In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot herroeping van een eerdere alimentatiebeschikking. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft het hof verzocht om de beschikking van 21 juli 2022 te herroepen, waarin de partneralimentatie van de man op nihil was gesteld. De vrouw stelde dat de man onterecht had beweerd dat hij een substantiële schuld aan de Belastingdienst moest aflossen, wat volgens haar cruciaal was voor de eerdere beslissing. De man voerde verweer en vroeg het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de aard van de alimentatiebeschikking zich verzet tegen een verzoek tot herroeping. Het hof oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar verzoek, omdat de mogelijkheid tot wijziging van de alimentatiebeschikking voldoende waarborgen biedt voor een rechtsgang. Daarnaast heeft het hof de vrouw veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat zij nodeloos had geprocedeerd door twee procedures aanhangig te maken over hetzelfde onderwerp.
De beslissing van het hof houdt in dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek tot herroeping en dat zij de kosten van de procedure aan de zijde van de man moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.