Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
de ervenen ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
1.2 Ter voorbereiding op de mondelinge behandeling heeft [appellant] nog twee nieuwe producties in het geding gebracht. Die producties maken deel uit van de processtukken.
2.De kern van de zaak
De erven hebben inhoudelijk verweer gevoerd tegen deze vorderingen, maar hebben eerst aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om van de vorderingen van [appellant] kennis te nemen, omdat tussen hen een arbitragebeding geldt.
2.4 Het hof vindt net als de rechtbank dat de rechtbank niet bevoegd is van de vorderingen van [appellant] kennis te nemen, omdat [appellant] die vorderingen aan arbiters moet voorleggen. Het hof zal dit oordeel hierna uitleggen door eerst de relevante feiten te vermelden en daarna de standpunten van partijen te bespreken.
3.De relevante feiten
“
Alle geschillen, ook die welke slechts door een der partijen alszodanig worden beschouwd, welke tussen de vennoten in het vervolg mochten opkomen betreffende de uitleg van de bepalingen van dit contract, alsmede alle andere geschillen, welke in het vervolg tussen de vennoten mochten opkomen terzake van deze maatschap, zowel juridische als feitelijke- waaronder begrepen alle geschillen welke tijdens de liquidatie mochten ontstaan - zullen voorzoveel het tegendeel niet is bepaald alleen en uitsluitend in het hoogste ressort worden beslist door drie scheidsmannen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te benoemen.
“
2.1. De arbitragecommissie zal in de eerste plaats ingaan op het debat tussen partijen over de reikwijdte van de opdracht tot arbitrage en daarmee de bevoegdheden van de arbitragecommissie. (…)
evenzeer af van de daarvoor door hem aan de erven te betalen prijs. Die prijs mag niet in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid die in dit geval jegens de erven in acht moet worden genomen.” Die prijs moet volgens de arbitragecommissie worden gebaseerd op de in artikel 9 van de maatschapsovereenkomst neergelegde maatstaf, de vrije waarde in het economisch verkeer. Die waarde is volgens de door de arbitragecommissie benoemde deskundige Van Alphen
€ 2.480.000,-. Omdat het door [appellant] genoemde overnamebedrag daarvoor onvoldoende is en hij volgens de deskundige op basis van de bedrijfsopbrengsten ook niet in staat zal zijn, dient de waarde te worden bepaald door middel van een openbare verkoop van het bedrijf. [appellant] kan aan deze verkoop meedoen en als hij het hoogste bod evenaart, wordt hij koper.
In het dictum van voornoemd vonnis heeft de arbitragecommissie vervolgens bepaald dat het bedrijf van de maatschap met alle toebehoren zo spoedig mogelijk en uiterlijk vóór 1 november 2019 ter verkoop wordt aangeboden en partijen opgedragen om alle noodzakelijke maatregelen te treffen om tot een zo voortvarend mogelijke verkoop van de roerende en onroerende zaken van de maatschap te komen.
17 december 2019 namens [appellant] een dagvaarding laten uitbrengen strekkende tot vernietiging van de tot dan toe gewezen arbitrale vonnissen. Deze dagvaarding is na tussenkomst van mr. Veldhuis weer ingetrokken, waarna partijen in overleg met de notaris tot een meer gedetailleerde concept OvO zijn gekomen. Over twee bepalingen uit de OvO bleven partijen het oneens. [appellant] heeft het verschil van inzicht over de OvO aan de arbitragecommissie voorgelegd.
In aanmerking nemende:
Hierbij verklaart [appellant] de OvO, Overeenkomst van Opdracht, te ondertekenen onder protest.
4.3. De arbitragecommissie is van oordeel dat het beroep van [appellant] op haar onbevoegdheid om over de voorliggende vorderingen te oordelen moet worden verworpen en overweegt daartoe het volgende.
In een ander vonnis van diezelfde datum heeft de arbitragecommissie [appellant] veroordeeld mee te werken aan de omzetting van de tenaamstelling van de twee bedrijfsbankrekeningen van de (voormalige) maatschap.
(…) Uitgangspunt is mijn brief aan u van 15 mei 2021, waarin mijn cliënt de medewerking uitspreekt aan de OVO conform het kortgedingvonnis van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 6 mei 2021, zoals dat aan u is gezonden door mr. Van der Wal. Mijn cliënt tekent tegen dit vonnis spoedappel aan, omdat hij het met dit vonnis niet eens is.
