ECLI:NL:GHARL:2024:1256

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.320.082
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake de verkoop van een paard en de vraag naar non-conformiteit en contractspartij

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant] c.s. en [geïntimeerde] over de verkoop van een paard. [appellant] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de kantonrechter in Gelderland, waarin de vorderingen van [appellant] c.s. zijn afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag wie de contractspartij is bij de koopovereenkomst van het paard en of het paard op het moment van verkoop gebreken vertoonde.

[appellant] c.s. stelt dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordde en heeft verzocht om ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding. [geïntimeerde] heeft echter aangevoerd dat de werkelijke verkoper [naam3] was, en niet hijzelf. Het hof heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat [appellant] c.s. de bewijslast heeft om aan te tonen dat de koopovereenkomst met [geïntimeerde] tot stand is gekomen.

Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren en heeft hen aangespoord om te overwegen een minnelijke regeling te treffen. De zaak is aangehouden in afwachting van de bewijslevering, waarbij het hof heeft aangegeven dat indien [appellant] c.s. slaagt in het leveren van bewijs, deskundigen kunnen worden benoemd om zich uit te laten over de gebreken van het paard. De volgende zitting is gepland op 19 maart 2024, waar getuigen zullen worden gehoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.320.082
zaaknummer rechtbank 8727654
arrest van 20 februari 2024
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als eisende partij
hierna: samen [appellant] c.s. (mannelijk enkelvoud) en ieder afzonderlijk [appellant] en [appellante]
advocaat: mr. S.A. Wensing
tegen
[geïntimeerde]ook handelend onder de naam
[naam1]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde partij
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. B.E.J. Loeffen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] c.s. heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 18 december 2020,
27 augustus 2021, 12 november 2021 en 2 september 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit;
  • de dagvaarding in hoger beroep met daarin de grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • een akte van [geïntimeerde]
  • een antwoordakte van [appellant] c.s.
1.2.
Op 17 november 2023 heeft raadsheer mr. J.P.H. van Driel van Wageningen met partijen een regiegesprek gehouden. Partijen hebben geprobeerd tot een oplossing van de zaak te komen. Dat is niet gelukt. Vervolgens heeft op 11 december 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat naar partijen is toegestuurd. Mr. Wensing en mr. Loeffen hebben tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen overlegd. Daarna heeft het hof arrest bepaald.

