ECLI:NL:GHARL:2024:1310

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
22 februari 2024
Zaaknummer
21-001416-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor doodslag met betrekking tot de partner

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor doodslag. De verdachte had zijn partner op 14 juni 2022 in hun gezamenlijke woning gewurgd, wat leidde tot haar overlijden op 17 juni 2022. De rechtbank Midden-Nederland had de verdachte op 8 maart 2023 vrijgesproken van moord en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de straf en de maatregel, en heeft de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, naast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de rechtbank de bewezenverklaring van doodslag correct had vastgesteld, maar dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schuldgevoelens en de impact van zijn daden op de nabestaanden van het slachtoffer.

De uitspraak benadrukt de ernst van geweld in intieme relaties en de noodzaak van een passende straf die zowel de veiligheid van de samenleving waarborgt als de mogelijkheid biedt voor behandeling van de verdachte. Het hof heeft de conclusies van deskundigen over de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten dat de veiligheid van anderen niet eist dat de maatregel TBS met voorwaarden wordt opgelegd. De verdachte kan na zijn detentie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling verdere behandeling ondergaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001416-23
Uitspraak d.d.: 22 februari 2024
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 8 maart 2023 met parketnummer 16-148444-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.F.J. Kramer, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 8 maart 2023 vrijgesproken van moord en hem ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft bepaald dat de tenuitvoerlegging van de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Tot slot is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van het beslag.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de veroordeling tot een gevangenisstraf, de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden en de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf. Ten aanzien van die punten zal het vonnis worden vernietigd en zal het hof opnieuw recht doen. De bewezenverklaring van de rechtbank blijft dus in stand. Dat betekent dat het hof het eens is met de rechtbank dat sprake is van doodslag en niet van moord. Verdachte heeft het slachtoffer opzettelijk gedood, maar niet met voorbedachten rade.

Oplegging van straf en maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van doodslag wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en met oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotitie, verzocht om in navolging van de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar en TBS met voorwaarden op te leggen.
Oordeel van het hof
Verdachte heeft zijn toenmalige partner [slachtoffer] op 14 juni 2022 in hun gezamenlijke woning gewurgd, ten gevolge waarvan zij op 17 juni 2022 in het ziekenhuis is komen te overlijden.
Met zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het leven ontnomen. Het slachtoffer was slechts 24 jaar oud en had dus nog een heel leven voor zich. Haar zoontje (en dat van de verdachte) was twee jaar oud toen het gebeurde. Zij zal hem niet zien opgroeien en kan haar moederrol niet meer vervullen. Het slachtoffer stond bekend als een goede en zorgzame moeder. Haar zoontje zal de rest van zijn leven het zonder zijn moeder moeten doen en zal slechts aan de hand van afbeeldingen en verhalen van anderen zich een beeld van haar kunnen vormen. Het zoontje zal verder in de toekomst zich bewust worden van het handelen van verdachte en zich realiseren dat door toedoen van zijn vader zijn moeder er niet meer is. Welke gevolgen dit voor zijn ontwikkeling en de band tussen zoon en vader zal hebben is ongewis. Verdachte heeft tevens onherstelbaar leed en veel verdriet toegebracht aan de ouders en de broer van het slachtoffer. Ter terechtzitting van het hof hebben de vader en broer van [slachtoffer] , gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring afgelegd. Daarin is door hen met emotie en zichtbaar verdriet gesproken over het toegebrachte leed dat hen is aangedaan en het dagelijks gemis dat zij door toedoen van verdachte moeten ervaren. Tegelijkertijd hebben zij compassie getoond voor de verdachte en hebben zij aangegeven dat zij zich kunnen vinden in de combinatie van gevangenisstraf met TBS met voorwaarden zoals deze door rechtbank aan verdachte is opgelegd. Zij hopen dat verdachte de noodzakelijke behandeling zal krijgen, zodat hij in de toekomst zijn rol als vader voor zijn zoon kan oppakken. Het hof is onder de indruk van de opstelling van de nabestaanden, onder deze moeilijke omstandigheden.
Met betrekking tot de persoon van verdachte geldt dat verdachte veel last heeft van schuldgevoelens en beseft dat door zijn toedoen zijn zoontje zonder zijn moeder moet opgroeien. Het hof realiseert zich dat verdachte de rest van zijn leven last zal hebben van die wetenschap en schuldgevoelens.
Voorts heeft het hof bij de strafoplegging gelet op de inhoud van een uittreksel Justitiële Documentatie van 8 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet recent is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de adviezen van de reclassering over verdachte van 29 november 2023 en 31 januari 2023 en de opgemaakte dubbelrapportage door [naam psychiater] , psychiater, van 5 december 2022 en door [naam GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, onder supervisie van [naam klinisch psycholoog] , klinisch psycholoog, van 22 december 2022. De verdediging heeft ingestemd met gebruikmaking van voornoemde rapportages in hoger beroep.
