ECLI:NL:GHARL:2024:1188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
200.294.227/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht en ondercuratelestelling in het kader van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de ondercuratelestelling van een betrokkene die in Nederland woont, terwijl zijn ouders in Frankrijk verblijven. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de kantonrechter aangevochten, waarin de betrokkene onder curatele is gesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene op de datum van het verzoek zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, ondanks dat zijn ouders in Frankrijk wonen. Het hof heeft de anticiperende toepassing van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 overwogen, dat nog niet door Nederland is geratificeerd, maar waarvan de bevoegdheidsregels in deze situatie van toepassing zijn. Het hof oordeelt dat de bescherming van de betrokkene door middel van een ondercuratelestelling noodzakelijk is, gezien zijn geestelijke en lichamelijke toestand. De ouders hebben verzocht om henzelf tot curator te benoemen, maar het hof heeft geoordeeld dat de huidige curator, die in Nederland woont, beter in staat is om de belangen van de betrokkene te behartigen. De grieven van de ouders zijn afgewezen en de beschikking van de kantonrechter is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.227/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8844549)
beschikking van 15 februari 2024
inzake
[verzoeker](de vader), en
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] (Frankrijk),
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam,
en
Stichting [verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 3 mei 2021;
- een journaalbericht namens de ouders van 22 juni 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 2 juli 2021 met bijlage(n);
- een e-mailbericht van [verweerster] van 13 juli 2021;
- een brief van [verweerster] van 16 juli 2021;
- een journaalbericht namens de ouders van 26 juli 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 27 juli 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden over de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep. De reden hiervan was de onduidelijkheid over de vraag of sprake is van een afstammingsrelatie tussen de verzoekers in hoger beroep en [de betrokkene1] (hierna: de betrokkene), die bij de bestreden beschikking onder curatele is gesteld.
Bij deze mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. Roos, die het woord mede heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota, en [de tolk1] , tolk Maninka (Konyanka), tolknummer [nummer1] ;
- [naam1] h.o.d.n. [naam2] (hierna: de curator), die door het hof in deze procedure als informant is aangemerkt en is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
Ter zitting heeft het hof de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van een nog uit te voeren DNA-onderzoek.
2.3
Nadien heeft het hof de volgende (inhoudelijke) stukken ontvangen:
- een journaalbericht namens de ouders van 28 oktober 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 9 maart 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 18 maart 2022 met bijlage(n);
- een brief van de curator van 25 april 2022.
2.4
Op 28 juli 2022 heeft opnieuw een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat, die het woord mede heeft gevoerd aan de hand van een pleitnota, en een tolk Maninka (Konyanka), [de tolk2] , die ter zitting de eed heeft afgelegd. Verder is de curator verschenen.
Ter zitting zijn de ouders, hun advocaat en de curator overeengekomen dat de zaak wordt aangehouden en dat zij die periode zullen benutten om met elkaar te onderzoeken of er passende zorg voor de betrokkene in Frankrijk kan worden geregeld en of hij vervolgens naar Frankrijk kan verhuizen.
2.5
Het hof heeft na de mondelinge behandeling verschillende uitstelverzoeken van de advocaat van de ouders en van de curator ontvangen. In augustus 2023 heeft het hof
telefonisch contact gehad met mr. Roos over het verdere verloop van deze procedure. Bij journaalbericht van 18 september 2023 heeft mr. Roos namens de ouders het hof verzocht een beschikking te geven.

3.De feiten

3.1
[de betrokkene1] (de betrokkene) is blijkens de Basisregistratie Personen (de BRP) geboren [in] 2003 op een onbekende plek in Guinee. De betrokkene woont nu bij de instelling [naam3] (in [plaats1] , Nederland).
3.2
Met ingang van 20 september 2011 heeft de betrokkene gedurende zijn verdere minderjarigheid onder voogdij van [verweerster] gestaan. De geboortedatum is door de raad voor de kinderbescherming destijds gesteld op 1 januari 2003. Wie zijn ouders waren, was op dat moment niet bekend.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 23 december 2020, heeft [verweerster] verzocht de betrokkene onder curatele te stellen en [naam1] , h.o.d.n. [naam2] , tot curator te benoemen.
3.4
De vader en de moeder hebben in hun beroepschrift gesteld de ouders van de betrokkene te zijn. Volgens hen heet de betrokkene [de betrokkene2] en is hij geboren [in] 1997 te [plaats2] (Guinee).
3.5
Na de eerste mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Verilabs een verwantschapsonderzoek verricht. In zijn rapport van 21 januari 2022 concludeert Verilabs dat het praktisch bewezen is dat de vader en de moeder de biologische ouders van de betrokkene zijn.

