ECLI:NL:GHARL:2024:1005

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
200.316.986
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. De ouders van de minderjarige, verzoekers in hoger beroep, hebben de rechtmatigheid van de eerdere beslissing van de kinderrechter betwist. De kinderrechter had op 30 juni 2022 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 juli 2023. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders belang hebben bij de toetsing van deze machtiging, ondanks het feit dat de periode waarvoor de machtiging gold inmiddels is verstreken.

Het hof heeft de rapporten van deskundigen in overweging genomen, waarin de opvoedingsbehoeften van de minderjarige zijn beschreven. De deskundigen concludeerden dat de ouders momenteel niet in staat zijn om de zorg en opvoeding te bieden die de minderjarige nodig heeft. De rapporten wijzen op de noodzaak van een gestructureerde en sensitieve opvoedingsomgeving voor de minderjarige, die momenteel in een gezinshuis verblijft. Het hof heeft vastgesteld dat de continuïteit van de zorg voor de minderjarige niet gewaarborgd zou zijn zonder de uithuisplaatsing.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders zijn aangemoedigd om de conclusies van de deskundigen te accepteren en een goed contact met hun kind te onderhouden, ondanks de moeilijke situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.986
(zaaknummer rechtbank Gelderland 404303)
beschikking van 13 februari 2024
in de zaak van
[verzoekster] , de moeder,
en
[verzoeker] , de vader,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
samen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. L.H.S. de Baar te Zoetermeer,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders van [de minderjarige],
wonende te [woonplaats2] .

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 16 mei 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek over [de minderjarige] van 21 november 2023;
- het rapport van het forensisch psychologisch onderzoek over de ouders van 21 november 2023;
- het rapport van het forensisch psychiatrisch onderzoek over de moeder van 29 november 2023;
- het bericht van de GI van 21 december 2023;
- het journaalbericht van mr. De Baar van 9 januari 2024 met bijlage.
1.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2024 plaatsgevonden. Daarbij was de vader met zijn advocaat aanwezig.
De moeder, de GI en de gezinshuisouders zijn niet verschenen. De raad voor de kinderbescherming was, met bericht vooraf, niet aanwezig.

