ECLI:NL:GHARL:2024:1064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.321.854
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verbouwingswerkzaamheden en contractspartijen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen Wanno B.V. over verbouwingswerkzaamheden aan haar woning. De procedure begon met een geschil over de contractspartij; [appellante] stelt dat zij de overeenkomst heeft gesloten met [naam1], de bestuurder van Wanno, in privé, en niet met Wanno zelf. De kantonrechter oordeelde dat Wanno als contractspartij geldt en dat [appellante] een bedrag van € 44.553,87 aan Wanno moest betalen, waarvan zij al € 27.000 had voldaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat [naam1] als contractspartij moet worden aangemerkt, maar dat Wanno de vordering op [appellante] had overgedragen. Het hof heeft bepaald dat [appellante] de arbeidsuren en kosten van inkoop materialen aan Wanno moet betalen, maar dat de beslagkosten ten onrechte aan [appellante] zijn opgelegd. Het hof heeft de vordering van Wanno tot betaling van € 11.827,17 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.321.854
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 9782358)
arrest van 13 februari 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. F. Kolkman,
tegen
Wanno B.V.,
die is gevestigd in Hengelo (Ov.),
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna: Wanno,
advocaat: mr. F.M. Aarts.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Na het tussenarrest van 4 april 2023 heeft op 15 mei 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Daarna heeft:
- [appellante] een memorie van grieven genomen en
- Wanno een memorie van antwoord.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van het geschil en de beslissing

2.1
Er zijn verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van [appellante] en Wanno vordert nu nog betaling van de kosten voor arbeid, inkoop van materialen en uitbesteed werk.
[appellante] stelt dat zij de overeenkomst met betrekking tot de verbouwing niet met Wanno heeft gesloten, maar met [naam1] (hierna: [naam1] ook wel genoemd [naam2] ), de bestuurder van Wanno als privé-persoon.
Verder voert [appellante] aan dat zij al meer betaald heeft dan zij was verschuldigd. Voor het geval zij nog geld zou moeten betalen, beroept zij zich op verrekening met de schade van de lekkage die volgens haar is ontstaan doordat de verbouwingswerkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd.
2.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Wanno als contractspartij van [appellante] heeft te gelden. Verder moet [appellante] de arbeidsuren, de gekochte bouwmaterialen en de kosten samenhangend met uitbesteed werk conform de facturen betalen. Dit komt neer op een bedrag van in totaal € 44.553,87. Omdat [appellante] al een bedrag van € 27.000 heeft betaald, moet zij nog
€ 17.553,87 aan Wanno betalen. Ook moet zij de beslagkosten (ter zake het door Wanno gelegde conservatoir beslag op haar woning) betalen. Het beroep op verrekening is afgewezen.
2.3
Het hof is het deels wel en deels niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Volgens het hof moet niet Wanno maar [naam1] als contractspartij van [appellante] worden aangemerkt. Dit leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van Wanno omdat [naam1] (onder de voorwaarde dat komt vast te staan dat [appellante] een overeenkomst heeft gesloten met [naam1] ) zijn vordering op [appellante] inmiddels had overgedragen aan Wanno. Het hof zal oordelen dat [appellante] de arbeidsuren
exclusiefbtw aan Wanno moet betalen en de kosten van inkoop materialen en uitbesteed werk
inclusiefbtw. Het beroep op verrekening zal worden afgewezen. De beslagkosten zijn ten onrechte ten laste van [appellante] gebracht. Het hof licht dit oordeel hierna toe.

3.De achtergrond van het geschil

3.1
[appellante] heeft op 11 juni 2021 aan Wanno dan wel aan [naam1] opdracht gegeven om verbouwingswerkzaamheden te verrichten aan haar woning. [appellante] had die woning in februari 2021 gekocht.
3.2
Vaststaat dat de werkzaamheden op regiebasis zouden worden uitgevoerd. Kort na de opdrachtverlening is Wanno dan wel [naam1] gestart met de werkzaamheden. Partijen hadden wekelijks overleg waarbij er, zoals afgesproken, steeds contant werd afgerekend.
