In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor doodslag. De verdachte had zijn partner op 14 juni 2022 in hun gezamenlijke woning gewurgd, wat leidde tot haar overlijden op 17 juni 2022. De rechtbank Midden-Nederland had de verdachte op 8 maart 2023 vrijgesproken van moord en veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de straf en de maatregel, en heeft de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, naast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de rechtbank de bewezenverklaring van doodslag correct had vastgesteld, maar dat de opgelegde straf niet in verhouding stond tot de ernst van het feit. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schuldgevoelens en de impact van zijn daden op de nabestaanden van het slachtoffer.
De uitspraak benadrukt de ernst van geweld in intieme relaties en de noodzaak van een passende straf die zowel de veiligheid van de samenleving waarborgt als de mogelijkheid biedt voor behandeling van de verdachte. Het hof heeft de conclusies van deskundigen over de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk besloten dat de veiligheid van anderen niet eist dat de maatregel TBS met voorwaarden wordt opgelegd. De verdachte kan na zijn detentie in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling verdere behandeling ondergaan.