ECLI:NL:GHARL:2023:9881

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
200.305.120
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en erfdienstbaarheid: gebruik van buurweg door klanten van nagelsalon

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een geschil tussen buren over het gebruik van een buurweg. De appellanten, bewoners van [adres] 24, hebben bezwaar tegen het gebruik van een pad dat gedeeltelijk op hun perceel ligt door klanten van de nagelsalon van de buurvrouw, [geïntimeerde1], die aan [adres] 20 woont. De appellanten hebben een camera opgehangen om het pad te filmen, wat door de geintimeerden als inbreuk op hun privacy wordt ervaren. De rechtbank heeft de vorderingen van de appellanten grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vordering tot verwijdering van de camera. In hoger beroep willen de appellanten dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen, terwijl de geintimeerden hun vorderingen tot herstel van de oorspronkelijke breedte van het pad en verwijdering van de camera handhaven.

Het hof oordeelt dat het gebruik van het pad door klanten van de nagelsalon niet in strijd is met de bestemming van het pad als buurweg. De erfdienstbaarheid die aan de geintimeerden is verleend, staat het gebruik van het pad door bezoekers toe, ongeacht of dit klanten zijn of niet. Het hof bevestigt dat de camera van de appellanten een inbreuk op de privacy vormt en dat deze verwijderd moet worden. De vordering van de geintimeerden tot herstel van de breedte van het pad wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de appellanten hen belemmeren in het gebruik van het pad. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.305.120
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 378817)
arrest van 21 november 2023
in de zaak van

1.[appellant]

en
2. [appellante]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers in conventie, verweerders in reconventie
hierna: [appellanten]
advocaat: mr. A.J. Meijer
tegen

1.[geïntimeerde1]

en
2. [geïntimeerde2]
die wonen in [woonplaats1]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als verweerders in conventie, eisers in reconventie
hierna: [geïntimeerden]
advocaat: mr. J. Zandberg.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 7 maart 2023 heeft op 23 augustus 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde1] heeft een nagelsalon aan huis en zij vraagt haar klanten om achterom te komen. Dan komen ze over een pad (‘het pad’) dat gedeeltelijk op het perceel van [appellanten] ligt en dat in gebruik is als buurweg. [appellanten] willen niet dat ook de klanten van [geïntimeerde1] van het pad gebruik maken. [geïntimeerden] op hun beurt vinden dat [appellanten] door het plaatsen van een schutting het pad smaller hebben gemaakt dan het eerst was. Zij willen dat het weer de vroegere breedte terugkrijgt. Thuis kan dan gemakkelijker met zijn motor achterom lopen. [appellanten] hebben een camera opgehangen om gebruikers van het pad te filmen en [geïntimeerden] hebben daar bezwaar tegen.
2.2.
[appellanten] hebben bij de rechtbank een verklaring voor recht gevorderd die erop neerkomt dat klanten van [geïntimeerden] niet over het pad naar de nagelsalon in de achtertuin van [geïntimeerden] mogen gaan, alsmede een gebod dat [geïntimeerden] ervoor zorgen dat klanten niet op het perceel van [appellanten] komen, met bepaling dat bij overtreding van het gebod een dwangsom verbeurd wordt. Ook eisen zij veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
2.3.
[geïntimeerden] hebben op hun beurt een verklaring voor recht gevorderd dat het pad een breedte moet hebben van tenminste 1,75 meter en dat [appellanten] door dat pad te versmallen, onrechtmatig jegens [geïntimeerden] hebben gehandeld, alsmede dat de rechtbank [appellanten] gelast het pad terug te brengen tot de oorspronkelijke breedte van 1,75 meter en verwijderde bestrating terug aan te brengen, eveneens met bepaling dat bij overtreding van het gebod een dwangsom verbeurd wordt. Zij hebben verder een verklaring voor recht gevorderd dat de plaatsing van de camera door [appellanten] jegens [geïntimeerden] onrechtmatig is en dat deze moet worden verwijderd, alweer met bepaling dat anders een dwangsom verbeurd wordt. Zij eisen dat [appellanten] de proceskosten moeten betalen.
2.4.
De rechtbank heeft deze vorderingen voor een belangrijk deel afgewezen. Alleen de vordering tot verwijdering van de camera is toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen en – in het hoger beroep van [appellanten] – dat de vordering tot het weghalen van de camera alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal beslissen dat het vonnis van de rechtbank in stand blijft. Alle vorderingen blijven afgewezen, behalve de vordering dat de camera moet worden weggehaald. Net als de rechtbank vindt het hof dat de camera weg moet.
3.2.
Het hof verwijst voor de vaststaande feiten naar rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis van de rechtbank. Voor de zelfstandige leesbaarheid van het arrest volgt hierna de essentie ervan. [appellanten] en [geïntimeerden] wonen allen aan de [adres] , [appellanten] op nummer 24 en [geïntimeerden] op nummer 20. Vanaf de straat loopt een pad langs het huis van [appellanten] onder meer over hun perceel naar de achterzijde van de huizen. Aan het einde van het perceel splitst het pad en loopt het pad linksom achter het huis van [appellanten] langs en rechtsom achter het huis van [geïntimeerden] Het pad is aangemerkt als buurweg (zoals bedoeld in art. 719 BW oud). In de leveringsakte van de woning van [geïntimeerden] is een erfdienstbaarheid geformuleerd die [geïntimeerden] het recht zouden geven het pad als voetpad te gebruiken. [geïntimeerde1] exploiteert sinds 2018 een nagelsalon en vraagt haar klanten achterom te komen. Dan komen ze over het pad dat langs het huis van [appellanten] over hun perceel loopt. [appellanten] hebben een camera opgehangen om het pad en de gebruikers ervan te filmen.
mogen de klanten van de nagelsalon over het pad achterom lopen?
3.3.
Volgens [appellanten] volgt uit de omschrijving van het pad als buurweg en de op het pad gevestigde erfdienstbaarheid dat [geïntimeerden] geen zakelijke bezoekers – waarmee wordt gedoeld op klanten van de nagelsalon – over het pad mogen laten komen. Naar het oordeel van het hof mag dat wel, zoals het hof hierna zal toelichten.
3.4.
Bij akte van 23 juni 1978 is het pad bestemd als buurweg, blijkt uit het citaat van die akte dat is opgenomen in de koopakte van de woning van [appellanten] :