3.3
Op een gegeven moment komt [appellante] haar betalingsverplichtingen niet na. Wanno dan wel [naam1] is bereid een betalingsregeling te treffen, op voorwaarde dat [appellante] een schuldbekentenis tekent. [appellante] heeft de door [naam1] opgestelde schuldbekentenis niet ondertekend. Nadat verdere betaling is uitgebleven staakt Wanno dan wel [naam1] op 31 juli 2021 de werkzaamheden.
3.3
Wanno heeft daarna drie facturen aan [appellante] gestuurd. Een factuur ziet op arbeidsuren voor in totaal € 32.996,70 inclusief btw en de andere heeft betrekking op inkoop materialen en uitbesteed werk voor in totaal € 11.557,17 inclusief btw. De derde ziet op de verhuur van een steiger maar die kwestie is in hoger beroep niet meer aan de orde.
3.4
[appellante] heeft in totaal € 27.000,- voor de verbouwingswerkzaamheden betaald. Daarvan heeft zij € 22.000,- contant betaald aan [naam1] en haar moeder heeft eenmaal € 5.000,- op de rekening van Wanno overgemaakt.
3.5
Op 22 maart 2022 heeft Wanno conservatoir beslag gelegd op de woning van [appellante] .
3.6
Op 5 september 2022 heeft [naam1] zijn vordering op [appellante] (voorwaardelijk) aan Wanno overgedragen.

4.De beoordeling

contractspartij
4.1
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] de overeenkomst tot het uitvoeren van de verbouwingswerkzaamheden met [naam1] in privé gesloten en niet met Wanno. Wanno heeft haar stelling dat zij contractspartij is bij de overeenkomst in het licht van het verweer van [appellante] dat niet met Wanno maar met [naam1] in privé is gecontracteerd, onvoldoende geconcretiseerd. Uit de stukken maakt het hof op (onder andere conclusie van antwoord p. 5 nrs 19 tot en met 21) dat [naam1] heeft aangeboden de werkzaamheden zonder btw te verrichten en dat [appellante] op dat aanbod is ingegaan. Wanno heeft daartegen niets ingebracht, terwijl in de stukken evenmin aanknopingspunten te vinden zijn voor de stelling van Wanno dat met haar is gecontracteerd. Wanno heeft weliswaar aangevoerd dat [appellante] , gelet op de facturen die vanuit Wanno naar haar zijn gestuurd, moest begrijpen dat zij met Wanno een overeenkomst had gesloten. Deze stelling gaat niet op want de facturen zijn pas later (toen de verbouwingswerkzaamheden waren gestaakt) opgemaakt en kunnen in beginsel geen rol spelen bij de vraag wie ten tijde van het sluiten van de overeenkomst elkaars contractspartijen waren. Wanno heeft verder aangevoerd dat zij niet tussentijds heeft gefactureerd (maar pas na afloop van de werkzaamheden) omdat zij anders al eerder btw had moeten afdragen. Daarmee valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, echter niet te rijmen dat [appellante] wekelijks contant aan [naam1] betaalde. Daarnaast heeft [appellante] elke week € 5.000,- contact aan [naam1] (en niet aan Wanno) betaald. Uit het feit dat haar moeder éénmalig € 5.000,- op de rekening van Wanno heeft overgemaakt, kan niet worden afgeleid dat [appellante] een overeenkomst met Wanno heeft gesloten. [appellante] heeft onweersproken gesteld dat die overboeking zag op de aankoop van materialen en niet op de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden. Overboeking vond plaats op de rekening van Wanno omdat [naam1] had gezegd dat Wanno goedkoper materialen kon inkopen.
