ECLI:NL:GHARL:2024:1230

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
P23/0340
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) met twee jaar en de aanvangsdatum van de tbs met verpleging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van de terbeschikkinggestelde, die in een forensisch psychiatrische kliniek verblijft. De terbeschikkingstelling was eerder door de rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 met twee jaar verlengd. De terbeschikkinggestelde heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, met de wens dat de verlenging slechts één jaar zou bedragen. Het hof heeft de argumenten van de terbeschikkinggestelde en het openbaar ministerie afgewogen. De terbeschikkinggestelde heeft aangegeven dat er een impasse is ontstaan in de kliniek, maar dat hij al vier jaar abstinent is van verdovende middelen en actief deelneemt aan therapieën. Het openbaar ministerie heeft echter gewezen op het hoge recidiverisico en de noodzaak van een langere verlenging om de behandeling en resocialisatie adequaat te kunnen voortzetten. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft besloten tot een verlenging van twee jaar, gezien de risico's en de voortgang van de behandeling. Tevens heeft het hof de aanvangsdatum van de terbeschikkingstelling vastgesteld op 2 september 2021, wat betekent dat de tbs in december 2025 zal eindigen, tenzij er zich bijzondere omstandigheden voordoen. De beslissing van de rechtbank is bevestigd met aanvulling van gronden.

