ECLI:NL:GHARL:2023:9873

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
200.317.837/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over wederzijdse vergoedingen voor gebruik van een perceel en gebouwen tijdens onderhandelingen zonder koopovereenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Snijers Bestratingen en Tuinaanleg B.V. en een maatschap en twee andere geïntimeerden over wederzijdse vergoedingen voor het gebruik van een perceel en gebouwen tijdens onderhandelingen over de verkoop daarvan. Snijers had het perceel met toestemming van de geïntimeerden in gebruik genomen, maar er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen. Na beëindiging van het gebruik ontstonden er financiële claims tussen partijen. Snijers vorderde betaling voor werkzaamheden die zij had verricht, terwijl de geïntimeerden een tegenvordering instelden voor de kosten van de sleufsilo's die Snijers had verwijderd. De rechtbank heeft in eerste aanleg een deel van de vorderingen toegewezen, maar ook afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld en de vorderingen van beide partijen gedeeltelijk toegewezen. Het hof oordeelde dat er een leemte was in de afspraken tussen partijen over de financiële gevolgen van het gebruik van het perceel en dat de redelijkheid en billijkheid in acht genomen moesten worden. Uiteindelijk heeft het hof de vorderingen van Snijers en de geïntimeerden gedeeltelijk toegewezen, met een compensatie van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.317.837/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9799920)
arrest van 21 november 2023
in de zaak van
Snijers Bestratingen en Tuinaanleg B.V.,
die is gevestigd in Zeewolde,
die hoger beroep heeft ingesteld,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Snijers,
advocaat: mr. F.E. Olberts, die kantoor houdt te Amsterdam,
tegen

1.Maatschap [geïntimeerde1] ,

die is gevestigd in [woonplaats1] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats1] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J. Groot Koerkamp, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

Naar aanleiding van het arrest van 27 juni 2023 heeft op 12 oktober 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