Uit het psychiatrisch rapport blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Bij betrokkene zijn er trekken van een persoonlijkheidsstoornis, met name afhankelijke en vermijdende trekken en een stoornis in het gebruik van cannabis (matig), in kortdurende remissie. Hiernaast was er ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een cannabisonttrekkingssyndroom.
Alle stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en waren hierop van invloed.
Voor betrokkene kwam de relatiebreuk onverwacht, het heeft hem ernstig uit balans gebracht. Hierbij ervaarde hij dat [slachtoffer] hem klein wilde maken en vernederen. In de weken voorafgaand aan het ten laste gelegde valt op te merken dat er een opbouw was in de agressie van betrokkene richting [slachtoffer] Op de avond van het ten laste gelegde heeft betrokkene in toenemende mate ernstige spanning ervaren. Hij bleef maar onrustig en denken aan wat [slachtoffer] mogelijk (met andere mannen) aan het doen was. Toen [slachtoffer] later kwam dan afgesproken raakte hij steeds meer opgefokt. Hierbij heeft hij geen controle meer heeft ervaren over zijn woede ondanks zijn voornemen direct weg te gaan als [slachtoffer] thuiskwam. Daarnaast had hij ontwenningsverschijnselen van cannabis waarbij hij al een ruime week slecht sliep hetgeen waarschijnlijk een bijdrage leverde aan zijn verhoogde prikkelbaarheid. Indien bewezen wordt geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Bij betrokkene is er sprake van een beperkte coping, te begrijpen vanuit zijn persoonlijkheidsstructuur met afhankelijke en vermijdende trekken. Hierbij heeft hij moeite om emoties te herkennen en te reguleren. Betrokkene stelt zich afhankelijk op aan een ander en het lukt hem niet zelfstandig zijn leven vorm te geven. Verlating door zijn partner geeft bij betrokkene ernstige spanning en radeloosheid. Daarnaast vermijdt hij zijn gevoel bijvoorbeeld door het gebruik van middelen of door zich vooral bezig te houden met praktische zaken zoals werk of sporten. Hierbij is het waarschijnlijk dat de onthouding van cannabis waarbij hij slecht sliep zijn prikkelbaarheid heeft versterkt. Hiermee kon hij de gevolgen van zijn handelen niet meer volledig overzien.
Geadviseerd wordt betrokkene aansluitend aan zijn detentie te behandelen voor zijn kwetsbare persoonlijkheid met afhankelijk en vermijdende trekken met hierbij aandacht voor zijn stoornis in het gebruik van cannabis welke momenteel kortdurend in remissie is.
Uit het psychologisch rapport blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Vanuit klinisch perspectief lijkt geweld bij betrokkene met name voor te komen in intieme relaties, of in het uitgaansleven onder invloed van middelen. Het risico op acuut geweld wordt hierdoor op laag ingeschat. Het recidiverisico op geweld in het algemeen wordt als matig ingeschat, en het risico op ernstig letsel eveneens.
Bij betrokkene is ten tijde van schrijven sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke trekken, een matig ernstige stoornis in cannabisgebruik en een lichte stoornis in alcoholgebruik, beide in vroege remissie in een gereguleerde omgeving. Ook was er ten tijde van het ten laste gelegde sprake van een cannabisonttrekkingssyndroom.
Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde.