2.2. De kern van de zaak

2.1.
Het gaat in deze zaak over het paard [het paard] (hierna: het paard). Tussen [appellant] c.s. en [geïntimeerde] is discussie ontstaan over de vraag van wie [appellant] c.s. het paard heeft gekocht en of het paard op het moment van de verkoop gebreken had.
2.2.
[appellant] c.s. was op zoek naar een paard voor de dressuursport. [appellant] c.s. heeft daarom de heer [naam2] (hierna: [naam2] ) ingeschakeld, die zich bezig houdt met het bemiddelen in paarden. [naam2] heeft [appellant] c.s. gewezen op het paard dat te koop stond en heeft een afspraak met [geïntimeerde] gemaakt om het paard te bezichtigen. Op 27 december 2019 heeft [appellant] c.s. met [naam2] twee paarden, waaronder het paard, bezichtigd bij de stal van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] en mevrouw [naam3] (hierna: [naam3] ) waren ook bij die bezichtiging aanwezig. Op 10 januari 2020 heeft [appellante] het paard nogmaals bezichtigd. Op 11 januari 2020 heeft [naam2] aan [geïntimeerde] bericht dat [appellant] c.s. het paard wilde kopen onder de voorwaarde dat het paard eerst gekeurd zou worden. Op 23 januari 2020 is het paard door dierenarts [de dierenarts] gekeurd. Diezelfde dag heeft [appellant] c.s. de koopprijs van € 27.500,- betaald op een rekeningnummer dat op naam staat van [naam3] . Na de betaling van de koopprijs is het paard aan [appellant] c.s. geleverd. Aan [naam2] heeft [appellant] c.s. een commissie van € 2.750,- betaald.
2.3.
Volgens [appellant] c.s. bleek het paard al snel niet te berijden zonder grote problemen: het paard had bij het rijden problemen met de aanleuning (contact met de mond van het paard via het bit) en had last van jeuk. Het paard raakte volgens [appellant] c.s. ook kreupel. [appellant] c.s. heeft het paard meermaals laten onderzoeken. Volgens [appellant] c.s. is uit die onderzoeken gebleken dat het paard behept is met een chronisch gebrek in de bekkenregio en heeft het paard last van een allergie.
2.4.
[appellant] c.s. heeft [geïntimeerde] hierover bericht. [appellant] c.s. heeft aan [geïntimeerde] verzocht het paard terug te nemen. [geïntimeerde] heeft aan het verzoek om het paard terug te nemen geen gehoor gegeven.
Procedure bij de rechtbank
2.5.
[appellant] c.s. is een procedure bij de kantonrechter gestart en heeft – samengevat – gevorderd primair de overeenkomst tussen partijen te ontbinden dan wel subsidiair te vernietigen dan wel uiterst subsidiair voor recht te verklaren dat de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden of vernietigd. [appellant] c.s. heeft verder gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 30.250,-, vermeerderd met rente en (primair) een voorschot van € 10.000,- vanwege gemaakte kosten met rente dan wel (subsidiair) de door hem gemaakte kosten vanwege de verzorging en beweging van het paard als schade nader op te maken bij staat. Uiterst subsidiair heeft [appellant] c.s. gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 30.250,- dan wel € 27.500,-, vermeerderd met rente. Ook heeft [appellant] c.s. gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
2.6.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft hij in incident gevorderd dat de kantonrechter zich onbevoegd verklaart en in het incident en in de hoofdzaak gevraagd [appellant] c.s. in de proceskosten te veroordelen.
2.7.
In het tussenvonnis van 18 december 2020 heeft de kantonrechter in het incident een mondelinge behandeling bepaald. Na de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 27 augustus 2021 de vordering in het incident van [geïntimeerde] afgewezen. In de hoofdzaak heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerde] de contractspartij is van [appellant] c.s. en dat sprake is van consumentenkoop. Verder is in de hoofdzaak aangekondigd dat de kantonrechter een deskundige wenste te benoemen. Vervolgens heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 12 november 2021 een deskundige benoemd om zich uit te laten over het gestelde chronische bekkenprobleem en de allergie bij het paard. In het eindvonnis van 2 september 2022 heeft de kantonrechter overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat het paard ten tijde van de koop behept was met gebreken. De vorderingen van [appellant] c.s. zijn daarom afgewezen en [appellant] c.s. is veroordeeld in de proceskosten. [geïntimeerde] is veroordeeld in de proceskosten in het incident.
Procedure in hoger beroep2.8.Tegen de vonnissen van de kantonrechter is [appellant] c.s. in hoger beroep gekomen. Kort gezegd voert [appellant] c.s. in hoger beroep aan dat de kantonrechter artikel 7:18 (oud) BW onjuist heeft toegepast. [appellant] c.s. heeft aangevoerd dat de kantonrechter hem ten onrechte met de bewijslevering heeft belast. De kantonrechter had volgens [appellant] c.s. moeten aannemen dat wordt vermoed dat het paard niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, omdat het paard gebreken had die zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering hebben geopenbaard.
2.9.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en heeft zelf ook hoger beroep ingesteld. In het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het paard in eigendom toebehoorde aan [naam3] . Niet hij maar [naam3] was de eigenaar van het paard en dus de contractspartij van [appellant] c.s. De vordering van [appellant] c.s. moet om die reden worden afgewezen, aldus [geïntimeerde] .