8. De koper verklaart het langs de noord-oost en zuid-oost grens van het bij deze verkochte onroerend goed gelegen pad, te bestemmen tot buurweg als bedoeld in artikel 719, derde boek van het burgerlijk wetboek.” In 1978 kon de koper van het perceel het pad ook zonder notariële akte tot buurweg bestemmen, maar nu hij ervoor gekozen heeft om daarvoor een notariële akte te gebruiken en andere aanwijzingen waaruit van zijn bedoeling blijkt ontbreken, gaat het hof wat betreft de inhoud van de rechten uit buurweg uit van de tekst van de akte van 23 juni 1978. Het huidige wetboek kent de regeling van buurweg niet meer, maar op grond van overgangsrecht zijn bestaande buurwegen gehandhaafd. [1]
3.5.
In de leveringsakte van de woning van [geïntimeerden] van 1 maart 2013 wordt verwezen naar een erfdienstbaarheid die eveneens het pad betreft. Deze is als volgt geformuleerd:
“Voorts wordt verwezen naar vermelde akte, waarbij het verkochte aan verkoper in eigendom werd overgedragen (…), waarin onder meer woordelijk staat vermeld:

Vestiging erfdienstbaarheid
Ter uitvoering van de door de tussen de koper en de volmachtgevers onder 3 gesloten overeenkomst wordt bij deze akte gevestigd en aanvaard: […]
ten behoeve van het perceel kadastraal bekend gemeente [de gemeente] sectie G nummer 373 (het bij deze akte gekochte), een erfdienstbaarheid van pad ten laste van de kadastrale percelen gemeente [de gemeente] , […] en 183 […](het hof begrijpt: [adres] 24, het perceel van [appellanten] )
.
De erfdienstbaarheid houdt het recht in om te voet, met aan de hand gevoerde rijwielen, motoren, scooters, kinderwagens en al dan niet beladen kruiwagens en dergelijke te komen van en te gaan naar de openbare weg [adres] te [woonplaats1] op de thans bestaande wijze’.”
3.6.
Partijen verschillen van mening over de betekenis van de hiervoor aangehaalde teksten uit de aktes. Waar het hof de erfdienstbaarheid uitlegt, hanteert het hof daarbij de navolgende maatstaf, die volgt uit vaste rechtspraak. Voor de uitleg van de goederenrechtelijke overeenkomst die besloten ligt in een notariële akte waarbij een zakenrechtelijk recht (zoals een erfdienstbaarheid) wordt gevestigd, komt het aan op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht. Deze partijbedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De ratio van deze uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed. Daarnaast geldt voor de erfdienstbaarheid dat op grond van artikel 5:73 BW de inhoud (en de wijze van uitoefening) van een erfdienstbaarheid worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in de akte regels daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bestaat er ook dan nog twijfel, dan is beslissend de wijze waarop de erfdienstbaarheid geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend.
3.7.
Het hof beantwoordt de vraag of bezoekers van [geïntimeerden] gebruik mogen maken van het pad in de eerste plaats aan de hand van de bestemming ervan. Uit art. 719 BW (oud) volgt dat buurwegen ‘
niet tot een ander gebruik (mogen worden) gebezigd, dan waartoe dezelve zijn bestemd geweest’.
3.8.
Over het gebruik en de bestemming van de buurweg is niets geregeld in de akte van 23 juni 1978. Het hof begrijpt uit de stellingen van de beide partijen dat zij daarvoor aanknopen bij de ligging van het pad, dat toegang geeft tot de gang achter een aantal woningen aan de [adres] , en dat de partijen die bestemming verder invullen aan de hand van de formulering van de erfdienstbaarheid in de leveringsakte van de woning van [geïntimeerden] Daaruit blijkt welk gebruik in elk geval door [appellanten] zou moeten worden geduld. Hieruit volgt dat de woningen aan de buurweg via het pad achterom te voet of met de fiets aan de hand moeten kunnen worden bereikt. Naar het oordeel van het hof bieden noch de aktes, noch gewoonte en gebruik aanknopingspunten om daarbij onderscheid te maken tussen klanten van de nagelsalon of andere bezoekers of bewoners. In alle gevallen gaat het om gebruikers van het woonperceel (in dit geval [adres] 20, waar [geïntimeerden] wonen) die te voet achterom komen, al of niet met een tweewielig voertuig.
3.9.