Dat [naam1] de contractspartij was van [appellante] - en [appellante] [naam1] als zodanig mocht aanmerken - blijkt verder uit de door [naam1] zelf opgestelde schuldbekentenis. Hierin heeft [naam1] zich als schuldeiser van [appellante] gepresenteerd. Zo is onder meer het volgende opgenomen:

Hierbij verklaart [appellante] , geboren [in] 1996 wonende aan de [adres1] (…) (verder genoemd schuldenaar) een nettobedrag van € 11.500 (…) schuldig te zijn aan [naam1] ( [naam2] ), geboren [in] 1974 wonende aan de [adres2] (…) (verder genoemd schuldeiser).’
Het opnemen van de geboortedatum en het woonadres van [naam1] duiden er ook op dat [naam1] zich in privé als schuldeiser zag en niet Wanno. Als Wanno contractspartij zou zijn geweest, zijn deze gegevens immers niet relevant.
Wanno heeft tot slot nog aangevoerd dat zij op 19 juni 2021 via whatsapp een foto naar [appellante] heeft gestuurd met daarop haar bedrijfsgegevens, waarbij zij heeft verwezen naar productie 4, p. 14 bij inleidende dagvaarding. Productie 4 bevat 58 pagina’s met whatsapp berichten tussen [appellante] en [naam1] maar op geen enkele pagina is de door Wanno bedoelde foto te zien, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Het hof tekent daarbij aan dat in deze whatsappberichten is te zien dat partijen foto’s en videobestanden hebben uitgewisseld, maar die zijn voor het hof niet te openen en dus niet zichtbaar.
Dit alles betekent dat [naam1] moet worden beschouwd als contractspartij van [appellante] . Bij deze stand van zaken wordt niet aan bewijs toegekomen.
arbeidsuren
4.2
Wanno heeft een bedrag van € 32.996,70 aan arbeidskosten gevorderd. Dat bedrag is ook door de kantonrechter toegewezen. [appellante] heeft hier primair tegen ingebracht dat het werk op regiebasis is aangenomen met een maximum van € 19.000,-, subsidiair dat sprake is van een richtprijs van € 19.000,- die in beginsel maar met 10% overschreden mag worden en meer subsidiair dat zij een ‘redelijke prijs’ is verschuldigd waarbij rekening moet worden gehouden met gangbare prijzen.
4.3
Vaststaat dat de verbouwingswerkzaamheden op regiebasis zijn aangenomen, tegen een uurtarief van € 45,- voor [naam1] . [appellante] stelt weliswaar dat haar boekhouder - via wie zij met [naam1] in contact is gekomen - een uurtarief van € 27,50 met [naam1] heeft afgesproken, maar Wanno heeft dit met overlegging van een transcript van een telefoongesprek met [appellante] onderbouwd weerlegd. In dit gesprek zegt [appellante] aan [naam1] : ‘
Jij vraagt 40 euro per uur he’waarop [naam1] antwoordt: ‘
Nee 45’waarna [appellante] herhaalt: ‘
45’.[appellante] heeft de juistheid van dit transcript niet nader betwist zodat het door Wanno gestelde uurtarief van € 45,- is vast komen te staan. Uit de door Wanno overlegde whatsapp correspondentie tussen [appellante] en [naam1] blijkt dat partijen € 25,- als uurtarief voor zijn broer en € 15,- voor zijn zoon zijn overeengekomen. Dat heeft [appellante] niet nader betwist zodat ook die bedragen zijn komen vast te staan. Uit niets blijkt dat genoemde bedragen vermeerderd zouden moeten worden met btw, zodat het hof uitgaat van de hoogte van deze bedragen.
4.4
[appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat voor de werkzaamheden een maximumbedrag van € 19.000,- (in eerste aanleg noemt zij tijdens de mondelinge behandeling nog een bedrag van € 20.000,-) is afgesproken. Wanno heeft het bestaan van een dergelijk afspraak gemotiveerd betwist. Als [appellante] het volgens haar afgesproken maximum bedrag in haar hoofd had, had het op haar weg gelegen om tijdens een van de wekelijkse bijeenkomsten waarbij ze contant afrekende, aan te geven dat het maximumbedrag was bereikt en dat [naam1] de resterende werkzaamheden binnen het budget moest afmaken. Dat heeft zij niet gedaan. Bovendien heeft [appellante] volgens Wanno in het begin gezegd dat zij een budget van € 19.000,- had, maar daarop heeft [naam1] geantwoord dat dit te weinig is voor een kluswoning die volledig verbouwd moest worden. Nu [appellante] de door haar gestelde afspraak in het licht van de gemotiveerde betwisting door Wanno onvoldoende heeft onderbouwd, wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Het bewijsaanbod om haar moeder ( [naam3] ) als getuige te horen over de overeengekomen aanneemsom wordt dan ook gepasseerd.