Uitspraak

TBS P23/0340
Beslissing van 8 februari 2024
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [plaats] op [datum] ,
verblijvende in [kliniek 1] (hierna: de kliniek),
verder te noemen: de terbeschikkinggestelde.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2023. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
– het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
– de beslissing waarvan beroep;
– de akte van 19 oktober 2023 waarbij de terbeschikkinggestelde beroep heeft ingesteld;
– de aanvullende informatie van de kliniek van 8 januari 2024;
– de wettelijke aantekeningen over het derde kwartaal van 2023.
Het hof heeft ter zitting van 25 januari 2024 gehoord:
– de advocaat-generaal, mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, en
– de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De reden voor het instellen van beroep tegen de beslissing van de rechtbank is de wens dat de terbeschikkingstelling zal worden verlengd met slechts een jaar. In de kliniek is een impasse ontstaan. Die overschaduwt voor een deel de dingen die in de afgelopen periode wel goed zijn gegaan. Zo is de terbeschikkinggestelde al vier jaren abstinent van verdovende middelen. En hij heeft deelgenomen aan een behandelcarrousel en is nu nog bezig met muziektherapie. Daarnaast heeft hij een beeld van zijn toekomst. Vooruitgang blijkt ook uit de wijze waarop hij met de impasse omgaat, namelijk door uit te leggen waar hij het niet mee eens is, zonder dat daarbij conflicten ontstaan. De wens om de duur van de verlenging te beperken tot een jaar is ook ingegeven door het belang om de druk erop te houden bij de kliniek, te meer omdat de duur van de maatregel gemaximeerd is. Binnen dat jaar kan veel worden bereikt. Een ander punt is dat het op dit moment nog niet duidelijk is wat de volgende kliniek wordt waarin de terbeschikkinggestelde wordt geplaatst. De huidige kliniek is in gesprek met [kliniek 2] en [kliniek 3] . Mede in het licht van die onduidelijkheid is het wenselijk dat op een relatief korte termijn een zitting zal plaatsvinden waarvoor bij alle betrokken instanties informatie wordt opgevraagd.
De advocaat-generaal heeft een standpunt ingenomen met betrekking tot de datum waarop de terbeschikkingstelling zal eindigen. De rechtbank heeft in de beslissing waarvan beroep de juiste datum genoemd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft terecht beslist tot verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren. Er is nog steeds sprake van een hoog recidiverisico, waarbij de beschermende factoren vooral extern van aard zijn. Doordat niet tot een afronding is gekomen van de delictanalyse wat betreft het incident in [kliniek 4] , is er onvoldoende zicht op de risicofactoren die daarmee verband houden. De kliniek heeft gerapporteerd dat de behandeling onder meer gericht dient te zijn op het aanleren van adequate copingvaardigheden. Verder wil de kliniek toewerken naar begeleid verlof en wordt gewerkt aan een overplaatsing naar een andere kliniek. Het valt niet te verwachten dat, bij verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar, de terbeschikkinggestelde binnen die termijn toe zal zijn aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de terbeschikkingstelling zal eindigen op 3 september 2025. De duur van de terbeschikkingstelling is gemaximeerd tot vier jaren en deze termijn is aangevangen met het onherroepelijk worden van de beslissing van 10 december 2021, die ertoe strekt dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. De terbeschikkingstelling zal dus pas eindigen in december 2025. Het hof wordt verzocht deze misslag van de rechtbank te herstellen en hier – in het kader van rechtsvorming – een overweging aan te wijden.
Het oordeel van het hof
Het hof is onder aanvulling van gronden als hierna weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op de juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die aanvulling bevestigen.
Recidivegevaar
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Het hof vult de gronden van de rechtbank voor dit oordeel aan met het volgende.
De aanvullende informatie van de kliniek (van 8 januari 2024) houdt onder meer in dat, bij volledig verval van zorg en toezicht, het risico op een terugval in gewelddadig gedrag wordt ingeschat als hoog.
Aanvangsdatum gemaximeerde terbeschikkingstelling met verpleging (vierjarentermijn)
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat de termijn van de (gemaximeerde) terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is aangevangen met het onherroepelijk worden van de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2021 die ertoe strekt dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege wordt verpleegd.
Het hof komt tot een ander oordeel en overweegt als volgt.
Bij vonnis van 17 september 2020 heeft de rechtbank Rotterdam de terbeschikkinggestelde veroordeeld tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden, dit voor een misdrijf dat is gekwalificeerd als ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’. Een van de voorwaarden was dat de terbeschikkinggestelde zich laat opnemen in een forensisch psychiatrische kliniek of een soortgelijke zorginstelling.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 10 november 2020 met een behandelpoging in [kliniek 4] .
Op 31 augustus 2021 is de terbeschikkinggestelde aangehouden op grond van artikel 6:3:15 van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van een incident in [kliniek 4] .
Bij beschikking van 2 september 2021 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam de voorlopige verpleging van de terbeschikkinggestelde bevolen.
Bij beslissing van 10 december 2021 heeft de rechtbank Rotterdam bevolen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege wordt verpleegd. Met het oog op de maximale duur van de terbeschikkingstelling met verpleging heeft de rechtbank vastgesteld dat het indexdelict
nieteen misdrijf is dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De voorliggende vraag is op welke datum de onderhavige terbeschikkingstelling met verpleging (waarvan de duur is gemaximeerd tot vier jaren) is aangevangen. In een geval als het onderhavige, waarin de beslissing dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd is voorafgegaan door een bevel van de rechter-commissaris tot de voorlopige verpleging van de terbeschikkinggestelde, geldt als aanvangsdatum van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege de dag waarop de vrijheidsbeneming op grond van het bevel van de rechter-commissaris tot voorlopige verpleging is begonnen (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2928). In dit geval is dat 2 september 2021.
Het voorgaande brengt mee dat de terbeschikkingstelling van rechtswege zal eindigen na ommekomst van vier jaren, te rekenen vanaf 2 september 2021, tenzij zich een geval voordoet waarin de termijn van de terbeschikkingstelling niet loopt als bedoeld in artikel 6:1:19 van het Wetboek van Strafvordering.
Duur van de verlenging van de terbeschikkingstelling
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridische kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat uit de adviezen en informatie van de kliniek blijkt dat de kliniek zich bewust is van de resterende termijn van de terbeschikkingstelling.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt met aanvulling en verbetering van gronden als voormeld de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2023, met betrekking tot de terbeschikkinggestelde, [naam terbeschikkinggestelde] .
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. K. Gilhuis en mr. M.J. Vos, raadsheren,
drs. R.A. Graaff en drs. R.J.A. van Helvoirt, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 8 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.