Een dergelijk onderscheid tussen klanten en andere bezoekers zou gerechtvaardigd kunnen zijn als uit de aard of frequentie van het bezoek zou volgen dat de eigenaar of andere gebruikers van de buurweg dit niet zouden hoeven verwachten omdat het niet tot het gewone patroon behoort in een woonwijk als waar het hier om gaat of als het gebruik door klanten zou moeten worden beschouwd als een verzwaring van de erfdienstbaarheid. Dat het gebruik van het pad niet past binnen de woonwijk doordat er bezoekers van de nagelsalon overheen gaan, is echter niet voldoende concreet aangevoerd en is op andere wijze ook al niet gebleken. Dat iemand een kleinschalig bedrijf aan huis heeft waar, zoals in dit geval, tien tot vijftien klanten per week te voet naar toe gaan, brengt op zichzelf niet mee dat zich een dergelijke afwijking van het normale patroon van 23 juni 1978 voordoet. Om dezelfde reden maakt het enkele feit dat die bezoekers niet behoren tot de familie of vrienden van [geïntimeerden] maar dat het klanten zijn, nog niet dat sprake is van een verzwaring van de erfdienstbaarheid of een afwijking van ‘de bestaande wijze’ als bedoeld in de akte van erfdienstbaarheid. Anders gezegd, het past nog binnen de kennelijke bestemming van de buurweg en ook binnen de erfdienstbaarheid dat niet alleen de bewoners en ‘gewoon’ bezoek van [geïntimeerden] maar ook klanten, zij het beperkt in aantal, te voet of met de fiets aan de hand of met een kruiwagen over het pad achterom de woning van [geïntimeerden] en de nagelsalon bezoeken. Omdat naar het oordeel van het hof het gebruik van het voetpad door klanten van de nagelsalon niet in strijd is met de bestemming van het pad tot buurweg faalt het hoger beroep van [appellanten] voor zover dat daarop gericht is.
3.10.
Het bewijsaanbod van [appellant] ziet niet op stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, terwijl evenmin is toegelicht wat de getuigen meer zouden kunnen verklaren dan al is opgenomen in hun schriftelijke verklaringen, zodat het hof aan dat aanbod voorbijgaat.
moet de videocamera van [appellanten] weg?
3.11.
[appellanten] hebben in de tweede plaats hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat een videocamera die zij hebben geplaatst en die bezoekers van de buurweg filmt, daar weg moet. De rechtbank heeft hierbij de juiste toetsingsmaatstaf voorop gesteld (rov. 4.14 van het eindvonnis). Kort weergegeven houdt die in, dat als de camera een inbreuk maakt op de privacy dit onrechtmatig is tenzij er een goede reden is die die inbreuk rechtvaardigt én rekening is gehouden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof is het met de rechtbank eens dat de camera inbreuk maakt op de privacy van [geïntimeerden] en de bezoekers van hun woning. De camera is gericht op de buurweg en dat is een (semi-)openbaar pad waar bezoekers en bewoners komen van de omliggende woningen. Die inbreuk wordt niet gerechtvaardigd door de wens van [appellanten] om hun eigendommen te kunnen bewaken. Het staat [appellanten] vrij hun eigendommen op het eigen erf – zoals de eigen auto als die in de voortuin geparkeerd wordt – te bewaken, behalve op de buurweg. Dat de auto is beschadigd door klanten van de nagelsalon, zoals [appellanten] vermoeden, is wellicht reden om die niet vlak langs het pad te parkeren maar niet om door het gebruik van een videocamera inbreuk te maken op de privacy van alle gebruikers van het pad. Dat naar het idee van [appellanten] bezoekers van de nagelsalon soms afval op het pad achterlaten, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen. De inbreuk op de privacy van de gebruikers van het pad is dan ook onrechtmatig. Het hoger beroep slaagt niet, omdat ook het hof de inbreuk op de privacy door de camera onrechtmatig vindt en [appellanten] deze dus niet op de buurweg mogen richten.
moet versmalling van het pad ongedaan worden gemaakt?
3.12.
