ECLI:NL:GHARL:2024:1011

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.329.920
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie na de echtscheiding van de partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 24 april 2023, waarin de kinderalimentatie van de man op nihil was gesteld en de vrouw werd verplicht om een bedrag van € 35,- per maand aan de man te betalen voor de verzorging van hun kinderen. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man af te wijzen.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in detail bekeken. De vrouw stelde dat de man niet voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de kinderalimentatie te betalen, terwijl de man aanvoerde dat hij alle benodigde financiële documenten had overgelegd. Het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende concrete aanwijzingen had gegeven dat de door de man overgelegde gegevens niet klopten.

De rechtbank had eerder overwogen dat de man, ondanks zijn financiële problemen, niet zomaar kon stoppen met het betalen van de alimentatie. Het hof bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat de man niet verplicht kon worden om de achterstand in de kinderalimentatie te betalen, gezien de omstandigheden. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg, gezien de relatie tussen de partijen en de aard van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.329.920
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548034)
beschikking van 13 februari 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Vleesch du Bois te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 april 2023, uitgesproken onder zaaknummer 548034, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 28 december 2023 met producties;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 29 december 2023 met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 2 januari 2024 met productie;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 3 januari 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 9 januari 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 april 2018.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2011.
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderalimentatie) € 190,- per kind per maand aan de vrouw zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 2023 ingevolge de wettelijke indexering € 216,- per kind per maand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 12 april 2018, de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 24 april 2023 op nihil gesteld en de kinderalimentatiebijdrage van de man tot dat moment bepaald op het bedrag dat feitelijk door de man is betaald. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de vrouw met ingang van 24 april 2023 een bedrag van € 35,- per maand (voor beide kinderen tezamen) aan de man moet betalen, welke kinderalimentatie de vrouw steeds vóór de eerste van de maand moet voldoen. Deze beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, beslist is dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vrouw is het niet eens met die beslissing en ze is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw is het niet eens met wat de rechtbank heeft overwogen en bepaald over de draagkracht van de man, de betalingsachterstand van de man en de proceskosten.
De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de man alsnog af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, althans om een beslissing te nemen die het hof juist acht. Daarnaast verzoekt de vrouw het hof om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De man voert verweer en vraagt het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar grieven te verwerpen. Daarnaast vraagt de man het hof om de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Wijziging van een door de rechter vastgestelde of tussen partijen overeengekomen alimentatie is mogelijk als zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan (artikel 1:401 lid 1 BW). In eerste aanleg heeft de rechtbank in dat kader overwogen dat voldoende is komen vast te staan dat het inkomen van de vrouw ten opzichte van 2018 substantieel is gestegen. In hoger beroep staat tussen partijen niet ter discussie dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.
draagkracht man
5.2
De draagkracht van de man is in geschil. De vrouw stelt dat de stelplicht en de bewijslast ten aanzien van zijn draagkracht op de man rust en dat de man daaraan niet heeft voldaan. De vrouw betwist de gepresenteerde jaarstukken/fiscale rapportages. Volgens de vrouw is er, gezien de aanzienlijke privé-onttrekkingen die de man kennelijk verantwoord achtte, reden aan te nemen dat de jaarstukken geen juist beeld geven van de winst. De door de vrouw verzochte stukken ter onderbouwing zijn nodig om te kunnen controleren of de door de man gepresenteerde jaarstukken juist zijn en zijn relevant voor de beoordeling van de draagkracht. De man heeft die stukken dan ook ten onrechte niet overgelegd, aldus de vrouw.
De man voert op zijn beurt aan dat hij alle gebruikelijke stukken in het geding heeft gebracht, zoals de aangiften voor de inkomstenbelasting en de aanslagen over de laatste drie jaren, waarin de jaarcijfers van de eenmanszaak zijn opgenomen. Ten aanzien van de privé-onttrekkingen laat de man weten dat hij, gelet op zijn financiële toestand, genoodzaakt was deze opnamen te doen.
5.3
De man heeft onweersproken gesteld dat hij alle gebruikelijke financiële stukken in het geding heeft gebracht. De juistheid van deze gegevens wordt door de vrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist. Het had op de weg van de vrouw gelegen om op concretere wijze te onderbouwen op welke punten de cijfers en gegevens volgens haar niet kloppen. Zonder, door de vrouw aan te dragen, voldoende concrete aanwijzingen dat de door de man overgelegde gegevens niet kloppen, is het hof van oordeel dat de man met de door hem overgelegde stukken aan zijn stelplicht heeft voldaan.
