ECLI:NL:GHARL:2024:1407

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.302.642
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van alimentatiebeschikking en ontvankelijkheid van verzoekster

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere alimentatiebeschikking. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft het hof verzocht om de beschikking van 21 juli 2022 te herroepen, waarin de partneralimentatie van de man op nihil was gesteld. De vrouw stelde dat de man onterecht had beweerd dat hij een substantiële schuld aan de Belastingdienst moest aflossen, wat volgens haar cruciaal was voor de eerdere beslissing. De man voerde verweer en vroeg het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de aard van de alimentatiebeschikking zich verzet tegen een verzoek tot herroeping. Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek, omdat de mogelijkheid tot wijziging van de alimentatiebeschikking voldoende waarborgen biedt voor een rechtsgang. Daarnaast heeft het hof de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat zij nodeloos had geprocedeerd door twee procedures aanhangig te maken over hetzelfde onderwerp.

De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot herroeping en dat zij de kosten van de procedure aan de zijde van de man moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.642-03
(zaaknummers rechtbank Gelderland 347687 en 353889, zaaknummer gerechtshof 200.302.642)
beschikking van 27 februari 2024 op het verzoek tot herroeping op grond van artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E.J. Moll te Doetinchem.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummers 347687 en 353889) en in hoger beroep (zaaknummer 200.302.642)
1.1 Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 6 november 2019 in de registers van de burgerlijke stand.
1.2 Bij beschikking van 23 juli 2021 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen bepaald dat de man vanaf 10 december 2019 € 1.504,- bruto per maand aan de vrouw als bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) moet betalen.
1.3 Bij beschikking van 21 juli 2022 heeft het hof - voor zover hier van belang - de beschikking van de rechtbank Gelderland van 23 juli 2021 vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de door de man vanaf 1 oktober 2022 aan de vrouw te betalen partneralimentatie en deze bijdrage per 1 oktober 2022 op nihil bepaald.

2.De procedure tot herroeping

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, ingekomen op 28 juli 2023;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.Het verzoek tot herroeping

3.1
De vrouw verzoekt het hof zijn beschikking van 21 juli 2022 te herroepen en, voor zover vereist, te bepalen dat per 1 oktober 2022, althans per datum van indiening van het onderhavige verzoek de man
primairbruto € 2.799,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw dient te voldoen, althans
subsidiairte bepalen dat de man per datum indiening onderhavig verzoek bruto € 1.546,- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen, kosten rechtens. Daarnaast verzoekt de vrouw het hof de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2
De man voert verweer en vraagt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