In de periode voorafgaande aan het delict is er sprake van al langer durende relatieproblemen, en in de weken voorafgaande aan het ten laste gelegde komt betrokkene erachter dat zijn partner mogelijk is vreemdgegaan. In lijn met zijn persoonlijkheidsproblematiek lijkt hij in deze periode onvoldoende zicht te hebben gehad op zijn oplopende boosheid en frustratie en heeft hij ook zijn eigen grenzen niet goed kunnen aangeven. Dit heeft eraan bijgedragen dat betrokkene zich niet uit een situatie heeft weten te onttrekken waarin hij zich in toenemende mate boos, gefrustreerd en gekrenkt heeft gevoeld. De dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde stopt betrokkene met blowen en hierdoor is waarschijnlijk een cannabisonttrekkingssyndroom ontstaan, waar verhoogde onrust en prikkelbaarheid kenmerken van zijn. Kort voorafgaande aan het ten laste gelegde raakt betrokkene in toenemende mate boos en gekrenkt omdat [slachtoffer] haar afspraak niet nakomt. In lijn met zijn persoonlijkheidsstoornis staat betrokkene onvoldoende in contact met zijn gevoelens. Hij wordt heen en weer geslingerd door boosheid en wanhoop omtrent de relatiebreuk en het maken van afspraken, en kan hier, tevens in lijn met de persoonlijkheidsstoornis, niet goed mee omgaan. Op de avond van het ten laste gelegde ontstaat een conflict met [slachtoffer] waar betrokkene boos over raakt. Mogelijk heeft het cannabisonttrekkingssyndroom de reeds aanwezige gevoelens van agitatie en prikkelbaarheid extra versterkt. Uiteindelijk zou, betrokkenes verhaal volgend, de ruzie uit de hand zijn gelopen en heeft hij [slachtoffer] in een houdgreep genomen en haar keel dichtgeknepen. De persoonlijkheidsstoornis, en mogelijk ook het cannabisonttrekkingssyndroom, hebben bijgedragen aan het delictscenario in de zin dat betrokkene onvoldoende zicht en remming heeft gehad op zijn oplopende boosheid en frustratie. Daarom is het advies om betrokkene het ten laste gelegde – indien bewezen – in verminderde mate toe te rekenen.
Het kunnen leren herkennen van oplopende boosheid en frustratie en het vervolgens reguleren van deze boosheid, door bijvoorbeeld assertief grenzen aan te geven, is een belangrijk aandachtspunt in het verlagen van het risico op een nieuw gewelddadig incident. Ook abstinentie is van belang: alhoewel betrokkene niet onder invloed was, heeft het cannabisonttrekkingssyndroom mogelijk ook een rol gespeeld. Daarbij is middelengebruik ook een vorm van coping waarbij betrokkene minder in contact staat met wat hij voelt (vermijding van die gevoelens). In die zin is abstinentie ook van belang. Een combinatie van psychotherapeutische interventies en vaardigheidstraining zou hierbij kunnen aansluiten. Omdat de persoonlijkheidsstoornis niet tot ernstige problemen op alle levensgebieden zorgt, er redelijk wat beschermende factoren aanwezig zijn en het recidiverisico op matig wordt ingeschat, is een ambulant kader voldoende intensief om aan de problematiek te kunnen werken. Wat betreft het juridisch kader is een TBS met voorwaarden vanuit gedragskundig oogpunt het meest passend.
Mocht een TBS met voorwaarden niet mogelijk zijn doordat er een gevangenisstraf wordt opgelegd die hoger dan vijf jaar is, dan zijn de GVM en tbs met dwangverpleging nog kaders waarin behandeling zou kunnen worden uitgevoerd. Onderzoeker is van mening dat een TBS met dwangverpleging vanuit gedragskundig oogpunt niet voor de hand ligt gezien het matige recidiverisico en de benodigde (beperkte) intensiteit van de behandeling. Een GVM zou dan passender zijn, echter volgt in dit kader bij het niet naleven van de voorwaarden ook een gevangenisstraf, en is er dus een minder sterke ‘stok achter de deur’ wat betreft het waarborgen van de behandeling.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 31 januari 2023 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Het is van belang dat er behandeling volgt, die zich met name focust op psychotherapeutische interventies en vaardigheidstraining. Naar inschatting van de
Pro-Justitia rapporteurs kan dit in een ambulant kader. De reclassering sluit zich aan bij deze visie.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 29 november 2023 blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Verdachte is vanuit detentie aangemeld voor behandeling bij [instelling] . Voorts ziet de reclassering mogelijkheden dat verdachte in detentie een agressietraining kan volgen, die aangeboden wordt door Stichting Humanitas.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij inmiddels zes gesprekken heeft gehad met een psycholoog van [instelling] .
Het hof stelt bij het bepalen van de straf voorop dat - gelet op de aard en de bijzondere ernst van het feit - niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een lange duur met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf houdt het hof naast de aard en ernst van het feit ook rekening met de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof volgt in dat verband de hiervoor weergegeven conclusies van psychiater [naam psychiater] en psycholoog [naam GZ-psycholoog] , onder supervisie van psycholoog [naam klinisch psycholoog] , dat op grond van de door hen in de rapportages vermelde gronden en diagnostische overwegingen het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend.
Ook neemt het hof de conclusies over dat noodzakelijk is dat verdachte behandeld wordt voor de bij hem geconstateerde (persoonlijkheids)problematiek.
De rechtbank heeft verdachte een gevangenisstraf opgelegd van vijf jaar. De rechtbank kon geen hogere straf opleggen, omdat zij doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan het standpunt van de deskundigen dat verdachte het best behandeld kan worden in het kader van een TBS met voorwaarden. Een gevangenisstraf in combinatie met een TBS met voorwaarden kan volgens de wet niet langer duren dan vijf jaar.