3.1
Tijdens onderhandelingen over de verkoop van de woning met bijgebouwen en een terrein door [geïntimeerden] aan Snijers heeft deze het terrein en de gebouwen alvast met toestemming van [geïntimeerden] in gebruik genomen en werkzaamheden verricht, waarbij ook wanden voor sleufsilo’s zijn verwijderd. Er is geen koopovereenkomst tot stand gekomen en Snijers heeft het gebruik op verzoek van [geïntimeerden] beëindigd. Deze situatie heeft geresulteerd in financiële claims over en weer. Het geschil dat daarover bestaat, heeft de volgende feitelijke achtergrond.
3.2
Snijers heeft een hoveniers-, bestratings- en wegenbouwbedrijf. [geïntimeerden] hebben een agrarisch bedrijf dat wordt uitgeoefend op een perceel met een woning en bedrijfsopstallen in [woonplaats1] (hierna: het perceel van [geïntimeerden] )
3.3
Snijers heeft, onder meer in 2018, in opdracht van [geïntimeerden] werkzaamheden verricht. In de loop van 2020 zijn partijen gesprekken gestart over verkoop van het perceel van [geïntimeerden] aan Snijers. Vooruitlopend op een mogelijke koopovereenkomst is Snijers het perceel van [geïntimeerden] vanaf januari 2021 gaan gebruiken. Tijdens dat gebruik heeft Snijers diverse werkzaamheden aan het perceel van [geïntimeerden] verricht, zoals het ophogen van een deel van het perceel en het schoonmaken van bedrijfsgebouwen. Snijers heeft stellages aangebracht en bouwmaterialen opgeslagen in de voorraadschuur. Verder heeft Snijers 32 wanden van zogenaamde sleufsilo’s verwijderd van het perceel.
[geïntimeerden] wisten dat Snijers de werkzaamheden verrichtte en hadden daar geen bezwaar tegen.
3.4
Partijen hebben uiteindelijk geen koopovereenkomst gesloten, omdat [geïntimeerden] van hun verkoopplannen hebben afgezien.
3.5
[geïntimeerden] hebben op 31 maart 2021 een factuur aan Snijers verzonden. voor ‘32 silowanden met voet, 2 meter hoog’ voor € 19.360,00 (inclusief btw).
3.6
Snijers heeft op haar beurt [geïntimeerden] op 2 april 2021 een factuur gestuurd voor haar werkzaamheden voor een bedrag van € 50.844,20 inclusief btw.
3.7
Op 7 april 2021 hebben [geïntimeerden] aan Snijers medegedeeld dat deze het perceel uiterlijk 1 mei 2021 moet verlaten en dat Snijers de rekening voor de sleufsilo’s moet betalen.
3.8
Snijers heeft het perceel eind mei 2021 verlaten. De factuur van [geïntimeerden] heeft hij niet betaald.
3.9
[geïntimeerden] hebben Snijers op 6 en op 20 mei 2021 laten weten diens factuur van april 2021 niet te zullen voldoen. Op 28 juni 2021 hebben [geïntimeerden] daarnaast aan Snijers laten weten dat zij haar aansprakelijk houden voor schade die bij het uitvoeren van de werkzaamheden op het perceel is ontstaan.
3.1
Snijers heeft vervolgens [geïntimeerden] gedagvaard en bij de rechtbank (‘in conventie’) aanvankelijk gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot betaling van
€ 50.844,20, vermeerderd met wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proces- en nakosten. Bij akte van vermeerdering van eis heeft Snijers daarnaast gesteld dat zij aanspraak maakt op een vergoeding voor 48 stelconplaten die zijn gebruikt bij het ophogen van het perceel en de eis vermeerderd met € 4.646,40 inclusief btw, waardoor de totale vordering € 55.490,60 (inclusief btw) in hoofdsom bedraagt.
3.11
[geïntimeerden] hebben tegenvorderingen ingesteld (‘in reconventie’) tot veroordeling van Snijers tot betaling van € 19.360 (voor de sleufsilo wanden), € 25.000,- (gebruiksvergoeding), € 15.355,75 (schadevergoeding) en € 2.595,45 (kosten vaststelling schade), vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proces- en nakosten.
3.12
Op verzoek van [geïntimeerden] heeft [naam1] van Expertisebureau EMN (hierna: EMN) op 14 januari 2022 op het perceel van [geïntimeerden] een onderzoek gedaan naar de in reconventie door [geïntimeerden] gevorderde schade en de door Snijers verrichte werkzaamheden. Snijers is samen met haar (toenmalig) advocaat bij dat onderzoek aanwezig geweest. EMN heeft van dat onderzoek op 18 maart 2022 een rapport opgemaakt dat door [geïntimeerden] vervolgens in de procedure bij de rechtbank in het geding is gebracht.
3.1
De rechtbank heeft mede op basis van het rapport van EMN [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van € 15.775 met wettelijke rente vanaf 21 maart 2021 en de beslagkosten tot een bedrag van € 1.787,32 aan Snijers. Snijers is veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen € 19.026,73 met wettelijke rente over € 17.729 vanaf
1 augustus 2021 en € 954,29 voor buitengerechtelijke incassokosten. Het over en weer meer of anders gevorderde is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt

3.Het oordeel van het hof in beide hoger beroepen

4.1
Het hof zal het bestreden vonnis gedeeltelijk vernietigen. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van partijen zullen daarbij thematisch worden behandeld.
4.2
Partijen verschillen van mening over de vraag of en zo ja welke afspraken zij hebben gemaakt ten aanzien van het gebruik van het perceel van [geïntimeerden] door Snijers in de periode van januari tot eind mei 2021, toen Snijers op verzoek van [geïntimeerden] het gebruik heeft beëindigd, en over de werkzaamheden die Snijers in die periode aan en op het perceel en gebouwen heeft verricht. Partijen hebben gesteld dat hun afspraken daarover zo moeten worden uitgelegd dat sprake is van gebruik in het kader van bruikleen
( [geïntimeerden] , die het oorspronkelijke standpunt dat sprake was van huur en hun vorderingen op die grondslag niet hebben gehandhaafd) en dat Snijers in opdracht van [geïntimeerden] de werkzaamheden heeft verricht in het kader van een overeenkomst van opdracht (het primaire standpunt van Snijers) en op die grondslag vergoed moeten worden.
4.3
Het hof volgt partijen niet in de uitleg die zij ieder aan hun afspraken geven. Daarvoor bieden de door partijen gestelde feiten en omstandigheden niet voldoende aanknopingspunten. Het hof stelt vast dat zij niet meer of anders met elkaar zijn overeengekomen dan dat, zolang partijen onderhandelingen voerden over verkoop, Snijers het perceel alvast kon gebruiken en werkzaamheden kon gaan uitvoeren. Zij verkeerden daarbij kennelijk in de veronderstelling dat de koopovereenkomst tot stand zou komen. Dat is echter niet gebeurd, omdat [geïntimeerden] om hen moverende redenen niet langer wilden verkopen. Partijen hebben die mogelijkheid klaarblijkelijk niet onder ogen gezien, en hebben geen regeling getroffen over de financiële gevolgen indien de verkoop niet door zou gaan. Zoals het de advocaat van [geïntimeerden] het ter zitting van het hof treffend heeft uitgedrukt: wat nu?
De vorderingen van Snijers
Hoofdsom
4.4
Het hof oordeelt dat alsnog moet worden voorzien in de leemte die partijen hebben gelaten door het niet treffen van een regeling over financiële gevolgen voor het gebruik en de werkzaamheden bij het niet tot stand komen van de koopovereenkomst. Wat betreft de vraag of aan Snijers voor zijn werkzaamheden een vergoeding toekomt, dient daarbij rekening te worden gehouden met het feit dat het [geïntimeerden] zijn geweest die de onderhandelingen over de koopovereenkomst hebben gestopt en het gebruik van het perceel door Snijers hebben doen beëindigen. Partijen zijn door te gaan onderhandelen over verkoop van het perceel en het gebruik daarvan door Snijers in een rechtsverhouding tot elkaar komen te staan die mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid, waarin zij ook bij de afwikkeling van die rechtsverhouding rekening moeten houden met elkaars belangen. Voor zover de grieven van partijen in hun hoger beroep niet van deze door het hof aangelegde maatstaf uitgaan, slagen zij niet. Deze uitleg van wat tussen partijen vaststaat heeft het hof partijen ter zitting voorgehouden, en zij zijn (ook na een schorsing) in de gelegenheid geweest daarop te reageren.
4.5
Uit zijn grieven blijkt dat Snijers in essentie volledige betaling wil van zijn factuur van 2 april 2021, met op een enkel punt (oneffenheden in de bestrating) een aftrek van maximaal 2,5%. Bij gebrek aan opdracht van [geïntimeerden] acht het hof dat niet redelijk, omdat [geïntimeerden] dan volledig moeten betalen voor niet door hen gewilde werkzaamheden en kosten en heffingen zoals btw, ook zonder dat die enig profijt voor [geïntimeerden] hebben gehad. Anderzijds hebben [geïntimeerden] wel van de werkzaamheden profijt gehad - ook financieel, bijvoorbeeld van de terreinverhoging. Aannemelijk is immers geworden dat het terrein door de werkzaamheden is verbeterd. [geïntimeerden] . hebben niet gesteld dat dit niet het geval is. Het bezwaar van Snijers op dit punt richt zich tegen de beoordeling van de rechtbank van de met de terreinophoging samenhangende kosten, voor zover de rechtbank die heeft afgewaardeerd tot 25% van het gefactureerde bedrag kosten, dit in het voetspoor van het onderzoek van EMN. Bij gebrek aan onderbouwing ziet het hof geen aanleiding voor een ander percentage of bedrag. Het onderzoek van EMN is gedaan in aanwezigheid van beide partijen en komt het hof voldoende betrouwbaar en objectief voor. Het hof heeft ook niet de beschikking gekregen over feitelijke informatie waarmee het rapport van EMN gemotiveerd wordt bestreden en die aanleiding zou kunnen geven tot toekenning van een hoger bedrag . Het lag op de weg van Snijers, die aanspraak maakt op een hogere vergoeding, om die feitelijke gegevens te geven. Het hof ziet in wat Snijers verder in de grieven heeft aangevoerd geen toereikend onderbouwde grond voor een vergoeding van andere werkzaamheden, voor zover die vergoeding niet is toegekend. En omgekeerd: de grieven van [geïntimeerden] kunnen er niet toe leiden dat geen enkele vergoeding zou hoeven worden betaald. Het hof neemt immers niet aan dat sprake is van bruikleen die aan een vergoeding in de weg zou staan, en ook anderszins is dit niet onderbouwd.