4.4. De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 2 februari 2021 heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, de betrokkene onder curatele gesteld en [naam1] , h.o.d.n. [naam2] , tot curator benoemd.
4.2
De ouders komen met vijf grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken primair de bestreden beschikking te vernietigen en de Nederlandse rechter onbevoegd te verklaren, dan wel het inleidende verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel alsnog af te wijzen. Subsidiair wordt verzocht een mentorschap en bewind in te stellen ten behoeve van de betrokkene en een Nederlands-/Franstalige mentor en bewindvoerder te benoemen. Voorwaardelijk verzoeken de ouders om, in het geval dat de curatele gehandhaafd blijft, een Nederlands-/Franstalige curator te benoemen. Alles kosten rechtens.
Ter zitting van 28 juli 2022 is namens de ouders hun verzoek gewijzigd dan wel aangevuld in die zin dat als het hof een ondercuratelestelling nodig acht, zij verzoeken om henzelf tot curator te benoemen.
4.3
[verweerster] heeft zich (schriftelijk) op het standpunt gesteld geen twijfel te hebben over de vraag of de curator de belangen van de betrokkene op dit moment kan behartigen.

5.De motivering van de beslissing

* Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Deze zaak heeft internationale aspecten. Het hof dient hierom eerst te beoordelen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van het verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen.
5.2
Bij gebreke van een voor Nederland geldende internationale regeling, wordt de meerderjarigenbescherming beheerst door het commune internationaal privaatrecht. Het commune bevoegdheidsrecht bevat geen specifieke regeling voor kwesties betreffende meerderjarigenbescherming (waaronder curatele). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in een zaak waarin het gaat om meerderjarigenbescherming in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000 [1] , ook wel genoemd het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (hierna: HVV 2000). [2] Dit verdrag is weliswaar op 13 januari 2000 ondertekend, maar tot op heden door Nederland niet geratificeerd.
5.3
De bevoegdheidsregels uit het HVV 2000 zijn, bij wijze van uitgangspunt, formeel van toepassing als de volwassene, ongeacht zijn nationaliteit, zijn gewone verblijfplaats in een verdragsstaat heeft. Hoewel Nederland geen verdragsstaat is en het HVV 2000 dus formeel niet van toepassing is indien de volwassene zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, lenen de bevoegdheidsregels uit het HVV 2000 zich ervoor om in die situatie anticiperend door de Nederlandse rechter te worden toegepast.
5.4
Het hof moet hierom allereerst nagaan waar de betrokkene op 23 december 2020, de datum van het inleidend verzoekschrift, zijn gewone verblijfplaats had. Het begrip gewone verblijfplaats is in het HVV 2000 niet nader gedefinieerd. Dit betekent dat aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld waar de betrokkene zijn gewone verblijfplaats had. Ter bepaling van de gewone verblijfplaats moet onder meer worden gekeken naar de duur, regelmatigheid en intentie van het verblijf op het grondgebied van een staat, en de familiale en sociale banden met die staat. Op grond van al deze omstandigheden staat vast dat de betrokkene op 23 december 2020 zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof ziet daarom aanleiding het HVV 2000 anticiperend toe te passen.
5.5
Op grond van artikel 5 lid 1 HVV 2000 komt rechtsmacht toe aan de gerechten van de staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft. De gewone verblijfplaats van de betrokkene is, zoals hiervoor onder 5.4 al overwogen, in Nederland gelegen. Het hof acht zich dan ook bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
5.6
Nu is vastgesteld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van het verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen, rijst de vraag naar het op de beoordeling van dat verzoek toepasselijke recht. Op grond van artikel 13 lid 1 HVV 2000 past de bevoegde rechter bij de uitoefening van die bevoegdheid zijn eigen recht toe. Het hof zal bij de beoordeling van het verzoek dan ook Nederlands recht toepassen.
* Positie ouders in eerste aanleg
5.7
De ouders hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte niet zijn betrokken in de procedure in eerste aanleg. Het hof overweegt dat het hoger beroep er mede toe strekt eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. Nu de ouders in hoger beroep alsnog in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt toe te lichten, is het eventuele verzuim dat zij door de kantonrechter niet zijn aangemerkt als belanghebbenden in hoger beroep hersteld. Daarbij komt dat, zoals hiervoor onder 3.5 al weergegeven, eerst in hoger beroep door middel van een verwantschapsonderzoek vast is komen te staan dat de ouders inderdaad de biologische ouders van de betrokkene zijn en dus belanghebbenden in de procedure in hoger beroep.