5.4
De vrouw heeft – samengevat – gesteld dat:
- de huisvestingskosten van de man laag zijn;
- er een [naam1] -polis is waarop aan de man is uitgekeerd;
- door de man een levensverzekering is afgekocht;
- de man vermogen heeft waarop hij kan interen;
- de draagkracht ten onrechte op basis van de afgelopen drie jaar is berekend;
- de man een verdiencapaciteit heeft die hij dient te benutten; en
- de man voldoende inkomsten heeft, dan wel kan genereren om in de zorgkosten te voldoen.
Ten aanzien van al deze stellingen geldt dat de vrouw onvoldoende concreet heeft toegelicht wat dit voor de draagkracht van de man betekent en/of waarom dat tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank moet leiden. De vrouw verbindt aan haar stellingen onvoldoende concrete gevolgen. Zij heeft eveneens nagelaten om, ter onderbouwing van haar standpunten in hoger beroep, een berekening in het geding te brengen, terwijl dit gelet op het bepaalde in artikel 2.1.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (verder ook: het procesreglement) wel van haar moet worden verwacht.
De grieven van de vrouw falen dan ook voor zover zij zien op de draagkracht van de man.
terugbetalingsverplichting
5.5
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat de kinderalimentatiebijdrage van de man tot aan de datum van de beschikking wordt bepaald op het bedrag dat de man feitelijk heeft betaald.
De vrouw stelt in dat kader – kort wegegeven – dat als de man een minimale draagkracht heeft het op de weg van de man had gelegen om (eerder) een wijzigingsverzoek in te dienen. Tot die tijd mocht de vrouw er vanuit gaan dat de man in staat was de vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Dat de vrouw de eindjes aan elkaar weet te knopen is geen argument om een achterstand kwijt te schelden. Een dergelijk oordeel moedigt eigenrichting aan, aldus de vrouw.
De man voert daartegen verweer.
5.6
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat kinderalimentatie van de man moet worden bepaald op hetgeen feitelijk door de man aan de vrouw is betaald. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank na eigen onderzoek over en maakt ze tot de zijne. Die overwegingen luiden als volgt:
“3.17. Sinds het vaststellen van de kinderalimentatie in 2018 is er veel gewijzigd in de situatie van partijen. Zo is de vrouw sinds 2019 meer gaan verdienen en is de onderneming van de man sinds 2020 verliesgevend geworden. Daarnaast hebben de kinderen tussen mei 2020 en maart 2021 volledig bij de man gewoond. Door deze omstandigheden is het de man niet langer gelukt om aan zijn kinderalimentatie te voldoen. De achterstand van de kinderalimentatie is inmiddels opgelopen tot circa € 7.000,-. De rechtbank onderstreept dat aan een alimentatieverplichting moet worden voldaan, en dat een alimentatieplichtige niet `zomaar' kan stoppen met betalen wanneer die vindt dat hij niet meer kan betalen. Uitgangspunt is dan ook dat een achterstand alsnog moet worden voldaan, en dat een alimentatieplichtige niet moet worden beloond voor het stoppen met betalen. In deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om op dat uitgangspunt een uitzondering te maken. Daartoe overweegt zij het volgende. Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat de man al een tijdlang een minimale draagkracht heeft.
De man heeft gesteld en met een mailwisseling met de vrouw onderbouwd dat hij voorafgaand aan de procedure meermaals heeft geprobeerd om met de vrouw te overleggen over het wijzigen van de kinderalimentatie gelet op zijn financiële situatie, maar was het de vrouw die weigerde om al haar financiële stukken te overleggen en in gesprek te gaan. Verder vindt de rechtbank van belang dat de vrouw op de zitting heeft gezegd dat zij het — ondanks dat de man al maandenlang geen kinderalimentatie betaalt — financieel wel redt. De vrouw heeft dus geen financiële problemen als gevolg van het niet ontvangen van de kinderalimentatie. Het voorgaande maakt dat de rechtbank het in dit geval niet redelijk vindt om van de man te verlangen dat hij de achterstand alsnog betaalt.”
de proceskosten
5.7
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen. De vrouw verzoekt het hof de man te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep. Anders dan de vrouw stelt, is naar het oordeel van het hof geen sprake van nodeloos procederen door de man. De man had het recht zich tot de rechter te wenden om wijziging van de kinderalimentatie te verzoeken. Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep te veroordelen dan ook afwijzen.
5.8
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Daarnaast zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de kinderalimentatie voor de tijdens die relatie geboren kinderen betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 april 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, E. de Boer en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.