4.5
Van een richtprijs van € 19.000,- is evenmin sprake. Het enkel noemen van een budget is onvoldoende voor het aannemen van een richtprijs, nog afgezien van het feit dat een richtprijs in de regel afkomstig is van de aannemer en niet, zoals hier, van de opdrachtgever. Wanno heeft betwist dat een prijsindicatie is afgegeven; zij heeft enkel het uurtarief van [naam1] (en van de andere medewerkers) genoemd en gezegd dat de verbouwingswerkzaamheden niet voor
€ 19.000,- konden worden gedaan. [appellante] heeft hier onvoldoende tegen ingebracht zodat ook haar bewijsaanbod op dit punt wordt gepasseerd.
4.6
Een redelijk prijs, ten slotte, is pas aan de orde in gevallen waarin geen vaste prijs is overeengekomen. Hiervoor is geoordeeld dat partijen concrete uurtarieven zijn overeengekomen zodat ook dit verweer van [appellante] faalt.
urenoverzicht
4.7
Wanno heeft, met verwijzing naar het urenoverzicht (productie 3 bij conclusie van antwoord, genaamd ‘werkuren’) voldoende onderbouwd dat de door haar gestelde arbeidsuren zijn gemaakt. In dit overzicht zijn de gewerkte uren gespecificeerd naar personen, het aantal uren op een dag en de begin- en eindtijd. [appellante] heeft ook in hoger beroep niet voldoende duidelijk gemaakt welke uren volgens haar niet gemaakt zouden zijn, terwijl dit wel op haar weg lag. Verder heeft Wanno voldoende onderbouwd gesteld dat ook de pauzes doorbetaald zouden worden. Wanno heeft hiervoor verwezen naar de whatsapp correspondentie waarin [naam1] aan [appellante] meedeelde dat hij alles doorberekende (‘
als zij thuis of onderweg voor [appellante] bezig was’) en [appellante] daarop antwoordde dat dit ‘
ok’ was. Wanno heeft voldoende toegelicht en [appellante] heeft onvoldoende betwist dat (koffie) pauzes ook onder ‘alles’ vielen.
[appellante] moet ook voor de uren besteed aan technisch tekenwerk betalen. Wanno heeft voldoende toegelicht dat bepaalde werkzaamheden niet zonder voorafgaand tekenwerk konden worden verricht. [naam1] heeft [appellante] daarvoor een plan van aanpak toegestuurd waarin ook tekenwerk voor diverse onderdelen van de verbouwingswerkzaamheden is opgenomen. Dat het tekenwerk via het bedrijf van haar vriend kon worden uitgevoerd, zoals [appellante] in eerste instantie naar voren heeft gebracht, kan zo zijn maar feit is dat dit niet is gebeurd. In hoger beroep heeft zij haar betwisting niet nader uitgewerkt, behalve dat zij [naam1] hiervoor geen opdracht heeft gegeven, zodat ook op dit punt niet aan bewijslevering wordt toegekomen. Hiermee is vast komen te staan dat technisch tekenwerk ook onder de arbeidsuren valt.
