdrukking brengen van een bepaalde ideologie. De broers en zussen vorderen dat de stichting meewerkt aan de levering van een deel van de woning die eigendom is van de stichting, en dat de waarde van deze woning deel uitmaakt van de nalatenschap van hun ouders. De rechtbank heeft hun vorderingen afgewezen, maar het hof oordeelt dat de feiten die door de broers en zussen zijn aangevoerd, wel degelijk kunnen leiden tot het beoogde rechtsgevolg. Het hof heeft vastgesteld dat de stichting en de andere geïntimeerden onrechtmatig handelen door niet mee te werken aan de verdeling van het vermogen. Het hof heeft de stichting veroordeeld om mee te werken aan de levering van een aandeel in de woning aan een van de broers, en heeft de proceskosten ten laste van de stichting en de andere geïntimeerden gesteld. Het arrest is op 27 februari 2024 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.508
zaaknummer rechtbank Gelderland 419953
arrest van 27 februari 2024
in de zaak van

1.[appellante1] ( [appellante1] )

die woont in [woonplaats1]
2.
[appellante2] ( [appellante2] )
die woont in [woonplaats1]
3.
[appellant3] ( [appellant3] )
die woont in [woonplaats2]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers
advocaat: mr. J. van den Brink
tegen

1.Stichting [geïntimeerde1] (de stichting)

die is gevestigd in Barneveld (statutaire zetel)
2.
[geïntimeerde2] ( [geïntimeerde2] )
die woont in [woonplaats2]
3.
[geïntimeerde3] ( [geïntimeerde3] )
die woont in [woonplaats2]
tegen wie zowel door de rechtbank als het hof verstek is verleend.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante1] , [appellante2] en [appellant3] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) op 12 juli 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het hof beschikt over de dagvaarding in hoger beroep waarin de grieven zijn opgenomen en de processtukken van de procedure bij de rechtbank.

