ECLI:NL:GHARL:2023:9929

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
22 november 2023
Zaaknummer
21-001777-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal en pinnen met gestolen pinpas

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van twee diefstallen uit woningen en het pinnen van geld met een gestolen pinpas. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstallen en het pinnen, en heeft een gevangenisstraf opgelegd van 180 dagen, waarvan 152 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De uitspraak volgt op een onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de zittingen op 24 juli 2023 en 8 november 2023.

De feiten zijn als volgt: op 15 oktober 2021 heeft de verdachte in twee woningen ingebroken en daarbij geld en goederen weggenomen. De verdachte is herkend door de slachtoffers en door verbalisanten op camerabeelden. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf geëist, en het hof heeft deze eis overgenomen, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek. Het hof heeft ook gedeeltelijk de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, maar bepaalde kosten, zoals beveiligingskosten, zijn niet vergoed omdat deze niet als rechtstreekse schade zijn aangemerkt.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] tot een bedrag van € 556,60 toegewezen, en de vordering van [aangever 2] tot € 425,30. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van de schadevergoedingsmaatregel, en het hof heeft de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de rechthebbende gelast. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001777-22
Uitspraak d.d.: 22 november 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2022 met parketnummer 18-279270-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 24 juli 2023 en 8 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde;
  • oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 152 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten:
o een meldplicht bij reclassering;
o meewerken aan ambulante behandeling, met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname;
o meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
o meewerken aan urinecontroles;
  • teruggave van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 50,- aan aangever [aangever 1] ;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] tot een bedrag van € 123,85, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] € 439,30, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. M.K. Bulthuis, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het appel is door het openbaar ministerie op 28 april 2022 onbeperkt ingesteld. De advocaat-generaal heeft geen grieven naar voren gebracht ten aanzien van de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit. Het hof zal het openbaar ministerie daarom – wegens het ontbreken van grieven en gebrek aan belang – niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde en de verdachte ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde, te weten diefstal met een gestolen pinpas en opzetheling, veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren;
  • met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten:
o een meldplicht bij reclassering;
o meewerken aan ambulante behandeling;
o meewerken aan beschermd of begeleid wonen;
o meewerken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen;
Daarnaast heeft de politierechter bij voornoemd vonnis:
  • het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven;
  • de teruggave gelast van het in beslag genomen geldbedrag van € 50,- aan verdachte;
  • de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
  • de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 18,80, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het vonnis waarvan beroep kan - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , in of uit een woning, gelegen aan of bij de [adres 1] , (onder meer) vijftig Euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , een geldbedrag 14,30 Euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door de pinpas en/of pincode onbevoegd te gebruiken;
4. primair
hij op of omstreeks 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , in of uit een woning, gelegen aan of bij de [adres 2] , (onder meer) een tas (merk [merk] ) en/of twee [merk laptop] en/of een oplader voor een [merk laptop] en/of een oplader voor een [telefoon] en/of een portemonnee en/of diverse passen (waaronder bankpassen [naam bank] en [naam bank] , [reiskaart] , [pas] ) en/of drie sleutels en/of een agenda, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 2] en/of [aangeefster] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen tas, [merk laptop] , opladers, portemonnee met inhoud, sleutels, agenda onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, door de deur te openen door middel van een dun hard voorwerp;