Wettelijke rente
4.6
De grief van Snijers over de ingangsdatum van de wettelijke rente slaagt wel. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, is het verzuim van [geïntimeerden] in de nakoming van hun verplichting tot het betalen van een vergoeding niet ingetreden op de datum dat Snijers in die procedure de grondslag van haar vorderingen aanvulde, maar op 6 mei 2021, toen [geïntimeerden] aan Snijers lieten weten niet tot betaling van de factuur over te gaan en daarmee te kennen gaven niets aan Snijers te willen betalen.
Buitengerechtelijke kosten
4.7
Snijers heeft in hoger beroep alsnog voldoende onderbouwd dat zij voorafgaande aan deze procedure buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt die niet vallen binnen het bereik van de proceskostenveroordeling. Het hof zal daarvoor een vergoeding toekennen op basis van het aan Snijers toe te wijzen bedrag, met overeenkomstige toepassing van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zoals Snijers zelf in haar berekening van die vergoeding ook heeft gedaan en door [geïntimeerden] niet is bestreden. De grief van Snijers over de afwijzing van een vergoeding van deze kosten slaagt in zoverre.
De vorderingen van [geïntimeerden]
4.8
Wat betreft de tegenvorderingen van [geïntimeerden] heeft te gelden dat de aanvankelijk op een huurovereenkomst gebaseerde vordering (gebruiksvergoeding van
€ 25.000,-) door de rechtbank is afgewezen. [geïntimeerden] hebben daartegen in hun hoger beroep ook geen grief gericht omdat zij, zoals gezegd, ook niet meer uit gaan van een huurovereenkomst als grondslag voor hun vorderingen.
4.9
[geïntimeerden] hebben daarnaast bij de rechtbank op grond van een koopovereenkomst een vergoeding gevorderd van € 19.600,- in verband met de 32 silowanden die Snijers van het terrein heeft verwijderd. De rechtbank heeft de vordering op die grondslag afgewezen. Om dat oordeel in hoger beroep aan te tasten hadden [geïntimeerden] een grief daartegen moeten aanvoeren. Dat hebben zij niet kenbaar gedaan. De rechtbank heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen, aldus dat Snijers een bedrag van € 8.000,- aan [geïntimeerden] is verschuldigd, omdat zij in zoverre door het wegnemen van de silo’s is verrijkt. De vraag is of het bezwaar van Snijers daartegen terecht is.
4.1
Dat is niet het geval. Het is redelijk dat Snijers aan [geïntimeerden] een vergoeding is verschuldigd voor de verwijderde silowanden. Niet valt in te zien waarom Snijers die silowanden – die zij niet heeft gekocht, en waarvan zij niet heeft gesteld dat zij daarop (anderszins) rechten kon laten gelden – om niet zou mogen houden, ook al is het verwijderen daarvan op zichzelf niet onrechtmatig. Daarbij moet worden uitgegaan van de waarde van de silowanden op het moment dat Snijers deze in bezit nam en deze niet terug gaf toen haar gebruik van het perceel eind mei 2021 eindigde. Zij had er toen al rekening mee moeten houden dat zij die silo’s terug moest geven. Wat Snijers nadien met de silowanden heeft gedaan, is daarbij niet van belang’. De klacht van Snijers dat niet bewezen is dat zij de silo’s heeft verkocht, is om die reden niet relevant - daargelaten dat Snijers daarover zelf in de eerste plaats openheid van zaken had kunnen geven. EMN heeft de waarde van de silowanden aan de hand van een inkoopnota bepaald op € 16.000,- en daarvan de helft aan Snijers toegerekend. De rechtbank heeft dat gevolgd. Snijers heeft niet onderbouwd dat deze waarde niet klopt. De stelling van Snijers dat zij geen verwerkingskosten heeft hoeven betalen aan het bedrijf in Almere waar zij de silowanden naar toe zou hebben gebracht, is daartoe niet toereikend. Het bezwaar van Snijers tegen toewijzing van dit bedrag is dan ook niet terecht en wordt niet gehonoreerd.
4.11
[geïntimeerden] hebben verder € 15.337,75 gevorderd als vergoeding wegens door Snijers veroorzaakte schade aan het perceel. De rechtbank heeft hiervan toegewezen € 1.729,- voor het worteldoek en € 8.000,- voor het afvoeren van met puin vermengde grond (de helft van het door EMN begrote bedrag). Ook hier geldt dat [geïntimeerden] niet kenbaar hebben gegriefd tegen de afwijzing van het meerdere, zodat die beslissing vast staat. Snijers heeft in haar hoger beroep wel bezwaar gemaakt tegen de toegewezen bedragen.
4.12
Het hof stelt bij de beoordeling daarvan voorop dat op [geïntimeerden] de stelplicht en bewijslast rusten ten aanzien van de feiten en omstandigheden waarop deze schadevergoedingsvorderingen gebaseerd zijn.
