ECLI:NL:GHARL:2024:1418

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.331.662
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van omgang tussen ouders en minderjarige op basis van artikel 1:377a BW

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Metin, had in eerste aanleg verzocht om een minimale omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Altena, verzocht om ontzegging van het recht op omgang. De rechtbank Gelderland had beide verzoeken afgewezen, wat leidde tot hoger beroep van beide partijen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2024 werd duidelijk dat er een lange voorgeschiedenis is van spanningen tussen de ouders, wat heeft geleid tot angst bij de minderjarige voor de vader. De kinderrechter had eerder de omgangsregeling gewijzigd en de regie voor de omgang bij de gecertificeerde instelling gelegd. Het hof oordeelde dat er op dat moment geen mogelijkheden waren om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen, gezien de omstandigheden en de eerdere beslissingen van de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader zich niet aan de opgelegde contact- en locatieverboden heeft gehouden, wat de situatie verder heeft verslechterd. De moeder heeft aangegeven dat de vader gedrag vertoont dat de onveiligheid voor zowel haar als de minderjarige vergroot. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige is om de vader het recht op omgang te ontzeggen, en dat de vader eerst zijn gedrag moet veranderen voordat er mogelijkheden voor contactherstel kunnen zijn. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de moeder om ontzegging van het recht op omgang is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.331.662
(zaaknummer rechtbank Gelderland 415630)
beschikking van 27 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G. Altena te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 augustus 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Altena van 26 januari 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. Altena van 2 februari 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling bij het hof heeft op 6 februari 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad.
Één hulpverlener voor de vader en twee hulpverleners voor de moeder hebben toestemming gekregen om de mondelinge behandeling als toehoorder te mogen bijwonen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [woonplaats1] . De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De kinderrechter in de rechtbank Gelderland heeft op verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) in de beschikking van 2 september 2021 de in de beschikking van de rechtbank van 18 juni 2020 vastgestelde omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] gewijzigd en bepaald dat de regie voor (begeleide) omgang tussen [de minderjarige] en de vader bij de GI ligt, waarbij de behoeftes van [de minderjarige] leidend zijn.
3.3
Van 17 januari 2020 tot 6 juni 2023 heeft [de minderjarige] onder toezicht gestaan van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank zowel de door de vader verzochte minimale omgangsregeling als het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang te ontzeggen, afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek en komt daarom in (principaal) hoger beroep van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek om met behulp van een opbouwregeling te komen tot twee uur onbegeleide omgang per maand alsnog toe te wijzen en/of een raadsonderzoek te gelasten, althans een beslissing te geven die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer in het principaal hoger beroep. Zij is het op haar beurt niet eens met de afwijzing van haar verzoek om de vader het recht op omgang te ontzeggen en zij komt daarom eveneens in (incidenteel) hoger beroep van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof in het principaal hoger beroep het verzoek van de vader af te wijzen, althans hem daarin niet-ontvankelijk te verklaren en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de afwijzing van haar (tegen)verzoek en – uitvoerbaar bij voorraad – de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 2 september 2021 te wijzigen en de vader het recht op omgang met [de minderjarige] alsnog te ontzeggen.
4.4
De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het incidenteel hoger beroep van de moeder af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

