Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure in eerste aanleg
2.De procedure in hoger beroep
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 april 2023;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties.
3.De feiten
4.Het geschil
- in het principaal hoger beroep: zich onbevoegd te verklaren om van het verzoek van de man kennis te nemen dan wel hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de volledige kosten van de procedure. Dat komt neer op € 2.664,47, te vermeerderen met het door de vrouw te betalen griffierecht, de wettelijke rente vanaf betekening van de beschikking van het hof en eventueel indien de man na veertien dagen vanaf het geven van de beschikking de kosten nog niet heeft voldaan, de kosten van betekening van de beschikking;
5.De overwegingen voor de beslissing
Het hof heeft in die beschikking van 10 februari 2022, kort gezegd, overwogen dat de vrouw bij de Marokkaanse rechter op 9 december 2020 eerder kinderalimentatie van de man heeft verzocht dan dat de man zijn verzoek bij de Nederlands rechter had gedaan om de vrouw te veroordelen tot betaling van een kinderbijdrage aan hem, namelijk op 29 december 2020. Het hof heeft verwezen naar de ‘litispendentieregeling’ [2] , en daarbij overwogen dat moet worden voorkomen dat over hetzelfde onderwerp in twee verschillende landen procedures tussen dezelfde partijen worden gevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat het hier over hetzelfde onderwerp (onderhoudsbijdrage voor de kinderen) ging, en heeft zich onbevoegd verklaard omdat de Marokkaanse rechter zich al over het onderwerp boog.
Echter, het hof stelt vast dat in artikel 362 Rv de toepasselijkheid van artikel 285 Rv uitdrukkelijk is uitgezonderd voor zaken in hoger beroep.
Dat brengt met zich dat het hof niet bevoegd is de zaak te verwijzen en deze dus aan zich zal houden. Het hof komt dan ook toe aan de inhoudelijke beoordeling.
De vrouw heeft in hoger beroep deze stelling van de man bestreden. Zij voert aan dat de Marokkaanse rechter geen rekening heeft kúnnen houden met de juiste inkomens- en vermogensgegevens van de man, omdat de man daarin geen inzage heeft gegeven. Zij sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
Dit hof heeft op dezelfde vraag al beslist in de, eerder aangehaalde, beschikking van
De eerste vraag die dan rijst is of het Marokkaanse vonnis langs de Nederlandse maatstaf moet worden gelegd. Het gaat hier immers om een Marokkaans vonnis dat in Nederland wordt erkend. Men kan zeggen dat het vonnis tot stand is gekomen volgens de regelen der kunst; er is een zorgvuldige rechtsgang geweest in Marokko. Beide partijen hebben zich in de procedure(s) laten bijstaan door advocaten en zij hebben hun verhaal kunnen doen bij de Marokkaanse rechter. Het vonnis in eerste aanleg is inhoudelijk gemotiveerd. Bovendien is het alimentatieverzoek – zoals de man op de zitting heeft verklaard – in twee instanties, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, beoordeeld. Dat in het Marokkaanse recht niet exact dezelfde wettelijke gronden gelden als in Nederland, betekent naar het oordeel van het hof niet dat men op grond daarvan kan zeggen dat de bijdrage ‘vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven’. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de erkenning en legitimiteit van het Marokkaanse vonnis.