4.De motivering van de beslissing

vooraf
4.1
Op grond van artikel 390 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet.
4.2
Op grond van artikel 382 Rv (in verbinding met artikel 390 en 391 Rv) kan een beschikking waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend worden herroepen indien:
a. het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd,
b. berust op stukken, waarvan de valsheid na de beschikking is erkend of bij gewijsde is vastgesteld, of
c. de partij na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
het verzoek van de vrouw en het verweer van de man
4.3
Hetgeen de vrouw in het kader van het onderhavige verzoek betoogt komt er kort gezegd op neer dat de man ten onrechte heeft gesteld dat hij per 1 oktober 2022 een substantiële schuld aan de Belastingdienst moest gaan aflossen met maandelijkse betalingen. Bij de beslissing van het hof in de beschikking van 21 juli 2022 om de partneralimentatie op nihil te stellen was die omstandigheid volgens haar cruciaal. Inmiddels, na 1 oktober 2022, is echter gebleken dat de man geen enkele betaling heeft gedaan en dat het ook nooit zijn bedoeling was om die betalingen te gaan doen. De financiële situatie van de man is sinds medio 2022 dan ook niet verslechterd, zodat de beschikking van het hof van 21 juli 2022 op grond van artikel 382 Rv moet worden herroepen.
4.4
De man voert als primair verweer dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Omdat het altijd mogelijk is om een wijzigingsverzoek in te dienen na een onwelgevallige alimentatie-uitspraak is er geen ruimte voor het rechtsmiddel van herroeping in alimentatiezaken, aldus de man. Verder betwist hij gemotiveerd de overige stellingen van de vrouw.
de ontvankelijkheid van het verzoek
4.5
Het meest verstrekkende verweer van de man betreft de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek, zodat het hof de ontvankelijkheid eerst zal beoordelen.
4.6
Zoals hiervoor al is opgemerkt kan een beschikking op verzoek van de oorspronkelijke verzoeker of van een belanghebbende worden herroepen op de gronden die zijn genoemd in artikel 382 Rv, tenzij de aard van de beschikking zich daartegen verzet. Uit de memorie van toelichting (Kamerstukken II 1999/2000, 26855, nr. 3, p. 171) blijkt dat daarbij moet worden gedacht aan beschikkingen waarvan, indien zij berusten op onjuiste gegevens, steeds wijziging kan worden verzocht, zoals alimentatiebeschikkingen.
4.7
Artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt de mogelijkheid om een alimentatiebeschikking te wijzigen. Op grond van lid 4 van dat artikel kan een alimentatiebeschikking worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dat geldt dus ook wanneer een alimentatiebeschikking tot stand is gekomen door bedrog in de procedure, het achterhouden van gegevens van beslissende aard en/of door valse stukken.
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw gesteld dat de vrouw desondanks belang heeft bij haar verzoek tot herroeping, dit in verband met de ingangsdatum. Als er een herroeping komt en het geding wordt heropend, dan staat de ingangsdatum vast, terwijl bij een verzoek tot wijziging zal worden gekeken naar de wijzing van omstandigheden, aldus de vrouw.
4.9
Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 1:402 BW is de rechter bij wijziging van de alimentatiebeschikking vrij in het bepalen van een ingangsdatum. Juist wanneer de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht geheel of ten dele tot stand is gekomen door bedrog in de procedure, het achterhouden van gegevens van beslissende aard en/of door valse stukken, zal er in de wijzigingsprocedure alle aanleiding zijn voor een herbeoordeling vanaf de destijds bij de te wijzigen beschikking gehanteerde ingangsdatum, dus een herbeoordeling met volledig terugwerkende kracht (zie Hof Leeuwarden 25 juli 2007, ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1588). Het hof is dan ook van oordeel dat de door artikel 1:401 BW gegeven mogelijkheid om wijziging te verzoeken van een alimentatiebeschikking een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt tot (eventuele) wijziging van de beschikking van het hof van 21 juli 2022, ook wat betreft de ingangsdatum van een eventuele wijziging.
4.1
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de aard van de alimentatiebeschikking zich verzet tegen een verzoek tot herroeping, zodat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar verzoek tot herroeping van de beschikking van het hof van 21 juli 2022 en het hof haar dan ook niet-ontvankelijk zal verklaren dat verzoek.
proceskostenveroordeling
4.11
De man heeft het hof verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de man in deze procedure omdat de vrouw – kort gezegd – nodeloos procedeert door twee procedures aanhangig te maken over hetzelfde onderwerp. De vrouw heeft namelijk op 21 mei 2023 al een alimentatiewijzigingsprocedure aanhangig gemaakt tegen de man bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem.
Het hof is van oordeel dat de vrouw inderdaad nodeloos dit verzoek heeft ingediend: een niet al te lange bestudering (door haar advocaat) van wet en jurisprudentie ‘rond’ het thema herroeping en wijziging van alimentatie had de vrouw geleerd dat indiening van dit verzoek kansloos was. Bovendien lijkt zij de juiste weg wel degelijk te kennen: zij had vóór het onderhavige verzoek immers al een wijzigingsverzoek met dezelfde strekking bij de rechtbank in Haarlem ingediend. Zij heeft met het onderhavige verzoek de man dan ook nodeloos op kosten gejaagd.
Het hof zal gelet op het voorgaande de vrouw als de in ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van deze procedure aan de zijde van de man, zijnde de eigen bijdrage van de man van € 321,00 en het griffierecht van € 343,00.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende op het verzoek tot herroeping op grond van artikel 390 Rv:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot herroeping van de beschikking van 21 juli 2022 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
veroordeelt de vrouw in de kosten van deze procedure aan de zijde van de man ten bedrage van € 664,00.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, E. de Boer en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 27 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.