Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2024, gaat het om een geschil tussen ouders over de inschrijving van hun minderjarige kind in de Basisregistratie Personen (BRP). De ouders, die een gelijkwaardig co-ouderschap hebben, zijn betrokken bij een hoger beroep na een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2023. De moeder, verzoekster in hoger beroep, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar vast te stellen. De vader, verweerder in hoger beroep, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Het hof stelt vast dat de ouders gezamenlijk gezag hebben over hun kind, dat in 2019 is geboren. De vader heeft het kind erkend en er is een zorgregeling vastgesteld. De discussie richt zich vooral op de inschrijving van het kind in de BRP, wat financiële gevolgen heeft voor beide ouders, met name met betrekking tot het kindgebonden budget. Het hof oordeelt dat het in het belang van het kind is dat de inschrijving op het adres van de vader blijft, omdat hij bereid is om de helft van het kindgebonden budget met de moeder te delen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank wat betreft de hoofdverblijfplaats, maar bekrachtigt de beslissing over de inschrijving in de BRP.
De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in een co-ouderschapssituatie en de noodzaak om financiële belangen van beide ouders in overweging te nemen bij beslissingen over de zorg voor hun kind.