[geïntimeerden] hebben ook hoger beroep ingesteld omdat zij vinden dat het pad naar de breedte van 1,75 meter moet worden gebracht, de breedte die het pad volgens hen oorspronkelijk had. Zij baseren die vordering in hoger beroep uitsluitend op de bestemming van het pad tot buurweg. Ook bij deze beoordeling komt het dan ook aan op de bestemming van de buurweg. Het hof stelt voorop dat niet elke verandering van de buurweg door de eigenaren van het perceel waarop de buurweg is gelegen, ontoelaatbaar is. Buren die geen mede-eigenaren zijn van een buurweg, hebben tegenover de eigenaren van de weg geen verdergaande rechten dan dat de buurweg niet buiten hun toestemming vernietigd of verlegd mag worden en dat zij ook anderszins niet in het gebruik waarvoor de buurweg bestemd is, mogen worden belemmerd. Meer mag, voor wat betreft de rechten van anderen dan de eigenaren van de weg, niet worden gelezen in de al geciteerde bewoordingen van art. 719 BW (oud). [2]
3.13.
Dit betekent het volgende voor het geval de buurweg inderdaad 1,75 meter breed was toen het pad tot buurweg werd bestemd en die breedte in de loop der jaren is afgenomen. Volgens [geïntimeerden] is sprake van een versmalling, die inhoudt dat de oorspronkelijke breedte van het pad van 1,75 meter door begroeiing of het plaatsen van een schutting is teruggebracht tot om en nabij 1,50 meter. Anders dan zij stellen is naar het oordeel van het hof een dergelijke versmalling nog geen (partiële) vernietiging of verlegging. Niet gebleken is dat een voetganger al of niet met (motor)fiets of kruiwagen een breedte van meer dan 1,50 meter nodig heeft om over het pad naar het woonperceel van [geïntimeerden] te gaan. Daarom kunnen [geïntimeerden] niet eisen dat [appellanten] de oorspronkelijke breedte herstellen, indien al zou blijken dat het pad na 1978 is versmald. Het hof gaat daarom ook voorbij aan het aanbod van [geïntimeerden] om te bewijzen dat het pad oorspronkelijk 1,75 meter breed was.
3.14.
[geïntimeerden] hebben geen recht op een buurweg van bepaalde breedte, maar wel op een buurweg die aan zijn bestemming beantwoordt. Dat zij worden belemmerd in het gebruik van de buurweg waarvoor deze bestemd is, hebben zij niet gesteld. Ze hebben wel aangevoerd dat het moeilijker is dan voorheen voor [geïntimeerde2] om met zijn motor over het pad te gaan. Die stelling hebben [appellanten] echter gemotiveerd en onderbouwd met foto’s betwist en komt dus niet vast te staan. De slotsom is dat er te weinig is gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat [geïntimeerden] worden belemmerd in het gebruik van de buurweg waarvoor deze is bestemd. Andere grondslagen voor de vordering tot herstel van de oorspronkelijke breedte zijn niet aangevoerd, zodat het hof die vordering en daarmee ook de vordering die ziet op het herstel van de bestrating zal afwijzen. Het incidenteel hoger beroep slaagt niet.
de slotsom
3.15.
Het hoger beroep van [appellanten] slaagt niet en dat van [geïntimeerden] evenmin. Omdat in het principaal beroep [appellanten] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [appellanten] tot betaling van de proceskosten in principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3] In het incidenteel beroep worden [geïntimeerden] in het ongelijk gesteld en zal het hof [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten in incidenteel hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.16.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 september 2021;
principaal hoger beroep (hoger beroep [appellanten] )
4.2.
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerden] , tot vandaag begroot op:
€ 338,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
incidenteel hoger beroep (hoger beroep [geïntimeerden] )
4.4.
veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van de proceskosten van [appellanten] , tot vandaag begroot op:
€ 343,- aan griffierecht
€ 1.183,- aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x 0,5 x appeltarief II).
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, voorzitter, F.J. de Vries en R. Verkijk en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 160 Overgangswet Nieuw BW: “Het in werking treden van de wet brengt geen wijziging in de rechten, bevoegdheden en verplichtingen met betrekking tot een buurweg welke voordien is ontstaan; artikel 24 lid 1 van Boek 3 is niet van toepassing op de bestemming tot zulk een buurweg.”
2.HR 22 december 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6447, NJ 1979, 353 m.nt. W.M. Kleijn
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.