4. subsidiair
hij op of omstreeks 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , in de gemeente [gemeente] , een (aantal) pinpas(sen), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde diefstal uit een woning heeft de raadsvrouw aangevoerd dat enkel een fotoherkenning onvoldoende is om het feit wettig en overtuigend te kunnen bewijzen. Ook de nieuwe camerabeelden met de herkenning door één verbalisant zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring. De beelden zijn onduidelijk en van slechte kwaliteit. De persoon op de beelden lijkt niet op verdachte. De kleding lijkt weliswaar op de kleding van verdachte, maar het gaat om vrij standaard kleding zonder onderscheidende kenmerken. Verder geeft verbalisant [verbalisant 1] slechts een summiere omschrijving van de persoon die op de beelden is te zien. Verbalisant [verbalisant 2] meent cliënt te herkennen, maar wist op dat moment ook al dat er een verdenking was jegens verdachte. Dat kan de herkenning gestuurd en beïnvloed hebben. Daarom kan niet worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van die herkenning. Niet gezegd kan worden dat politieagenten beter zijn in het herkennen van personen dan andere mensen. En al zou het zo zijn dat verdachte wel degene is op de camerabeelden, dan betekent dat nog niet dat hij het feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van de onder 3 tenlastegelegde diefstal met een valse sleutel heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte door een ander is gevraagd om iets voor hem te kopen. Verdachte had geen reden om argwaan te hebben. Hij had niet hoeven weten dat de pinpas van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van de onder 4 primair tenlastegelegde diefstal uit een woning is aangevoerd dat het in aanvulling 5 gaat om een beschrijving van algemeenheden: een jas met bontkraag, capuchon en lichte sneakers. Deze kleding wordt door veel mensen gedragen en er zijn geen specifieke kenmerken. Voor wat betreft de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] geldt hetzelfde als bij feit 1 is bepleit. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde heling heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet wist of had moeten weten dat de pinpas van diefstal afkomstig was.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Feit 1
Aangever [aangever 1] (hierna: aangever) heeft op 15 oktober 2021 aangifte gedaan van inbraak. Op diezelfde datum, rond 04:40 uur, heeft aangever een man in zijn woning aan de [adres 1] in [plaats 1] overlopen. Aangever en de man zagen elkaar op hetzelfde moment. Toen de man op aangever kwam afstormen, heeft aangever twee of drie keer met een knuppeltje uitgehaald naar de man. De man rende vervolgens naar buiten via de voordeur. Aangever zag dat de man de portemonnee van zijn vriendin op de grond had laten vallen. Later ontdekten aangever en diens vriendin dat er een biljet van 50 euro uit de portemonnee miste. Aangever heeft een signalement van de man gegeven. Het ging om een blanke man, slank/normaal postuur, licht gekleurd haar met een zwarte jas met bontkraag. De man had een fiets bij zich. Het vermoeden is dat de man de voordeur heeft geopend via de brievenbus.
De politie heeft circa een kwartier later, omstreeks 04:55 uur, een man op de fiets, die voldeed aan het signalement, aangehouden op de [adres 3] te [plaats 1] . Dit bleek om verdachte te gaan. Uit de openbare internetbron Googlemaps blijkt dat de [adres 3] circa 5 minuten fietsen is vanaf de [adres 1] . Een paar minuten eerder zag de politie de man al fietsen op het kruispunt Verlengde [adres 4] – volgens Googlemaps op circa 700 meter van de plaats delict – waarna een achtervolging is ingezet. Toen de man achterom keek en het opvallende politievoertuig zag, ging hij er vandoor.
De politie heeft bij de aanhouding een 50 eurobiljet aangetroffen in de broekzak van verdachte. De politie heeft aangever een foto van verdachte laten zien. Aangever herkende daarop de man die in zijn woning was geweest. De politie heeft later camerabeelden bekeken van een poging inbraak aan de [adres 1] te [plaats 1] . Deze poging inbraak was kort voor de inbraak op nummer [nummer] . Op de beelden is een man te zien die met een voorwerp bezig was bij de woning. De man droeg een jas met een bontkraag. Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de beelden verdachte herkend als de man met de jas met de bontkraag.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de diefstal uit de woning aan de [adres 1] heeft gepleegd. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door aangever en de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] . De alternatieve verklaring van verdachte, inhoudende dat hij het 50 eurobiljet uit zijn woning had opgehaald en dat hij sneller ging fietsen toen hij de politie zag omdat hij geen licht op zijn fiets had, acht het hof ongeloofwaardig.