Gelet op de mogelijke juridische kaders voor de behandeling van verdachte die het als laag tot matig ingeschatte recidiverisico op de langere termijn ook kunnen beperken, is het hof echter van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, niet eist dat aan verdachte de maatregel TBS met voorwaarden moet worden opgelegd. Verdachte kan na detentie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeling ondergaan. Daarnaast biedt – nu sprake is van een veroordeling wegens een geweldsdelict dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van vier jaar of meer – ook het kader van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voldoende mogelijkheden en waarborgen om verdachte na afloop van zijn detentie (verder) te behandelen ter voorkoming van recidive. In het kader van deze maatregel kunnen bij het einde van een gevangenisstraf gedragsbeïnvloedende voorwaarden en andere vrijheidsbeperkingen worden opgelegd, zoals de voorwaarde dat een behandeling moet worden ondergaan. Daarbij merkt het hof op dat als verdachte zich onverhoopt niet aan een dergelijke voorwaarde zou houden weliswaar vervangende hechtenis kan worden toegepast, maar dat die hechtenis de bij de maatregel opgelegde verplichtingen niet doen vervallen (artikel 6:6:23b, zesde lid, Sv jo. Artikel 38w, vierde lid, Sr). Het hof deelt daarom niet het standpunt dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel een minder of onvoldoende sterke ‘stok achter de deur’ biedt wat betreft het waarborgen van de behandeling.
Het hof betrekt daarbij dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard gemotiveerd te zijn om de noodzakelijke behandeling(en) te volgen, ongeacht het juridisch kader. Verdachte heeft daarover verklaard dat zijn zoon zijn motivatie is om de behandeling te laten slagen. Het hof heeft er om die reden vertrouwen in dat verdachte die motivatie blijft houden, nu niet naleving van die voorwaarden het gevolg zou hebben dat verdachte niet of minder goed voor zijn zoontje kan zorgen (bijvoorbeeld omdat verdachte terug moet naar de gevangenis).
Tenslotte merkt het hof op dat het voor de inhoud van de behandeling niet uitmaakt in welk justitieel kader deze wordt ondergaan. De behandeling in een TBS met voorwaarden hoeft niet beter te zijn dan de behandeling die verdachte kan ondergaan in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling of de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Nu het hof – anders dan de rechtbank – bij de strafoplegging niet beperkt is door het strafmaximum dat geldt bij het opleggen van een TBS met voorwaarden, zal het hof zoals gebruikelijk is de straf bepalen aan de hand van de strafdoeleinden (waaronder de ernst van het feit) en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals hierboven weergegeven. Het hof betrekt daarbij ook de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar passend en geboden. De door de advocaat-generaal geëiste straf van tien jaar acht het hof te hoog gelet op de hierboven besproken persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Naast de gevangenisstraf legt het hof de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op. De behandeling van verdachte kan een aanvang nemen in detentie of tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling en worden voortgezet in het kader van de opgelegde maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek gedaan om de deskundigen, die over verdachte hebben gerapporteerd te horen, indien het hof aan verdachte niet de maatregel TBS met voorwaarden zou opleggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat enkel de oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden passend is en dat andere maatregelen te beperkt zijn. Gezien de inhoud van de hiervoor aangehaalde psychologische rapportage berust dit betoog op een verkeerde lezing van de rapportage. In de psychologische rapportage zijn de verschillende modaliteiten voor beperking van recidiverisico uiteengezet en is ook de mogelijkheid van een op te leggen gevangenisstraf van meer dan vijf jaar onderkend. De door de raadsman gevraagde deskundigen zijn bovendien reeds ter zitting van de rechtbank gehoord. Uit het proces-verbaal van de zitting maakt het hof op dat zij weliswaar vinden dat een TBS met voorwaarden het beste kader is waarbinnen een behandeling kan plaatsvinden, maar niet dat enkel een TBS met voorwaarden als behandelkader volstaat. Het hof acht zich voldoende voorgelicht over de (on)bedoelde gevolgen voor verdachte van de verschillende wijzen waarop behandeling van verdachtes problematiek kan worden vormgegeven. Het hof acht het opnieuw horen van de deskundigen dan ook niet noodzakelijk. De omstandigheid dat het hof de argumenten anders weegt en tot een andere conclusie komt dan de rechtbank, maakt dat niet anders.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de veroordeling tot een gevangenisstraf, de oplegging van de maatregel TBS met voorwaarden en de beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. C. Hoogland en mr. T. Bertens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bektaş, griffier,
en op 22 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 februari 2024.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. K. Bektaş, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest ter openbare terechtzitting.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.