2.De motivering van de beslissing

2.1
In deze zaak gaat het om de vraag of de kinderrechter op 30 juni 2022 terecht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] (geboren [in] 2008 in [plaats1] ) heeft verlengd tot 21 juli 2023.
Juridisch kader
2.2
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 21 juli 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, hebben de ouders echter belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 21 juli 2022 tot 21 juli 2023 te laten toetsen en behoort aan hen niet hun procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken. Het hof zal dus vaststellen of de bestreden beschikking rechtmatig is gegeven.
2.3
Op grond van artikel 1:265b, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling machtigen om een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
Verdere inhoudelijke beoordeling
2.4
Het hof blijft bij wat het heeft overwogen en beslist in de tussenbeschikkingen van 13 december 2022, 21 maart 2023 en 16 mei 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
In de tussenbeschikking van 13 december 2022 heeft het hof een deskundigenonderzoek bevolen en een aantal vragen voor de deskundigen geformuleerd. Die vragen hebben, kort gezegd, betrekking op de behoeften van [de minderjarige] , de affectieve en pedagogische vaardigheden van de ouders in relatie tot die behoeften en of en zo ja, in welke mate, de psychische problematiek bij moeder haar affectieve en pedagogische vaardigheden beïnvloedt. Het hof heeft een deskundigenonderzoek bevolen om te kunnen beoordelen of de uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht is verlengd en of zij (op enig moment) weer bij de ouders kon (of kan) gaan wonen.
In de tussenbeschikking van 21 maart 2023 heeft het hof de vraagstelling op verzoek van het NIFP aangepast.
Bij tussenbeschikking van 16 mei 2023 heeft het hof [naam1] , psychiater, en [naam2] , gezondheidspsycholoog, tot deskundigen benoemd en de deskundigen verzocht binnen drie maanden te rapporteren over de opgenomen vragen. De deskundigen hebben drie rapporten opgesteld, één rapport dat betrekking heeft op [de minderjarige] , één rapport dat betrekking heeft op de moeder en één dat betrekking heeft op beide ouders.
2.5
In het rapport dat is opgemaakt over de ouders van [de minderjarige] (door [naam2] ), is het volgende opgenomen (onder punt 6, de beantwoording van de vragen):
“Bij [de minderjarige] is sprake van ouder-kind relatieproblematiek (met enige kenmerken van parentificatie) en een kwetsbaar vertrouwen vanuit hechtingsproblemen. Er is een risico van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling gezien de zwakke identiteitsontwikkeling. Wanneer er geen bij de problematiek van [de minderjarige] passende interventie zal plaatsvinden is er een verhoogd risico op scheefgroei in de persoonlijkheid.
[de minderjarige] heeft een omgeving nodig die haar de ruimte laat om een beeld van zichzelf en de wereld te ontwikkelen. Het is belangrijk dat zij gaat leren waar zij wel en niet van houdt, dat zij in staat gesteld wordt om emoties te ervaren en vervolgens leert deze te differentiëren. Het is belangrijk dat zij leert een eigen mening te vormen en te verdragen als deze afwijkend is van anderen; dat zij in staat gesteld wordt zelf keuzes te maken. Opvoeders moeten haar de ruimte bieden, maar haar ook actief kunnen begeleiden bij het ontdekken van haar binnenwereld, beleving emoties en gevoelens; haar helpen ontdekken wie zij is en waar zij vandaan komt en wat haar toekomst zal zijn. En als zij grensoverschrijdend gedrag laat zien (liegen, spullen wegnemen) dan heeft zij veilige begrenzing en disciplinering nodig door middel van psycho-educatie (uitleg over waarom het bij haar gaat zoals het gaat) en voorlichting over wat wel en niet toelaatbaar is. Dit vergt sensitiviteit en duidelijkheid van de opvoeders. [de minderjarige] heeft een opvoedingsomgeving nodig die haar helpt haar gedrag te begrijpen en te veranderen en die begrijpt dat haar huidige gedrag in relatie staat tot gebeurtenissen uit het verleden. Zij heeft een omgeving nodig waarbinnen zij correctieve ervaringen opdoet waarbij vermeden wordt dat negatieve ervaringen uit haar verleden herhaald worden.
[de minderjarige] moeten sociale regels aangeleerd worden en waar nodig heeft zij begrenzing nodig. Daarbij komt dat zij een uitbreiding van haar copingvaardigheden nodig heeft.
Dit alles is nodig om te kunnen toekomen aan haar ontwikkeltaken, zodat zij uiteindelijk minder afhankelijk van anderen wordt. Een zinvolle vrijetijdsbesteding is belangrijk naast het aangaan van sociale contacten en leren vriendschappen te onderhouden. Voor [de minderjarige] is het van belang om langere tijd op een plek te kunnen verblijven. Zij moet mobiele telefoons, sociale media en internet veilig gaan leren gebruiken en het leren inschatten van risico’s en deze indien nodig kunnen vermijden.
(…) In combinatie met de beantwoording van vraag 5 komt een continuering van de plaatsing in het gezinshuis het meest tegemoet aan de pedagogische en affectieve behoefte van [de minderjarige] als een jonge adolescente die de nodige ingrijpende ervaringen heeft meegemaakt in relatie tot ouders en ervaren heeft dat ouders verminderd beschikbaar zijn en zijn geweest als opvoeders. [de minderjarige] heeft een sensitieve en zeer gestructureerde opvoedingsomgeving nodig waarin zij veiligheid ervaart en waarin aangesloten kan worden bij haar ontwikkelingsniveau. Voor [de minderjarige] is duidelijkheid omtrent haar toekomstperspectief van groot belang om uit de loyaliteitsproblemen te komen en te voorkomen dat zij verder onder druk gezet wordt door ouders om aan te geven dat zij thuis wil wonen.”
2.6
Naar het oordeel van het hof is de uitkomst van deze rapportage voldoende duidelijk. Hoewel de ouders het liefste willen dat [de minderjarige] bij hun thuis woont, zijn zij tot nu toe niet in staat om [de minderjarige] de zorg en opvoeding te bieden die zij nodig heeft. [de minderjarige] heeft een gestructureerde en sensitieve opvoedingsomgeving nodig om toe te komen aan haar eigen ontwikkelingstaken, terwijl het probleeminzicht van de ouders beperkt is. Uit de rapporten blijkt dat de ouders vooral zijn gericht op hun eigen behoeften. Ze kunnen zich heel lastig in [de minderjarige] verplaatsen en kunnen [de minderjarige] niet de structuur en duidelijkheid bieden die [de minderjarige] nodig heeft.
Hoewel beide ouders hebben verteld dat zij openstaan voor hulpverlening heeft de samenwerking met hulpverlening in het verleden onder druk gestaan en is gebleken dat beide ouders niet meer kunnen bijleren. Voor [de minderjarige] betekent dit dat zij bij thuisplaatsing onvoldoende zal toekomen aan haar eigen identiteitsontwikkeling en dat het risico bestaat dat zij zal terugvallen in haar oude gedrag (zich aanpassen, veel eten, zich niet eerlijk durven uiten en het niet tonen van gevoelens en emoties).
In het gezinshuis heeft [de minderjarige] een positieve ontwikkeling doorgemaakt en profiteert zij van de duidelijke structuur. De vader heeft tijdens de zitting bevestigd dat het met [de minderjarige] goed lijkt te gaan, ze is al veel lichaamsgewicht kwijt en in sociaal en emotioneel opzicht gaat het ook beter met haar.
Nu de plaatsing in het gezinshuis het meest tegemoet komt aan haar pedagogische en affectieve behoeften, vindt het hof het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van belang dat die plaatsing wordt voortgezet.
2.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader laten weten dat hij twijfelt aan de inhoud van de rapportages. Zo hebben de ouders volgens de vader eerder een conceptrapport van deskundige [naam1] ontvangen waarin staat dat [de minderjarige] weer naar huis kan, eventueel met begeleiding. De heer [naam1] moest toen nog met de GI en de pleegouders praten. In het uiteindelijke rapport hebben de ouders gelezen dat [de minderjarige] niet naar huis kan. Gelet hierop heeft de vader het idee dat de heer [naam1] door de GI en de pleegouders is beïnvloed.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de uitkomsten van de rapportages. Uit de rapportages blijkt dat de deskundigen zorgvuldig en uitgebreid onderzoek hebben gedaan. Zoals van de rapporteurs kon worden verwacht is in het kader van het onderzoek met alle betrokkenen gesproken. Naar aanleiding van alle informatie zijn de deskundigen uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat thuisplaatsing niet in het belang van [de minderjarige] is en over die conclusie zijn de rapporteurs, zo beschrijven zij, het met elkaar eens. Het hof heeft gezien, en begrijpt ook, dat het voor de ouders moeilijk is om deze conclusies te accepteren. Het hof wenst de ouders toe dat zij kunnen aanvaarden dat [de minderjarige] niet thuis komt wonen, en dat zij met [de minderjarige] goed en liefdevol contact kunnen blijven onderhouden.
2.8
Het voorgaande betekent dat het hof tot het oordeel komt dat, bij het uitblijven van de uithuisplaatsing, de continuïteit van [de minderjarige] in haar dagelijkse verzorging en opvoeding niet is gewaarborgd. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] dan ook terecht verlengd. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 30 juni 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 13 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.