In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Metin, had in eerste aanleg verzocht om een minimale omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Altena, verzocht om ontzegging van het recht op omgang. De rechtbank Gelderland had beide verzoeken afgewezen, wat leidde tot hoger beroep van beide partijen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 6 februari 2024 werd duidelijk dat er een lange voorgeschiedenis is van spanningen tussen de ouders, wat heeft geleid tot angst bij de minderjarige voor de vader. De kinderrechter had eerder de omgangsregeling gewijzigd en de regie voor de omgang bij de gecertificeerde instelling gelegd. Het hof oordeelde dat er op dat moment geen mogelijkheden waren om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen, gezien de omstandigheden en de eerdere beslissingen van de rechtbank.
Het hof heeft vastgesteld dat de vader zich niet aan de opgelegde contact- en locatieverboden heeft gehouden, wat de situatie verder heeft verslechterd. De moeder heeft aangegeven dat de vader gedrag vertoont dat de onveiligheid voor zowel haar als de minderjarige vergroot. Het hof concludeerde dat het in het belang van de minderjarige is om de vader het recht op omgang te ontzeggen, en dat de vader eerst zijn gedrag moet veranderen voordat er mogelijkheden voor contactherstel kunnen zijn. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en het verzoek van de moeder om ontzegging van het recht op omgang is toegewezen.