3.Het oordeel van het hof

Wie is de contractspartij?
3.1.
Het hof zal eerst beslissen op het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] , waarin hij aanvoert dat niet hij maar [naam3] de contractspartij van [appellant] c.s. is. De beantwoording van de vraag of een overeenkomst met [geïntimeerde] als partij tot stand is gekomen hangt af van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (artikelen 3:33-3:35 BW). [1] Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [appellant] c.s. de bewijslast van de stelling dat tussen hem en [geïntimeerde] (en niet met [naam3] ) een koopovereenkomst tot stand is gekomen, nu hij daaraan een rechtsgevolg verbindt.
Stellingen [appellant] c.s.3.2. Ter onderbouwing van de stelling dat hij met [geïntimeerde] de koopovereenkomst heeft gesloten, heeft [appellant] c.s. de volgende omstandigheden aangevoerd. [naam2] heeft met [geïntimeerde] contact gehad om het paard te bezichtigingen. [geïntimeerde] heeft het paard toen aan [appellant] c.s. aangeboden en gepresenteerd. [appellant] c.s. ging ervan uit dat [naam3] een medewerkster op de stal bij [geïntimeerde] was. Pas later is hem gebleken dat [geïntimeerde] en [naam3] een affectieve relatie hebben. [appellant] c.s. heeft met [geïntimeerde] gesproken over de koopprijs, de conditie en de keuring van het paard. [geïntimeerde] heeft aangegeven dat hij in het bezit was van röntgenopnamen die hij wilde verstrekken. Ook vond hij het geen probleem dat het paard voorafgaand aan de levering door een dierenarts gekeurd zou worden. Volgens [appellant] c.s. heeft [geïntimeerde] zich bij de keuring gepresenteerd als verkoper van het paard en heeft hij zich als verkoper bij de keuring laten registreren, zoals hij ook had gedaan bij de hiervoor genoemde röntgenopnamen en op het certificaat van het bloedmonster. Verder heeft [geïntimeerde] de betalingsinstructie aan [appellant] c.s. gegeven. [appellant] c.s. heeft verder nog gewezen op een telefoongesprek dat is gevoerd met de fokker van het paard, de heer [de fokker] (hierna: [de fokker] ). Volgens [appellant] c.s. heeft [de fokker] in een opgenomen telefoongesprek gezegd dat [geïntimeerde] het paard voor hem klaar maakt, door de keuring laat gaan en dat hij het dan verkoopt. [appellant] c.s. concludeert dat [geïntimeerde] het paard aan hem heeft aangeboden en gepresenteerd, de onderhandelingen met hem heeft gevoerd, de keuring heeft begeleid, de betalingsinstructies heeft verstrekt en het paard aan hem heeft geleverd. Uit deze omstandigheden blijkt dat hij erop mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] de verkopende partij was, aldus [appellant] c.s.
Verweer [geïntimeerde]
3.3.
[geïntimeerde] heeft daarentegen het volgende betoogd. Niet hij maar [naam3] heeft het paard aan [appellant] c.s. verkocht. [naam3] is de partner van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] houdt zich onder meer bezig met het zadelmak maken en trainen van paarden. Sporadisch bemiddelt [geïntimeerde] bij de verkoop van paarden. Zo heeft hij ook bemiddeld voor [naam3] . Sinds 16 februari 2019 was [naam3] eigenaar van het paard. De gezondheidstoestand van [naam3] was de aanleiding voor haar om het paard te verkopen. Al tijdens de eerste bezichtiging is aan [appellant] c.s. meegedeeld dat het paard in eigendom aan [naam3] toebehoorde. Op het moment dat het over de vraagprijs van het paard ging, heeft hij aan [appellant] c.s. aangegeven dat hij moest overleggen met [naam3] , omdat het paard van haar was. [geïntimeerde] heeft een verklaring van [naam3] overgelegd, waarin [naam3] het voorgaande bevestigt. Ook heeft [naam3] verklaard dat [appellant] c.s. wist dat het paard van haar was. Verder heeft [geïntimeerde] verzocht om de koopprijs te betalen op de bankrekening van [naam3] . [appellant] c.s. heeft de koopprijs ook aan [naam3] betaald. Nadat het paard was geleverd, heeft [appellant] c.s. filmpjes van het paard via whatsapp aan [geïntimeerde] gestuurd, waarop [geïntimeerde] heeft geantwoord dat hij de filmpjes aan [naam3] zou laten zien. Ook heeft [geïntimeerde] een schriftelijke verklaring van [naam2] overlegd, waarin [naam2] heeft verklaard dat het duidelijk was dat [naam3] de eigenaar van het paard was. Toen er tussen partijen discussie is ontstaan