ECLI:NL:GHARL:2024:1034

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.329.581/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door gevaarlijk wapperende linten aan een stoepbord

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een onrechtmatige daad die heeft geleid tot een ongeval. Eiseres, een fietser, is ten val gekomen door gevaarlijk wapperende linten aan een stoepbord van de winkel van gedaagde. Eiseres heeft gedaagde, de eigenaresse van de winkel, en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden door de val. De rechtbank Noord-Nederland had eerder de vorderingen van eiseres afgewezen, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 1 juli 2020 viel eiseres met haar e-bike terwijl ze langs het stoepbord van de winkel fietste. De linten aan het bord waaiden door de harde wind en verstrikten zich in haar stuur, wat leidde tot een val en een gecompliceerde breuk aan haar linker onderbeen. Eiseres vorderde bij de rechtbank een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk was voor de schade, maar de rechtbank oordeelde dat er geen gevaarlijke situatie was gecreëerd.

Het hof oordeelde echter dat gedaagde wel degelijk aansprakelijk was. De omstandigheden, waaronder de stevige wind en de wijze waarop de linten waren bevestigd, creëerden een onveilige situatie voor fietsers. Het hof concludeerde dat de kans op een ongeval, hoewel niet groot, wel voorzienbaar was en dat gedaagde maatregelen had moeten nemen om dit risico te vermijden. Het hof heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagden veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.329.581/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 182859
arrest van 13 februari 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.H.M. de Jonge die kantoor houdt in Leusden,
tegen

1.[geïntimeerde1] h.o.d.n. [naam1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2. Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
die is gevestigd in Apeldoorn,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. G.S.E. van Helden die kantoor houdt in Arnhem.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 29 maart 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord
• een akte van [appellante]
• een antwoordakte van [geïntimeerden]