4.8
Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat [naam1] in privé als contractspartij van [appellante] bij de verbouwingswerkzaamheden heeft te gelden. Het hof is, gelet op de in 4.1 beschreven omstandigheden, van oordeel dat [appellante] erop mocht vertrouwen dat zij geen btw over de arbeidsuren hoefde te betalen. Het hof zal de vordering van Wanno wat betreft de arbeidsuren weliswaar toewijzen, maar niet conform de factuur die zij daarover naderhand aan [appellante] heeft gestuurd (factuur met datum 4 augustus 2021) voor een bedrag van € 32.996,70. In dit bedrag is immers de btw opgenomen. Daarom zal het bedrag van € 27.270,- worden toegewezen.
inkoop en uitbesteed werk
4.9
Wanno heeft voldoende onderbouwd gesteld dat [appellante] een bedrag van € 11.557,17 aan inkoop en uitbesteed werk is verschuldigd. Hiertoe heeft [naam1] op 30 juli 2021 een overzicht opgesteld dat hij per whatsapp aan [appellante] heeft gestuurd waarin per datum en winkel is gespecificeerd welke uitgaven zijn gedaan en aan wie en voor welk bedrag werk is uitbesteed. [appellante] heeft op geen enkele wijze gemotiveerd betwist welke bonnen of bedragen niet zouden kloppen. Als zij twijfels had bij het ingekochte materiaal had zij [naam1] om bonnen kunnen vragen, wat zij niet heeft gedaan. Omdat uit de bijgevoegde facturen blijkt dat [naam1] over deze uitgaven btw heeft moeten betalen, is [appellante] het bedrag van € 11.557,17 verschuldigd. Dat zij zelf materialen heeft ingekocht voor een bedrag van € 742,46 dat volgens [appellante] in mindering op het door haar verschuldigde bedrag moet komen, maakt dit oordeel niet anders. Uit de overgelegde facturen volgt weliswaar dat die bouwmaterialen aan haar zijn geleverd, maar niet dat [appellante] deze facturen (die bovendien op naam van Wanno staan) heeft betaald.
verrekening
4.1
[appellante] heeft een beroep gedaan op verrekening in verband met de schade (lekkage) die [naam1] naar haar zeggen aan haar woning heeft toegebracht.
Dat de lekkage aan [naam1] is te wijten en dat zij aansprakelijk is voor de schade, is niet komen vast te staan. Uit de verklaring van [naam4] Timmerwerken, gedateerd 13 november 2022, volgt enkel dát er een lekkage is geweest in de uitbouw van de keuken, maar niet blijkt dat dit het gevolg is van handelen van [naam1] , zodat [naam1] niet in verzuim is komen te verkeren. Dit betekent dat, gelet op artikel 6:163 BW, niet eenvoudig is vast te stellen of het beroep op verrekening gegrond is, zodat aan dit beroep voorbij wordt gegaan.
beslagkosten
4.11
[appellante] voert terecht aan dat zij niet de beslagkosten hoeft te betalen die Wanno heeft gemaakt. De beslaglegging door Wanno op 22 maart 2022 vond immers plaats vóór de akte van cessie op 5 september 2022 waarbij de vordering van [naam1] op [appellante] aan Wanno is overgedragen. Ten tijde van de beslaglegging had Wanno dus nog geen vordering op [appellante] en was zij onder meer niet gerechtigd beslag te doen leggen.
slotsom
4.12
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [appellante] nog aan Wanno moet betalen:
(€ 27.270,- + € 11.557,17=) € 38.827,17 minus € 27.000,-
= € 11.827,17.
conclusie
4.13
Het hof zal [appellante] op grond van artikel 131 Rv niet ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 21 juni 2022. De grieven 1 en 4 slagen, grief 2 slaagt deels en faalt voor het overige en de grieven 3 en 5 falen. Het eindvonnis zal worden vernietigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling van [appellante] . In zoverre zal het eindvonnis worden bekrachtigd. Omdat partijen in hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
4.14
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar beroep tegen het tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 21 juni 2022;
5.2
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van
18 oktober 2022, behalve voor zover [appellante] in 6.3 is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, bekrachtigt het vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
4.3
veroordeelt [appellante] aan Wanno te betalen een bedrag van € 11.827,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
4.4
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.5
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, M.P.C.J. van Bavel en M. Schoemaker, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024.