Feiten 3 en 4 primair
Eveneens op 15 oktober 2021 is aangifte gedaan van inbraak door aangever [aangever 2] (hierna: aangever) en aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster). Op voornoemde datum waren aangevers aanwezig in een studentenwoning aan de [adres 2] te [plaats 1] . Ze zaten in de kamer aan de linkerkant van de trap. Omstreeks 01:30 wilde aangever zijn tas pakken uit de kamer aan de rechterkant van de trap. Op dat moment kwam hij erachter dat zijn tas, met daarin o.a. een [merk laptop] en pinpassen, weg was. Hij had de tas om 00:30 uur nog zien liggen. De [merk laptop] van aangeefster, die op de tafel van de woonkamer lag, was ook weg.
Met de pinpas van aangever is om 02.53 uur contactloos betaald bij tankstation BP aan de [adres 5] in [plaats 1] . Op de beelden is verdachte door verbalisant [verbalisant 2] herkend als de pinner. Verdachte heeft ook bekend dat hij heeft gepind met de pinpas.
De politie heeft later camerabeelden bekeken afkomstig van [winkel] gelegen aan de [adres 2] te [plaats 1] . [winkel] is gelegen aan de overkant van de woning waar is ingebroken op 15 oktober 2021. Op de beelden is onder meer te zien dat omstreeks 01:30 uur een blanke man met donkere jas met bontkraag een tijdje voor de deur stond van het pand waar is ingebroken en naar binnen verdween. Omstreeks 01:32 uur is op de beelden te zien dat de man hard wegfietste. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte herkend op de beelden als de man die de woning binnenging.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eveneens degene is geweest die de diefstal uit de woning aan de [adres 2] heeft gepleegd en heeft gepind met de pinpas van aangever. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenning door verbalisant [verbalisant 2] . Verbalisant heeft verdachte ook herkend op de beelden van het tankstation en door verdachte is bekend dat hij degene is op die beelden. Dit draagt bij aan het oordeel dat de herkenning van verdachte op de andere beelden door verbalisant [verbalisant 2] eveneens betrouwbaar is te achten. De verklaring van verdachte, inhoudende dat hij de inbraak niet heeft gepleegd en dat hij de pinpas heeft gekregen van een jongen uit het milieu, acht het hof ongeloofwaardig.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , uit een woning, gelegen aan de [adres 1] , vijftig euro, die aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
3.
hij op 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , een geldbedrag van 14,30 euro, dat aan [aangever 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door de pinpas onbevoegd te gebruiken;
4. primair
hij op 15 oktober 2021, te [pleegplaats] , uit een woning, gelegen aan de [adres 2] , een tas (merk [merk] ) en twee [merk laptop] en een oplader voor een [merk laptop] en een oplader voor een [telefoon] en een portemonnee en diverse passen (waaronder bankpassen [naam bank] en [naam bank] , [reiskaart] , [pas] ) en drie sleutels en een agenda, die aan [aangever 2] of [aangeefster] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming, door de deur te openen door middel van een dun hard voorwerp.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 4 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 15 oktober 2021 schuldig gemaakt aan twee diefstallen uit woningen en het pinnen van geld met een gestolen pinpas. Bij beide woningen waren de bewoners thuis. In één van de woningen is verdachte door de bewoner overlopen. Verdachte is kennelijk puur uit eigen financieel gewin de woningen binnengegaan en daar goederen en geld weggenomen. Hij heeft daarbij geen oog gehad voor het leed en de overlast die hij daarmee voor de bewoners heeft aangericht. Diefstallen uit woningen veroorzaken niet alleen materiële schade, maar hebben doorgaans ook nog lang nadelige gevolgen voor de slachtoffers, aangezien zij zich in een voor hen vertrouwde omgeving minder veilig zullen voelen. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van aangever [aangever 1] blijkt dat daarvan ook in dit geval sprake is. Verdachte heeft zich van deze mogelijke gevolgen klaarblijkelijk geen rekenschap gegeven.
