ECLI:NL:GHARL:2023:9878

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
200.324.288/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opeisbaarheid en verjaring van een geldlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, vorderde een verbod op de executie van een notariële akte door de geïntimeerde. De kern van het geschil betreft de vraag of de schuld aan de geïntimeerde is verjaard en of de geldlening opeisbaar is. De appellante stelt dat de lening op 22 september 2013 opeisbaar was en dat de verjaringstermijn op 23 september 2018 is verstreken. De geïntimeerde daarentegen betoogt dat de lening pas opeisbaar is geworden na het overlijden van de moeder van de schuldenaar in 2021, waardoor de verjaringstermijn pas op dat moment is begonnen. Het hof oordeelt dat de bedoeling van partijen ten aanzien van de opeisbaarheid van de lening niet zonder nadere bewijslevering kan worden vastgesteld, en dat de aard van de kort gedingprocedure zich daar niet voor leent. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter, die de vordering van de appellante had afgewezen. Tevens wordt de appellante veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.324.288/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548538
arrest in kort geding van 21 november 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. R. Beele, die kantoor houdt in Alphen aan den Rijn,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer, die kantoor houdt in Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof heeft op 9 mei 2023 een tussenarrest gewezen. Op 12 oktober 2023 heeft een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellante] vordert een verbod van de door [geïntimeerde] aangekondigde executie op basis van een notariële akte. In geschil is of de daarin opgenomen schuld aan [geïntimeerde] is verjaard.
2.2
Het geschil kent de volgende feitelijke achtergrond.
2.3
[appellante] is van 1983 tot 2016 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [naam1] (hierna: [naam1] ). [naam1] heeft van [geïntimeerde] over de jaren 2004 tot en met 2010 diverse geldbedragen geleend.
2.4
In een notariële akte van schuldbekentenis uit hoofde van geldlening van
22 augustus 2013 (hierna: de notariële akte) tussen [appellante] en [naam1] als schuldenaren en [geïntimeerde] als schuldeiser, staat voor zover van belang het volgende vermeld:

De schuldenaar erkent hoofdelijk met ingang van de jaren tweeduizend vier tot en met
tweeduizend tien diverse bedragen schuldig te zijn uit hoofde van geldlening aan de schuldeiser, die deze schuldbekentenis aanneemt, per heden in totaal(…)
(€ 65.000,-),(…)
. Voor deze geldlening gelden de navolgende bepalingen en bedingen:
1.Looptijd
De geldlening eindigt dertig dagen na heden, mitsdien op twee en twintig september tweeduizend dertien, of zoveel eerder als de moeder van heer [naam1] zal zijn overleden.
2.
2.Rente
Partijen zijn bij deze akte overeengekomen en vast te stellen dat over de hoofdsom respectievelijk het restant daarvan een éénmalige rente is verschuldigd,(…)
van in totaal en maximaal(…)
(€ 10.000,-) te voldoen bij aflossing van de lening.(…)
.
3.
3.Aflossing
Aflossing van de hoofdsom dient te geschieden in één bedrag bij het einde van de looptijd.
4.
4.Opeisbaarheid
De hoofdsom en de vaste rentevergoeding als hiervoor beschreven zijn direct opeisbaar in de navolgende gevallen:a. bij beslag op een goed van de schuldenaar(…)
, alsmede bij zijn overlijden;(…)
c. in geval van overlijden van de moeder van de schuldenaar.(…)
VOLMACHT
De onder 1.a vermelde schuldenaar geeft bij deze akte onherroepelijk volmacht aan de schuldeiser om hem te vertegenwoordigen terzake de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder, aangezien partijen beogen dat de hoofdsom en de beschreven vaste rentevergoeding zal worden voldaan uit de eventuele verkrijging door schuldenaar onder 1.a uit de nalatenschap van zijn moeder. De volmacht gaat in op het moment dat de moeder van de onder 1.a vermelde schuldenaar zal zijn overleden.
2.5
[appellante] en [naam1] zijn in 2016 gescheiden. In hun echtscheidingsconvenant zijn zij voor zover van belang het volgende overeengekomen:

Erfdeel man
(…)
De man zal bij overlijden van zijn moeder aldus 1/5 deel van de erfenis verkrijgen. Dit bedrag staat de man niet vrij ter beschikking. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van partijen dat het totale bedrag van het erfdeel van de man wordt aangewend ter aflossing van de in artikel 3.8 genoemde gezamenlijke schulden van partijen. Mocht er na het aflossen van deze schulden nog geld beschikbaar zijn van de erfenis dan komen partijen overeen dat met dit bedrag eventuele overige nog openstaande gezamenlijke schulden zullen worden afgelost waarna een eventueel restant tussen partijen bij helften zal worden gedeeld.(…)
Schulden
3.8
Partijen hebben de volgende schulden:
a.(…)
b. Schuld aan [geïntimeerde] ad € 75.000,-- (inclusief € 10.000,-- rente), waarvoor een akte van schuldbekentenis is getekend op 22 augustus 2013 bij notaris W.A. Van der Sluis te Eemnes. Hierin is tevens opgenomen dat aan de heer [geïntimeerde] een volmacht toekomt om de man te vertegenwoordigen terzake de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder zodat de hoofdsom en de vaste rentevergoeding zal worden voldaan uit de eventuele verkrijging door schuldenaar uit de nalatenschap van zijn moeder.(…)
3.9
Partijen komen in hun interne draagplicht verhouding overeen dat de man alle
in artikel 3.8 genoemde schulden voor zijn rekening zal afnemen en zal aflossen,
zoveel mogelijk door zijn in artikel 3.3. omschreven erfdeel alsmede als zijn
overige inkomsten hiervoor aan te wenden, onder uitdrukkelijke vrijwaring van
de vrouw jegens schuldeisers(…)
De man verplicht zich aldus jegens de vrouw zich zoveel mogelijk in te spannen
om aan zijn betalingsverplichtingen voor de door hem op zich genomen
schulden te voldoen.
2.6
[naam1] is [in] 2020 overleden. De erven van [naam1] hebben zijn nalatenschap verworpen. De moeder van [naam1] (hierna: [naam2] ) is [in]
2021 overleden. In de nalatenschap van [naam2] erven de kinderen van [naam1] bij plaatsvervulling zijn aandeel.
2.7
[geïntimeerde] heeft in juli 2022 aangekondigd dat hij voornemens is de grosse van de notariële akte aan [appellante] te laten betekenen.
2.8
[appellante] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd om [geïntimeerde] te verbieden de notariële akte ten laste van [appellante] ten uitvoer te leggen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.9
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis van 17 januari 2023 geoordeeld dat het in de kortgedingprocedure aannemelijk is geworden dat partijen hebben bedoeld dat de leensom opeisbaar zou worden met het overlijden van [naam2] en dat dit ook betekent dat het niet aannemelijk is geworden dat de vordering van [geïntimeerde] op grond van de akte van schuldbekentenis is verjaard. De vordering van [appellante] is daarom afgewezen en [appellante] is in de proceskosten veroordeeld.
2.1
De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat haar vordering alsnog wordt toegewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal oordelen dat hetgeen [appellante] aan haar vordering ten grondslag legt in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk is geworden, zodat haar vordering in dit kort geding niet kan worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Het spoedeisend belang
3.2
Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt dient, zo nodig ambtshalve, mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft [1] .
3.3
Het hof is van oordeel dat [appellante] ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang bij haar vordering heeft. [geïntimeerde] heeft aangekondigd de notariële akte ten uitvoer te zullen leggen en [appellante] wil die tenuitvoerlegging verbieden. Daarin is een voldoende spoedeisend belang gelegen voor een beoordeling in kort geding. Dat er een spoedeisend belang is, is door [geïntimeerde] ook niet bestreden.
Is de vordering van [geïntimeerde] op [appellante] verjaard?
3.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de verjaringstermijn van artikel 3:307 lid 1 BW hier van toepassing is. In artikel 3:307 lid 1 BW is bepaald dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
3.5
Partijen verschillen van mening over de uitleg van bepalingen van de notariële akte. Het gaat daarbij om de vraag wanneer de vordering van [geïntimeerde] opeisbaar is geworden.
3.6
[appellante] heeft gewezen op artikel 1 van de notariële akte. Volgens de bewoordingen van artikel 1 van de notariële akte eindigt de geldlening dertig dagen na 22 augustus 2013, dus op 22 september 2013, of zoveel eerder als [naam2] zou zijn overleden. Vast staat dat [naam2] niet eerder is overleden. De vordering was daarom volgens [appellante] op
22 september 2013 opeisbaar en op 23 september 2018 verjaard.
3.7
[geïntimeerde] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat de lening pas opeisbaar is bij het overlijden van [naam2] De verjaringstermijn is aangevangen op de datum van haar overlijden [in] 2021. [geïntimeerde] wijst erop dat in de notariële akte staat vermeld dat partijen beoogden dat de hoofdsom en de vaste rentevergoeding zouden worden voldaan uit de eventuele verkrijging door [naam1] uit de nalatenschap van zijn moeder. Die bedoeling kan eveneens worden afgeleid uit het latere echtscheidingsconvenant van [naam1] en [appellante] . [geïntimeerde] wijst erop dat er ten tijde van het opmaken van de notariële akte geen sprake van was dat [naam2] op korte termijn zou komen te overlijden. De bewoordingen van artikel 1 van de notariële akte berusten volgens [geïntimeerde] op een schrijffout.
3.8
De uitleg van deze notariële akte dient plaats te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Het komt daarbij aan op welke betekenis partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen. Bij de toepassing van de Haviltex-maatstaf komt ook gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de notariële akte.
3.9
Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat er geen plaats is voor uitleg aan de hand van de Haviltex-maatstaf omdat de bewoordingen van de overeenkomst helder zijn volgt het hof haar daarin niet. Ook als bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden meebrengen dat de taalkundige betekenis van de bepalingen niet doorslaggevend is.
Naar het oordeel van het hof is hetgeen [appellante] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende aannemelijk geworden om haar vordering toe te kunnen wijzen. De uitleg die [geïntimeerde] aan de overeenkomst geeft is ook niet bijzonder onaannemelijk. Om tot een oordeel te komen over de bedoeling van partijen ten aanzien van de opeisbaarheid van de geldlening, en in het verlengde daarvan of de vordering van [geïntimeerde] op [appellante] al dan niet is verjaard, is nadere bewijslevering noodzakelijk, bijvoorbeeld door het doen horen van de notaris die de akte heeft opgemaakt. De aard van deze procedure in kort geding leent zich daar niet voor. Dit betekent dat het door [appellante] gevorderde verbod aan [geïntimeerde] om de notariële akte ten uitvoer te leggen niet kan worden toegewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
De proceskosten
3.1
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep van [geïntimeerde] worden veroordeeld, vast te stellen op € 343,- voor griffierecht en
€ 2.366,- voor salaris advocaat (2 procespunt x appeltarief II à € 1.183,-).
3.11
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening [2] .

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 januari 2023;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 2.366,- voor salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, J.H. Kuiper en I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 november 2023.

Voetnoten

1.HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.