4.13
Het bezwaar van Snijers tegen de vergoeding voor het worteldoek richt zich niet op de grondslag voor de vergoeding, maar enkel op de hoogte daarvan. Snijers gaat daarbij uit van de prijs van doek per m2, terwijl EMN en de rechtbank zijn uitgaan van verwerkingskosten per uur. Snijers heeft die benadering niet voldoende onderbouwd weersproken, zodat haar bezwaar tegen toewijzing van deze post niet slaagt.
4.14
Voor de vergoeding in verband met het afvoeren van vervuilde grond hebben [geïntimeerden] gesteld dat Snijers na het einde van haar gebruik vervuilde grond in een silo heeft achtergelaten en dat de kosten van verwijdering en schoonmaken van de silo ten minste € 25.000,- bedragen, zoals blijkt uit een offerte die zij daarvoor heeft gevraagd. EMN heeft deze post ook bekeken en daarover gerapporteerd dat de kosten voor verwijdering zijn te begroten op € 16.000,-. De rechtbank heeft in het voetspoor van EMN de helft daarvan aan Snijers toegerekend, omdat niet duidelijk is welk deel van de grond van welke partij was.
4.15
Volgens Snijers is uit nader onderzoek gebleken dat de grond volledig van [geïntimeerden] was (en, zo begrijpt het hof, niet voor 20 % van haar, zoals zij bij het onderzoek van EMN nog aangaf), welke stelling zij heeft onderbouwd met een aantal foto’s van het perceel van 5 september 2020 en 5 september 2021. Deze daarmee aannemelijk gemaakte stellingen van Snijers zijn door [geïntimeerden] niet voldoende weersproken, zodat het uitgangspunt voor de vergoeding dat het ook ging om grond van Snijers, niet langer kan worden gehandhaafd. Bij gebrek aan een toereikende onderbouwing van [geïntimeerden] dat ook grond van Snijers moet worden verwijderd en zo ja, om hoeveel grond dat ging, is de vordering bij deze stand van zaken niet toewijsbaar. Het hof zal die vordering daarom alsnog afwijzen.
Deskundigenkosten en buitengerechtelijke incassokosten
4.16
Snijers heeft gegriefd tegen haar veroordeling tot betaling van de helft van de kosten van EMN. Op de door de rechtbank genoemde gronden, die het hof overneemt, wordt dat bezwaar verworpen. Bij gebrek aan een nadere toelichting van de grief behoeft dat geen verdere motivering. De grief over de aan [geïntimeerden] toegewezen vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten slaagt in zoverre dat het hof het bedrag zal aanpassen aan de aan [geïntimeerden] in hoger beroep toe te wijzen hoofdsom, overeenkomstig de rekenmethode die [geïntimeerden] zelf voor deze vergoeding hebben gekozen (toepassing Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten).
De conclusie
4.17
De vorderingen van [geïntimeerden] zullen worden toegewezen tot het lagere bedrag van € 11.026,73 (het eerder toegewezen bedrag met aftrek van € 8.000,-), vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2021 over € 9.729, - ( het bedrag van € 11.026,73, verminderd met het bedrag van € 1.297,73 voor deskundigenkosten). De veroordeling van Snijers tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van [geïntimeerden] zal dienovereenkomstig worden verlaagd tot € 885,26. Het hof zal het vonnis van de rechtbank omwille van de duidelijkheid volledig vernietigen en de vanaf nu geldende beslissingen in een nieuw dictum opnemen.
4.18
De uitkomsten in het hoger beroep rechtvaardigen een compensatie van proceskosten, evenals in de procedure bij de rechtbank. De beslissing in die procedure over de proceskosten blijft dus in stand.
4.19
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4.2
Wat door partijen verder is aangevoerd, behoeft geen bespreking of is onvoldoende onderbouwd om tot een ander oordeel te komen. Bewijslevering kan bij gebrek aan onderbouwing van de stellingen en als niet ter zake dienend achterwege blijven.

5.De beslissing in beide hoger beroepen

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 mei 2022 en beslist:
5.1
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk, zodat als en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, (i) tot betaling aan Snijers van een bedrag van € 15.775,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 6 mei 2021 tot de dag van volledige betaling, (ii) tot betaling van de beslagkosten, begroot op € 1.787,32, en (iii) tot betaling van € 932,75 voor buitengerechtelijke incassokosten;
5.2
veroordeelt Snijers tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 11.026,73, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 9.729,- vanaf 1 augustus 2021 tot de dag van volledige betaling en tot betaling van € 885,26 voor buitengerechtelijke incassokosten;
5.3
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt in de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep;
5.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.W. Zandbergen en M.A.L.M. Willems en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.