* Ontvankelijkheid [verweerster] in verzoek in eerste aanleg
5.8
De ouders stellen dat voor zover bekend in eerste aanleg geen machtiging door [verweerster] is overgelegd en dat uit het verzoekschrift in eerste aanleg niet blijkt dat [verweerster] ontvankelijk is om het verzoek te doen. Het hof volgt de ouders niet in deze stelling. Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg was de betrokkene – volgens de gegevens uit de BRP – nog (net) minderjarig. [verweerster] was op dat moment dus nog de voogd van de betrokkene. Het hof is van oordeel dat [verweerster] en de kantonrechter terecht zijn uitgegaan van de gegevens uit de BRP. Volgens artikel 1:379 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de curatele worden verzocht door onder andere de voogd. Het hof is dan ook van oordeel dat [verweerster] terecht ontvankelijk is verklaard in haar verzoek in eerste aanleg.
* Ondercuratelestelling
5.9
De ouders zijn van mening dat een ondercuratelestelling van de betrokkene niet noodzakelijk is en een te verstrekkende maatregel. Volgens de ouders kan de betrokkene bij hen in Frankrijk komen wonen en door hen worden verzorgd.
Het hof is van oordeel dat de betrokkene terecht onder curatele is gesteld. Vast staat dat de betrokkene als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat is zijn eigen belangen behoorlijk waar te nemen. De betrokkene functioneert op het leeftijdsniveau van - volgens de curator - ongeveer een 2-jarige en - volgens de ouders - een 10-jarige. Op dit moment is de feitelijke situatie aldus dat de betrokkene in Nederland woont en de ouders in Frankrijk wonen. Wat er ook zij van de argumenten van de ouders dat de betrokkene bij hen, althans in de buurt bij hen in Frankrijk kan komen wonen, zolang dit nog niet is gerealiseerd en de betrokkene nog in Nederland woont, is het hof van oordeel dat bescherming van de betrokkene door middel van een ondercuratelestelling in Nederland noodzakelijk is. Gelet op de problematiek van de betrokkene - hij heeft 24-uurs zorg en toezicht nodig en is onvoldoende in staat te communiceren en/of beslissingen te nemen - is het hof bovendien van oordeel dat niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende maatregel.
* Te benoemen curator
5.1
De ouders hadden in hun beroepschrift subsidiair - in het geval het hof de ondercuratelestelling handhaaft - verzocht een Nederlands-/Franstalige curator te benoemen. Ter zitting van 28 juli 2022 hebben zij verzocht henzelf tot curator te benoemen. Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht de huidige curator tot curator heeft benoemd. Het hof ziet geen aanleiding (alsnog) de ouders of een Nederlands-/Franstalige curator te benoemen. Het hof is onvoldoende gebleken dat de ouders, die in Frankrijk wonen en niet of nauwelijks Nederlands spreken, in staat zijn om in Nederland de taken van een curator naar behoren uit te voeren. Als curator zullen de ouders immers contact moeten onderhouden met verschillende instanties rondom de betrokkene. De ouders hebben niet onderbouwd op welke wijze zij dit willen uitvoeren en dat zij over de hiervoor benodigde kennis en vaardigheden beschikken.
Het hof ziet evenmin aanleiding om een Nederlands-/Franstalige curator te benoemen. Wat er ook zij van hoe de samenwerking met de curator in de beginfase (na de benoeming bij de bestreden beschikking van 2 februari 2021) is verlopen, het hof heeft uit de stukken en het verhandelde ter zitting van 28 juli 2022 begrepen dat er nu voldoende samenwerking is op gang gekomen. Met medewerking van de curator worden momenteel, zo heeft het hof begrepen, verschillende pogingen ondernomen om te onderzoeken of, en zo ja op welke wijze, het mogelijk is om een verhuizing van de betrokkene naar Frankrijk, naar een verblijfadres dichterbij zijn ouders, op een verantwoorde manier mogelijk te maken. Het hof is niet gebleken dat de curator haar taken niet naar behoren uitvoert of dat er anderszins sprake is van gewichtige redenen om een andere curator te benoemen. Het hof wijst deze verzoeken van de ouders dan ook af.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 februari 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 15 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.
2.Zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:147.