over de conditie van het paard, heeft [geïntimeerde] meermaals aangegeven dat niet hij maar [naam3] de verkopende partij was. [geïntimeerde] heeft de keuring niet begeleid, maar enkel het transport van het paard naar de keuringslocatie heeft geregeld. Hij is immers bekend met de klinieken en beschikt over de middelen om het paard te vervoeren. [geïntimeerde] heeft zich niet bemoeid met de keuring en ook niet met het opstellen van het keuringsrapport. [appellant] c.s. heeft onjuiste conclusies uit het telefoongesprek met [de fokker] getrokken. [geïntimeerde] heeft een schriftelijke verklaring van [de fokker] in de procedure gebracht, waarin [de fokker] heeft verklaard dat het paard naar [naam3] is gegaan en het paard via [naam3] zou worden verkocht.
Bewijsopdracht [appellant] c.s.3.4. Het hof overweegt als volgt. [appellant] c.s. heeft voldoende gedragingen en omstandigheden gesteld die zijn stelling ondersteunen dat tussen hem en [geïntimeerde] een overeenkomst tot stand is gekomen. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt deze stelling van [appellant] c.s. gemotiveerd weersproken. Op dit moment ontbreken er aan beide kanten voldoende overtuigende aanknopingspunten om de juistheid van een van die standpunten (voorshands) als vaststaand aan te nemen. Dit geldt ook als de overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen daarbij worden betrokken. Daarom komt het aan op bewijslevering.
Omdat [appellant] c.s. zich beroept op de rechtsgevolgen van de stelling dat [geïntimeerde] als zijn contractspartij heeft te gelden, rust de bewijslast op hem. [appellant] c.s. zal overeenkomstig zijn bewijsaanbod daarom worden toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat de koopovereenkomst met betrekking tot het paard tussen hem en [geïntimeerde] tot stand is gekomen. Voor zover relevant kan daarbij ook de eigendom van het paard aan de orde komen. Uit de formulering van het bewijsaanbod kan worden opgemaakt dat [appellant] c.s. het bewijs wil leveren door onder meer het horen van getuigen. Het hof geeft partijen in overweging de enquête en contra-enquête op dezelfde dag te houden. Indien partijen dit wensen dienen zij daarover onderling afspraken te maken en het hof daarover te informeren.
3.5.
In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
Slotoverweging3.6. Tot slot merkt het hof het volgende nog op. Zoals tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is de kans aanwezig dat het hof, indien [appellant] c.s. slaagt in het leveren van het opgedragen bewijs, deskundigen dient te benoemen om zich uit te laten over de gestelde gebreken aan het paard. Gelet op de mogelijk lengte en kosten van deze procedure, geeft het hof partijen nogmaals in overweging om met elkaar te kijken of een minnelijke regeling getroffen kan worden. Mocht een schikking worden bereikt, dan kunnen partijen uiterlijk op de rol van 19 maart 2024 doorhaling van de zaak verzoeken. In het geval partijen niet tot een oplossing kunnen komen, dan moeten zij de instructies volgen zoals die in het dictum van dit arrest zijn verwoord.

4.De beslissing

4.1.
Het hof laat [appellant] c.s. toe te bewijzen dat de koopovereenkomst met betrekking tot het paard tussen hem en [geïntimeerde] tot stand is gekomen.
4.2.
Het hof bepaalt dat, indien [appellant] c.s.
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wenst te leveren, die stukken op de roldatum van
19 maart 2024het geding dienen te worden gebracht.
4.3.
Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. M.P.M. Hennekens de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.4.
[appellant] c.s. moet op
dinsdag 19 maart 2024laten weten hoeveel getuigen deze wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten over de
periode maart tot en met augustus 2024. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.5.
[appellant] c.s. moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
4.6.
Indien nodig zal het hof partijen nadere inlichtingen laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.7.
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, J.P.H. van Driel van Wageningen en M.P.M. Hennekens en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.

Voetnoten

1.HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615.