juridisch kader (ontzegging van) omgang
5.1
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.3
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
oordeel van het hof
5.4
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om het contact tussen de vader en [de minderjarige] te herstellen. Hierna volgt een uitleg waarom het hof tot dit oordeel is gekomen.
5.5
Er is sprake van een lange voorgeschiedenis. [de minderjarige] heeft door de spanningen tussen de ouders en door allerlei voorvallen angst voor de vader ontwikkeld. Er werd begeleide omgang uitgevoerd, maar omdat [de minderjarige] heftig reageerde is dit in het kader van de (toenmalige) ondertoezichtstelling door de GI beëindigd. In de beschikking van
2 september 2021 heeft de kinderrechter vervolgens de regie voor het herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige] bij de GI gelegd. De kinderrechter heeft daarbij overwogen dat de vader zal moeten gaan werken aan zijn emotieregulatie, zodat [de minderjarige] zich weer veilig kan voelen bij de vader.
5.6
In de bestreden beschikking leest het hof dat de GI in deze procedure bij de rechtbank heeft verklaard dat de vader hulpverlening accepteert, voldoende leerbaar is en voldoet aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om omgang afgewezen, maar wel overwogen dat zij ervan uitgaat dat de GI het contactherstel zal bewerkstelligen zodra dit mogelijk is en daarbij voortvarend te werk zal gaan.
5.7
Na de bestreden beschikking van 1 juni 2023 zijn de omstandigheden gewijzigd. Dit hof heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bij beschikking van 6 juni 2023 beëindigd. De rechtbank heeft daarmee geen rekening kunnen houden. Er is dus, anders dan de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen, sinds 6 juni 2023 geen gezinsvoogdijwerker meer aangesteld die het eventuele contactherstel kan monitoren en begeleiden.
5.8
Verder staat de vader onder toezicht van de reclassering sinds 19 juli 2022. Er was een contactverbod met de moeder en een locatieverbod voor het woonadres van de moeder opgelegd. De moeder heeft in eerste aanleg al gesteld dat de vader zich niet altijd aan dit contactverbod en locatieverbod heeft gehouden. De vader heeft dat steeds betwist.
Op 7 september 2023, dus na het indienen van zijn beroepschrift in deze procedure, is de vader door de politie aangehouden omdat hij het contactverbod zou hebben overtreden. Op 8 september 2023 heeft het Openbaar Ministerie de vader een contactverbod met de moeder en [de minderjarige] en twee gebiedsverboden opgelegd voor een periode van negentig dagen. Daarna heeft de moeder een brief van het Openbaar Ministerie van 22 december 2023 ontvangen waarin wordt meegedeeld dat het contactverbod van de vader met haar en [de minderjarige] en de gebiedsverboden zijn verlengd tot 4 maart 2024.
De moeder heeft meegedeeld dat de vader zich op 28 februari 2024 moet verantwoorden bij de strafrechter in verband met verdenking van belaging van haar, haar vader en haar zus. De vader heeft op de zitting van het hof toegegeven dat hij op 7 september 2023 bij de moeder door de straat is gereden. Los van de reden daarvoor is het verbod derhalve overtreden.
5.9
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de speltherapie voor [de minderjarige] in het verleden niet is doorgezet. Volgens de professionals was speltherapie (nog) niet passend. Er is dus vermoedelijk nog weinig draagkracht bij [de minderjarige]
5.1
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat het voor [de minderjarige] heel belangrijk is dat de vader gaat inzien wat het effect is op de moeder, maar zeker ook op [de minderjarige] , van zijn acties waarbij hij de contact- en gebiedsverboden overtreedt en dat hij begrip toont voor hun situatie. De moeder heeft toegelicht dat de vader bijvoorbeeld een keer laat op de avond door hun straat is gereden met een megafoon om [de minderjarige] welterusten te wensen. Dit soort gebeurtenissen versterken volgens de raadsvertegenwoordiger het gevoel van onveiligheid bij [de minderjarige] en de moeder en dat vormt nu een drempel om het contact met de vader aan te kunnen gaan.
5.11
Alle omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van het hof dat [de minderjarige] op dit moment het meest gebaat is bij een periode van rust waarin zij zich goed kan richten op haar eigen ontwikkeling.
De raad heeft aangeboden een onderzoek te verrichten naar de wijze waarop de obstakels die nu aan omgang in de weg staat kunnen worden weggenomen, maar het hof acht de bezwaren tegen het contact op dit moment dusdanig groot dat dit niet zinvol is. Bovendien zal een dergelijk onderzoek ook weer nieuwe stress opleveren voor de moeder en [de minderjarige] .
5.12
Het hof acht omgang met de vader op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Er wordt daarmee voldaan aan de in artikel 1:377a limitatief opgesomde gronden om de vader het recht op omgang te ontzeggen.
Het verzoek van de vader zal daarom worden afgewezen en het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] te ontzeggen zal het hof alsnog toewijzen.
5.13
Het hof merkt wel op dat de vader zich moet realiseren dat hij daadwerkelijk zijn gedrag moet veranderen en daar hulp bij moet zoeken, wil het nog tot omgang komen.
De vader zal de komende tijd moeten laten zien dat hij zichzelf in de hand heeft - en dat gaat verder dan het zich houden aan het contactverbod -, zodat het vertrouwen van de moeder en [de minderjarige] kan herstellen. Hopelijk ontstaat dan een situatie die mogelijkheden geeft voor uitvoering van een gedegen plan om tot contactherstel van [de minderjarige] met de vader te komen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 juni 2023, en opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 27 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.