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellante1] , [appellante2] , [appellant3] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn broers en zussen. Hun moeder is overleden op 24 november 2021; hun vader op 8 december 2021. Moeder en vader hebben in 1988 de stichting opgericht. De stichting heeft als doel het beheer van het vermogen van moeder en vader en het tot expressie brengen van de Gouden Snee van het Pentagram. De huidige leden van het bestuur van de stichting zijn [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en een derde. De stichting heeft in 1988 een perceel grond in eigendom verkregen waarop een woning is gebouwd (de [naam1] , gelegen aan de [adres] in [woonplaats2] ). De stichting is ook eigenaar van waardevolle roerende zaken.
2.2.
[appellante1] , [appellante2] en [appellant3] hebben de rechtbank gevraagd de stichting te veroordelen mee te werken aan de levering van het 3/5e deel van de [naam1] aan [appellant3] en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de akte van levering als de stichting niet meewerkt aan de levering (vordering 1). Voor het geval de rechtbank die vordering afwijst vragen zij [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de nalatenschappen van hun ouders, waartoe ook de [naam1] behoort (vordering 2).
2.3.
De rechtbank heeft beide vorderingen afgewezen; vordering 1 omdat volgens de rechtbank de feiten die [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] hebben gesteld niet kunnen leiden tot het beoogde rechtsgevolg. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering 1 alsnog wordt toegewezen. Voor het geval ook het hof vordering 1 afwijst vragen [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] het hof voor recht te verklaren dat de waarde van de [naam1] deel uitmaakt van de legitimaire massa ter zake van de nalatenschap van hun ouders en de stichting, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] (hoofdelijk) te veroordelen aan hen € 255.000 te betalen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Zowel de rechtbank als het hof hebben verstek verleend tegen de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] . Dat betekent dat de vordering van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] in hoger beroep alsnog (en anders dan de rechtbank heeft beslist) toegewezen moet worden, tenzij deze (het hof) onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv). Toewijzing in hoger beroep is alleen mogelijk als de grieven die [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] hebben aangevoerd kunnen leiden tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank.
3.2.
Het hof dient ambtshalve te toetsen of het gevorderde in strijd is met recht van openbare orde of dwingend recht dat ambtshalve moet worden toegepast. Is dat niet het geval dan moet het hof toetsen of de aangevoerde gronden kunnen leiden tot de rechtsgevolgen waarop [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] zich beroepen.
3.3.
Van strijd met recht van openbare orde of ambtshalve toe te passen dwingend recht is in deze zaak geen sprake.
3.4.
De volgende vraag is dan of de aangevoerde gronden kunnen leiden tot de rechtsgevolgen waarop [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] zich beroepen. De grieven van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] over de afwijzing van vordering 1 komen erop neer dat de gestelde feiten wel tot het beoogde rechtsgevolg kunnen leiden.
3.5.
De stellingen van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] komen neer op het volgende. De stichting is opgericht om het vermogen van hun ouders te beheren en buiten het bereik van schuldeisers te houden. Het vermogen van de stichting bestaat op dit moment uit de [naam1] . In feite is het vermogen van de stichting het vermogen van de ouders en – omdat beide ouders kort na elkaar zijn overleden – vormt het vermogen van de stichting daarom de nalatenschappen van hun ouders. Dat de stichting een rechtspersoon is, doet er niet toe. De stichting moet worden vereenzelvigd met de ouders van partijen. Tot de nalatenschappen van hun ouders zijn alle vijf kinderen als hun erfgenamen gerechtigd. [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] hebben vergeefs gepoogd in overleg met de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] te komen tot een regeling waarbij elk van de vijf kinderen al dan niet in geld een gelijk aandeel krijgt in het vermogen van de stichting dat als gezegd beschouwd moet worden als de nalatenschap van hun ouders vanwege de vereenzelviging van de stichting met de ouders van partijen. De stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] handelen onrechtmatig door daaraan niet mee te werken. Zij moeten de schade die daardoor ontstaat aan hen vergoeden. Dat kan het best doordat de stichting aan [appellant3] drie/vijfde aandeel in de [naam1] levert (waarbij [appellant3] aan [appellante1] en [appellante2] ieder een/vijfde deel van de waarde van de [naam1] betaalt).
3.6.
De feiten die [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] naar voren brengen kunnen de slotsom dragen dat de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] een onrechtmatige daad plegen jegens [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] , die aan hen kan worden toegerekend, en dat zij verplicht zijn de schade die [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] daardoor lijden te vergoeden (artikel 6:162 BW). Die schade is gelijk aan het aandeel van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] in (de waarde van) de [naam1] . De rechter kan op vordering van de benadeelde schadevergoeding in een andere vorm dan betaling van een geldsom toekennen (artikel 6:103 BW), in dit geval door de stichting te veroordelen drie/vijfde onverdeeld aandeel in de [naam1] aan [appellant3] te leveren.
3.7.
Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de gestelde feiten wel kunnen leiden tot het rechtsgevolg waarop [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] zich beroepen. De grieven 1 tot en met 4 slagen; grief 5 heeft betrekking op vordering 2 en hoeft niet meer te worden behandeld, omdat vordering 1 wordt toegewezen.
3.8.
Het hof zal de stichting veroordelen mee te werken aan de levering van drie/vijfde onverdeeld aandeel in de [naam1] aan [appellant3] . De stichting is gehouden samen met [appellant3] een notariële akte van levering op te maken. Het hof zal bepalen dat dit arrest in de plaats zal treden van de medewerking van de stichting aan deze notariële akte en de verklaringen van de stichting in deze notariële akte (artikel 3:300 lid 2 BW), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de notaris die met de levering is belast heeft partijen uitgenodigd de akte van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft hun ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte toegezonden;
  • de stichting heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte.
De conclusie
3.9.
Het hoger beroep slaagt. Omdat de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] in het ongelijk worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep en bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.10.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2023 en beslist als volgt;
4.2.
veroordeelt de stichting mee te werken aan de levering van drie/vijfde onverdeeld aandeel in de [naam1] gelegen aan de [adres] 5 in [woonplaats2] ;
4.3.
bepaalt dat de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] door die levering gekweten zijn voor elke aanspraak van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] ter zake van het openvallen van de nalatenschappen van hun ouders;
4.4.
bepaalt dat dit arrest in de plaats zal treden van de medewerking van de stichting aan de notariële akte van levering en de verklaringen van de stichting in deze notariële akte (artikel 3:300 lid 2 BW), indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • de notaris die met de levering is belast heeft partijen uitgenodigd de akte van levering op zijn kantoor te ondertekenen, heeft daartoe een tijdstip vastgesteld en heeft hun ten minste een week voor dit tijdstip een ontwerp van deze akte toegezonden;
  • de stichting heeft niet uiterlijk op het door de notaris vastgestelde tijdstip meegewerkt aan de ondertekening van deze akte;
4.5.
veroordeelt de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
- € 320,- aan griffierecht
- € 598,- aan salaris van de advocaat van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] (1 procespunt x tarief II)
- € 130,57 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3]
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] in hoger beroep:
- € 343,- aan griffierecht
- € 130,57 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan de stichting en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3]
- € 1.183,- aan salaris van de advocaat van [appellante1] , [appellante2] en [appellant3] (1 procespunt x appeltarief II).
4.6.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag.
4.7.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.8
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.