Het hof heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Deze eerder opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tevens heeft het hof gelet op hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit de reclasseringsadviezen die in het dossier zitten, de laatste van [reclassering] van 2 november 2023. Daaruit blijkt dat verdachte een lange geschiedenis kent van verslavingsproblematiek. Verdachte is vanaf november 2021 tot juli 2022 opgenomen geweest bij de Forensische Verslavingsafdeling [Forensische verslavingsafdeling] te [plaats 2] . Verdachte heeft deze klinische behandeling positief afgerond en is doorgestroomd naar de beschermde woonvorm van het Leger des Heils te [plaats 1] . Al vrij snel nadat hij daar is gaan wonen, is betrokkene teruggevallen in harddrugsgebruik.
Het woontraject verloopt wisselend. Enerzijds heeft verdachte zijn appartement goed op orde, houdt hij deze goed schoon en kan hij voor zichzelf zorgen. Anderzijds heeft verdachte moeite om zich te conformeren aan de afspraken en regels die gelden binnen het woontraject. Verdachte heeft, na zijn klinische behandeling bij de FVA [Forensische verslavingsafdeling] , de behandeling ambulant voortgezet bij het [verslavingszorg] van [plaats 1] . Deze behandeling is gericht op het verstrekken van methadon en in dit kader is vaak het stabiliseren van verdachtes gebruik het hoogste doel. Ambulante behandeling en ondersteuning komen echter in hun ogen onvoldoende van de grond. Verdachte komt vele afspraken niet na en als hij in contact is, komt hij geagiteerd en geladen over. [verslavingszorg] geeft aan dat alle interventies ‘druppels op een gloeiende plaat’ lijken te zijn en dat ze eigenlijk niet verder komen dan medicatie/methadon verstrekken en verdachte op dat vlak proberen te stabiliseren. Een nieuwe klinische behandeling (langdurig) is volgens [verslavingszorg] weer geïndiceerd, met als doel om verdachte te stabiliseren en in te stellen op medicatie. De ambulante (methadon)behandeling wordt voortgezet maar de verwachting is dat verdachte weinig vooruitgang zal boeken en dit voorlopig het hoogst haalbare is. Verdachte heeft aangegeven niet open te staan voor een nieuwe langdurige opname in een kliniek. Hij wil doorgaan zoals het nu gaat en geeft aan dat hij zijn gebruik onder controle heeft en niet opgenomen hoeft te worden.
De reclassering deelt de mening van [verslavingszorg] dat een langdurige klinische behandeling eigenlijk geïndiceerd is, maar weet ook dat door de gebrekkige responsiviteit van verdachte een dergelijk klinisch traject weinig zin heeft op dit moment.
Het huidige toezichtkader loopt af op 16 mei 2024. De reclassering acht het wenselijk dat zij verdachte ook na die tijd kunnen blijven ondersteunen/begeleiden binnen een justitieel kader. Om die reden adviseert de reclassering om een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering acht detentie op dit moment niet wenselijk omdat het woontraject bij het Leger Des Heils dan in gevaar komt. Ook een taakstraf wordt niet geadviseerd omdat die door verdachtes problematiek onuitvoerbaar lijkt.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het reclasseringsrapport voor wat betreft de onwenselijkheid van het opleggen van een gevangenisstraf. Ook een taakstraf is niet haalbaar. Verdachte wil meewerken aan begeleiding en zich houden aan bijzondere voorwaarden, behalve een kortdurende klinische opname.
Het hof zal alles overwegende, conform de eis van de advocaat-generaal, een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 152 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zal het hof aan verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen conform het advies van de reclassering, met uitzondering van de mogelijkheid van de kortdurende klinische opname. Indien een kortdurende klinische opname naar het oordeel van reclassering op enig moment geïndiceerd is, kan het openbaar ministerie een verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden ex artikel 6:6:19 Sv indienen bij de rechtbank. In aanvulling op de door de reclassering geadviseerde voorwaarden zal het hof, conform de eis van de advocaat-generaal, het meewerken aan het controleren van het gebruik van alcohol en drugs als bijzondere voorwaarde opleggen om het middelengebruik te kunnen beheersen. Anders dan de raadsvrouw ziet het hof geen aanleiding om een kortere proeftijd te bepalen.