2.De kern van de zaak

2.1
[appellante] is op de fiets ten val gekomen en wijt dat aan gevaarlijk wapperende linten aan een stoepbord van de winkel [naam1] . Zij houdt [geïntimeerde1] als eigenaresse van de winkel en haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea aansprakelijk voor de schade die zij daardoor heeft geleden. Dit geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[appellante] is op 1 juli 2020 rond 09.30 uur met haar e-bike ter hoogte van een zogenaamd stoepbord van [naam1] in de [adres] in [woonplaats1] gevallen, terwijl zij op weg was naar de modewinkel die ze samen met haar echtgenoot runt. De [adres] is een winkelstraat met een trottoir aan beide kanten. Het trottoirgedeelte wordt van het weggedeelte gescheiden door een metalen goot. Vrijwel alle winkels maken gebruik van een reclamebord op het trottoir. Er stond die dag een stevige tot harde, vlagerige wind. Aan het stoepbord van [geïntimeerde1] waren aan de straatzijde gekleurde cadeaulinten gebonden. Na de val van [appellante] lagen die op de grond bij de fiets. Door de val heeft [appellante] een gecompliceerde breuk opgelopen aan haar linker onderbeen. Er is nog geen sprake van een medische eindsituatie.
2.3
[appellante] heeft [geïntimeerde1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade. Achmea heeft de aansprakelijkheid afgewezen, omdat sprake zou zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
2.4
[appellante] heeft daarop bij de rechtbank een verklaring ‘voor recht’ gevorderd dat
[geïntimeerde1] wel degelijk aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van nog nader vast te stellen schade (in een zogenaamde schadestaatprocedure). De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat alsnog toewijzing volgt.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de vordering van [appellante] moet worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd. De vragen die moeten worden beantwoord door de bezwaren van [appellante] (de grieven), zullen daarbij thematisch worden behandeld.
De toedracht
3.2
Hoewel de vordering is afgewezen, was de rechtbank wel van oordeel dat de door [appellante] aangevoerde toedracht van het ongeval voldoende is komen vast te staan: de linten waren vanaf het punt waar ze aan het stoepbord waren vastgezet 70 centimeter lang. Het bord is 20-40 centimeter vanaf de metalen goot op het trottoirgedeelte gezet. Daarvan uitgaande kon het lint dus 30 tot 50 centimeter over het wegdek waaien. Daarnaast is gebleken dat het stevig tot hard waaide. De rechtbank twijfelde niet aan de juistheid van de verklaring van [appellante] zelf dat ze de linten ineens voor haar langs zag waaiden, te meer nu onweersproken vaststaat dat zij, toen ze weer bij bewustzijn kwam, direct 'de linten, de linten' riep. Voorts achtte de rechtbank van belang dat de linten na de val op de grond lagen, vlak bij de fiets van [appellante] . Dit blijkt onder meer uit de verklaringen van getuigen. Nu de linten stevig vastgebonden zaten aan het stoepbord van [naam1] , kan naar het oordeel van de rechtbank daaruit de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat ze zijn blijven hangen achter het stuur van [appellante] , dat immers dezelfde hoogte kan hebben als de linten. Kennelijk werd er voldoende kracht uitgeoefend om de linten los te trekken van het stoepbord en om [appellante] te laten vallen.
3.3
[geïntimeerden] hebben deze gang van zaken bestreden, maar hebben volgens de rechtbank geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat de linten na de val bij de fiets van [appellante] op straat lagen. Niet alleen had een medewerker van [naam1] deze linten tussen het frame van de stoepbord geklemd, het bord was bovendien pas vlak voor de val buiten gezet. Dat het lint in zo'n korte tijd zou zijn losgewaaid, kwam de rechtbank niet aannemelijk voor. Het door [geïntimeerden] geschetste alternatieve scenario dat [appellante] tegen het stoepbord aan is gefietst of dit heeft geschampt, wordt naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet door feiten en omstandigheden ondersteund. Zowel [appellante] als een getuige die haar heeft zien vallen, verklaart dat [appellante] niet tegen het stoepbord is aangereden. Dat het bord na het ongeval schuin stond, achtte de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat [appellante] er toch tegenaan is gereden. Dat kan immers ook zijn veroorzaakt doordat het lint aan het stuur van [appellante] is blijven haken. De hierbij ontstane krachten zullen zowel invloed hebben gehad op het stuur van [appellante] als op het stoepbord.
3.4
In hoger beroep handhaven [geïntimeerden] hun betwisting van deze toedracht. Het hof verwerpt dat op grond van de hiervoor weergegeven beoordeling. In hoger beroep is niets aangevoerd dat de rechtbank niet al in de overweging heeft betrokken en dat daaraan afbreuk zou kunnen doen.
De aansprakelijkheid van [naam1]
3.5
[geïntimeerde1] is aansprakelijk voor de door [appellante] geleden schade als zij een gevaarlijke situatie in het leven heeft geroepen of heeft laten voortbestaan waarbij een ander aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Bij de beantwoording van de vraag of dat hier aan de orde is, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, en moet met name acht worden geslagen op (a) de vraag hoe waarschijnlijk het is dat de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht wordt genomen, (b) de kans dat dit tot ongevallen leidt, (c) de vraag hoe bezwaarlijk het nemen van veiligheidsmaatregelen is en (d) de aard en ernst van eventuele schade [1] .
3.6
De rechtbank was van oordeel dat [geïntimeerde1] er niet op bedacht hoefde te zijn dat de cadeaulinten tijdens een windvlaag over het wegdek zouden waaien op zodanige wijze dat deze in een stuur van een fiets verstrikt zouden raken. Het enkele feit dat dit wel is gebeurd, maakt dan ook niet dat [geïntimeerde1] een gevaarlijke situatie heeft geschapen. Naar het oordeel van de rechtbank was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en was [geïntimeerde1] niet gehouden het bord zodanig te plaatsen dat de linten niet over de weg zouden kunnen waaien.
3.7
Het hof deelt dit oordeel niet en komt tot de conclusie dat [geïntimeerde1] wel aansprakelijk is. Uitgangspunt is dat de linten een gevaar in het leven hebben geroepen dat zich heeft verwezenlijkt, zonder dat is gebleken van onverantwoord of onoplettend rijgedrag van [appellante] . [geïntimeerden] merken terecht op dat het ongeluk zich in een ‘split second’ heeft voorgedaan, maar dat staat aan hun aansprakelijkheid op zichzelf nog niet in de weg. In dit geval moet die aansprakelijkheid worden aangenomen, omdat de linten aan de kant van het fietspad aan het bord waren bevestigd terwijl er een stevige wind stond. Dat leverde het risico op dat de linten voor een fietser niet tijdig zouden worden waargenomen, onverwacht door een windvlaag ter hoogte van een fietsstuur de weg op zouden wapperen en met dat stuur verward zouden raken. Dat kan ertoe leiden dat de fietser valt. Zeker iemand op een
e-bike (waarvan inmiddels veel fietsers gebruik maken) kan daardoor ernstige lichamelijk letsel oplopen. De kans op een dergelijk ongeluk was weliswaar niet groot, het was onder deze omstandigheden wel voorzienbaar en daarmee niet verwaarloosbaar. Dit laatste wordt ondersteund door getuigenverklaringen van [naam2] , [naam3] en [naam4] , die de situatie alle drie gevaarlijk hebben genoemd. Ook volgens [naam5] moest je bij een ‘beetje wind’ al uitwijken wanneer je er langs fietste. [naam6] schreef er diezelfde dag van te zijn geschrokken toen ze langs het bord fietste omdat het toen waaide. [naam7] zegt vaker te hebben gedacht dat door de over de straat waaiende slingers een ongeluk zou kunnen gebeuren. Dit risico kon eenvoudig worden voorkomen door de linten aan de andere zijde van het bord te bevestigen of het bord met linten andersom neer te zetten, zodat ze niet over de weg zouden waaien.
Eigen schuld van [appellante] ?
3.8
[geïntimeerden] hebben hun beroep op eigen schuld van [appellante] herhaald: een oplettende verkeersdeelnemer had in een winkelstraat bedacht moeten zijn op reclameborden. Met name gelet op de harde wind had [appellante] hierop moeten anticiperen door niet dicht langs de borden te scheren. Zij had daarvoor alle ruimte.
3.9
Het hof verwerpt dit verweer. Gelet op het voorgaande is het uitgangspunt dat [appellante] niet hoefde te verwachten dat haar stuur met de linten zouden worden verward en is zij gevallen omdat dit wel gebeurde. Daaraan draagt zij geen schuld, en voor het overige is evenmin onderbouwd dat zij zich zodanig heeft gedragen dat de val aan haar eigen schuld is te wijten.
De conclusie
3.1
Het hoger beroep slaagt. Omdat [geïntimeerden] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep en bij de rechtbank veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van
29 maart 2023 en beslist:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde1] aansprakelijk is voor de gevolgen van het
ongeval van 1 juli 2020;
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om aan [appellante] te vergoeden alle door [appellante] geleden en nog te lijden schade, kosten en interesten, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de opeisbaarheid
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 447,58 aan kosten van de procedure
€ 1.196 aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x appeltarief II)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] in hoger beroep:
€ 476,13 aan kosten van de procedure
€ 1.774,50 aan salaris van de advocaat van [appellante] (1,5 procespunten x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, I. Tubben en J. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 februari 2024.

Voetnoten

2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.