Bijgaand sturen arbiters u een afschrift van de brief die zij aan de heer [appellant] [hof: [appellant] ] hebben gezonden in antwoord op verschillende e-mails van zijn kant waarin hij arbiters beschuldigt van partijdigheid, bedrog en oplichting bij de uitoefening van hun taak als arbiter in de procedure m.b.t. de maatschap [appellant/naam1] en hen aansprakelijk stelt voor de schade die hij stelt daardoor geleden te hebben. Een kopie van deze aansprakelijkstelling wordt tevens bijgevoegd.
“
(…) Ontsteld als ik ben door uw besluit om ermee te stoppen, kan ik niet anders zeggen dan dat ik er alle begrip voor heb. (…) Bij deze wil ik u danken voor alle inspanningen die u zich getroost heeft om recht te doen en recht te spreken.”
In een e-mail van 18 december 2021 aan de arbiters reageerde [appellant] op de e-mail van de advocaat van de erven. Hij schreef dat zowel [geïntimeerde1] als hijzelf hadden ingestemd met het einde van de arbitrage en dat hij dat voor de goede orde bevestigde.
“
Zoals u bekend, hebben de arbiters bij e-mail van 4 september van dit jaar hun werkzaamheden met onmiddellijke ingang gestaakt. Uw cliënte, mevrouw [geïntimeerde1] , heeft daarop bij e-mail van 6 september 2021 gereageerd en daarin, onder dankzegging voor de bewezen diensten, aangegeven alle begrip te hebben voor dit besluit. Daaruit hebben arbiters afgeleid dat zij met de ontheffing van de opdracht heeft ingestemd, zoals bedoeld in artikel 1029 lid 2 Rv. Ook [appellant] heeft ingestemd met dit besluit, zoals nog eens duidelijk blijkt uit zijn e-mail van 18 december jl. welke ook aan u is verzonden. Ik meen daarom dat hiermee is voldaan aan de eisen die in art. 1029 worden gesteld aan de ontheffing van de arbitrale opdracht.Voor zover u dit toch anders ziet, wil ik hierbij namens de drie arbiters meedelen dat zij, ook na bespreking van uw e-mail van 16 december jl., niet bereid zijn de arbitrale opdracht nog verder uit te voeren. Voor de motivering van dit standpunt verwijs ik naar de inhoud van de e-mail van arbiters van 4 september 2021.”
1 augustus 2023 drie arbiters benoemd “
tot vervangende arbiters in de lopende arbitrageprocedure” tussen de erven en [appellant] . [appellant] heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Er is nog geen zaak of geschilpunt aanhangig
4.3 Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. De erven zijn de rechtsopvolgers onder algemene titel van [naam1] . Zij treden in alle rechten en verplichtingen die voor hem voortvloeien uit de maatschapsovereenkomst, waaronder het arbitragebeding [3] . Zij kunnen dan ook een beroep doen op het arbitragebeding, voor zover het gaat om geschillen die onder de reikwijdte van het beding vallen [4] .
alle geschillendie tussen partijen ontstaan
over de uitleg van bepalingen van het contracten daarnaast
alle andere geschillendie in het vervolg ontstaan
terzake van de maatschap. Ten overvloede - het betreft immers al alle geschillen - is daar nog aan toegevoegd dat het om zowel
juridische als feitelijkegeschillen gaat.
9 en 10 van de maatschapsovereenkomst aan de erven dient te betalen bij voortzetting van de maatschap (de vrije maatstaf in het economisch verkeer) en nadat was bepaald dat het bedrijf van de maatstaf ten verkoop wordt aangeboden, partijen ter uitvoering van dat tussenvonnis vervolgens geprobeerd hebben overeenstemming te bereiken over een OvO en in het arbitraal tussenvonnis van 18 mei 2020 (zie 3.11) een oordeel was gegeven over een geschilpunt van partijen betreffende de OvO. De OvO is dan ook gesloten ter uitvoering van wat is bepaald in artikel 9 en 10 van de maatschapsovereenkomst. Een geschil over de (rechtsgeldigheid van en binding aan) de OvO betreft daarmee een geschil ter zake van de maatschap als bedoeld in artikel 12 van de maatschapsovereenkomst. Gelet hierop kan in het midden blijven of het geschil een geschil betreft dat tijdens de liquidatie van de maatstaf is ontstaan en, in het verlengde daarvan, of de maatschap in liquidatie verkeert [5] .
5.De beslissing
20 februari 2024.