Beslag

Het hof zal de teruggave gelasten van het onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven 50 eurobiljet aan de rechthebbende, te weten aangever [aangever 1] .

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 793,85, bestaande uit € 243,85 materiële schade en € 550,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- contant geld € 50,-
- portemonnee € 70,-
- beveiligingskosten € 116,35
- reiskosten € 7,50.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Nu het hof zal gelasten dat de onder verdachte in beslag genomen € 50,- zal worden teruggegeven aan aangever [aangever 1] , komt de schadepost ‘contant geld’ niet voor vergoeding in aanmerking.
Ook de schadepost ‘portemonnee’ komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gebleken dat de portemonnee is beschadigd of onbruikbaar is geworden.
De beveiligingskosten komen eveneens niet voor vergoeding in aanmerking nu geen sprake is van rechtstreekse schade. Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Vermogensschade bestaat uit de daadwerkelijke verandering die het vermogen van de benadeelde partij door het strafbare feit heeft ondergaan. Uitgangspunt is de vergoeding van de concreet geleden schade. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking ‘redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht’. Bij kosten van beveiliging gaat het echter om kosten die, in de kern, ter voorkoming of beperking van schade als gevolg van toekomstige gebeurtenissen worden gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:96, tweede lid, BW volgt dat de kosten van beveiliging in verband met toekomstige gebeurtenissen in het algemeen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die het gevolg is van een eerdere gebeurtenis. Het arrest van de Hoge Raad waarnaar wordt verwezen in het schadeonderbouwingsformulier (HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840) zag op de situatie dat de beveiligingskosten waren gemaakt teneinde later gepleegde strafbare feiten door de verdachte te voorkomen. In die situatie komen beveiligingskosten mogelijk wel voor vergoeding in aanmerking. Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake.
Voor wat betreft de gevorderde reiskosten merkt het hof op dat enkel de reiskosten naar de psycholoog ad € 6,60 voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat de benadeelde partij op de zitting bij de politierechter is bijgestaan door een advocaat, komen de reiskosten voor het bijwonen van die zitting niet voor vergoeding in aanmerking (zie o.a. Hof Arnhem-Leeuwarden 12 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3974).
Het hof zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de schadeposten die niet worden toegewezen.
Immateriële schade
De gevorderde immateriële schade ad 550,- komt naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking. De aard en ernst van de normschending brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Bovendien is de vordering op dit punt onvoldoende weersproken.
Kosten
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 439,30, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 18,80. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 en 4 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 425,30. De vordering is niet dan wel onvoldoende weersproken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de schadepost ‘gepind bedrag met gestolen bankpas’ ad € 14,- is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. Dit betreft het bedrag dat is gepind in avondwinkel Integra. Uit de camerabeelden van Integra is op te maken dat een ander dan verdachte het bedrag van € 14,- heeft gepind. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van deze schadepost niet in de vordering worden ontvangen.
Kosten
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
152 (honderdtweeënvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

de verdachte zich gedurende de proeftijd meldt bij [reclassering] [plaats 1] op het adres [adres 6] , zo vaak en zolang de reclassering dit nodig vindt;
de verdachte zich ambulant laat behandelen door [verslavingszorg] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de verdachte verblijft in de Beschermde Woonvorm van het Leger des Heils te [plaats 1] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft
opdracht aan de reclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [aangever 1] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geldbedrag, te weten 1 biljet van 50 euro (goednummer PL0100-2021281902-1428841).

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 556,60 (vijfhonderdzesenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 6,60 (zes euro en zestig cent) materiële schade en
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 556,60 (vijfhonderdzesenvijftig euro en zestig cent) bestaande uit € 6,60 (zes euro en zestig cent) materiële schade en € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
15 oktober 2021.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 3 en 4 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 425,30 (vierhonderdvijfentwintig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2] , ter zake van het onder 3 en 4 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 425,30 (vierhonderdvijfentwintig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
15 oktober 2021.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 22 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.