ECLI:NL:GHARL:2023:9704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
200.325.477
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kinderalimentatie en erkenning van Marokkaanse rechterlijke beslissing in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 november 2023, gaat het om een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie en de erkenning van een Marokkaanse rechterlijke beslissing. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft in 2013 in Marokko met de vrouw getrouwd. Hun huwelijk is in 2021 ontbonden en zij hebben twee minderjarige kinderen. De man verzoekt om wijziging van de kinderalimentatie die door de Marokkaanse rechter is vastgesteld, omdat hij meent dat deze niet voldoet aan de Nederlandse wettelijke maatstaven. Het hof heeft eerder geoordeeld dat het zich onbevoegd verklaarde om over de kinderalimentatie te beslissen, omdat er al een verzoek bij de Marokkaanse rechter liep. Echter, de Hoge Raad heeft deze beslissing vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof.

Tijdens de zitting heeft de man gesteld dat de Marokkaanse beslissing niet op juiste gegevens is gebaseerd en dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw meer is gaan verdienen en dat er dus aanleiding is om de alimentatie opnieuw te berekenen. Het hof heeft de vrouw en de man in de gelegenheid gesteld om aanvullende financiële gegevens over te leggen, zodat een weloverwogen beslissing kan worden genomen over de kinderalimentatie. De beslissing is aangehouden in afwachting van deze stukken, met een deadline voor indiening van de gegevens.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.477
(zaaknummers rechtbank Gelderland 413110 en 413113)
beschikking van 16 november 2023
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Baouch uit Amsterdam,
en
[verweerster],
die woont in [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Brouwer uit Ede.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 januari 2023, uitgesproken onder de hierboven genoemde zaaknummers (verder: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 april 2023;
  • het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 17 augustus 2023. Beide partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2013 in Marokko met elkaar getrouwd. Op 15 mei 2020 is het huwelijk (met terugwerkende kracht) geregistreerd in de basisregistratie personen in Nederland.
3.2
Partijen hebben (en hadden ten tijde van het sluiten van het huwelijk) beiden zowel de Marokkaanse als de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019,
over wie zij samen het gezag hebben. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
In de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2021 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat de vrouw met ingang van 26 maart 2021 aan de man € 8,50 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie).
3.6
Bij vonnis van 17 juni 2021 heeft de rechtbank in Marokko de man veroordeeld om aan de vrouw met ingang van 21 december 2020 500 Marokkaanse Dirham (MAD) per kind per maand te betalen, voor de kosten van levensonderhoud van de beide kinderen.
3.7
Bij beschikking van 10 februari 2022 [1] heeft dit hof de beschikking van 26 maart 2021 vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de vrouw met ingang van 26 maart 2021 € 8,50 per kind per maand aan de man moet betalen, en heeft het hof zich onbevoegd verklaard om te beslissen over het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw aan hem kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moet betalen.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen om (a) het vonnis van 17 juni 2021 voor zover dat ziet op de door de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , te wijzigen en de door de man te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen en daarnaast (b) te bepalen dat de vrouw € 198,- per kind per maand aan kinderalimentatie aan de man moet betalen. Ook het verzoek van de man om te bepalen dat zijn verzoeken in de hoofdzaak reeds als voorlopige voorzieningen gedurende de procedure worden toegewezen, heeft de rechtbank bij die beschikking afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt hij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De man verzoekt, (naar het hof begrijpt) bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
I. de Marokkaanse uitspraak van 17 juni 2021, voor zover die ziet op de kinderalimentatie, te wijzigen in die zin dat de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 21 december 2020 op nihil wordt gesteld, althans met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht;
II. te bepalen dat de vrouw met ingang van 20 november 2020 of 29 december 2020, aan de man maandelijks bij vooruitbetaling € 198,- per kind aan kinderalimentatie betaalt, dan wel een zodanig bedrag met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht, welk bedrag op grond van de wettelijke bepalingen jaarlijks wordt geïndexeerd, kosten rechtens.
4.3
De vrouw is met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de proceskosten. De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- in het principaal hoger beroep: zich onbevoegd te verklaren om van het verzoek van de man kennis te nemen dan wel hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel het verzoek af te wijzen, met veroordeling van de man in de volledige kosten van de procedure. Dat komt neer op € 2.664,47, te vermeerderen met het door de vrouw te betalen griffierecht, de wettelijke rente vanaf betekening van de beschikking van het hof en eventueel indien de man na veertien dagen vanaf het geven van de beschikking de kosten nog niet heeft voldaan, de kosten van betekening van de beschikking;
- in het incidenteel hoger beroep: de man te veroordelen in de volledige kosten van de procedure in eerste aanleg, te weten de advocaatkosten van € 4.235,-, te vermeerderen met het griffierecht, de wettelijke rente vanaf de dag van betekening alsmede de kosten van betekening indien nodig als hiervoor omschreven.
4.4
De man voert verweer en hij vraagt het hof om de vrouw in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
4.5
Op de standpunten van beide partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, verder ingegaan.

5.De overwegingen voor de beslissing

in het principaal en incidenteel hoger beroep
rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft op grond van artikel 3, aanhef en onder a en b, van de Alimentatieverordening (Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2018), omdat de vrouw en de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben in Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek.
in het principaal hoger beroep
5.2
Op de zitting heeft de man gezegd dat hij bij de Hoge Raad beroep in cassatie heeft ingesteld tegen de beschikking van dit hof van 10 februari 2022 (zie onder 3.7), omdat hij vindt dat het hof ten onrechte heeft beslist dat het onbevoegd was een beslissing te nemen over het verzoek van de man tot betaling van kinderalimentatie door de vrouw voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Het hof heeft in die beschikking van 10 februari 2022, kort gezegd, overwogen dat de vrouw bij de Marokkaanse rechter op 9 december 2020 eerder kinderalimentatie van de man heeft verzocht dan dat de man zijn verzoek bij de Nederlands rechter had gedaan om de vrouw te veroordelen tot betaling van een kinderbijdrage aan hem, namelijk op 29 december 2020. Het hof heeft verwezen naar de ‘litispendentieregeling’ [2] , en daarbij overwogen dat moet worden voorkomen dat over hetzelfde onderwerp in twee verschillende landen procedures tussen dezelfde partijen worden gevoerd. Het hof heeft geoordeeld dat het hier over hetzelfde onderwerp (onderhoudsbijdrage voor de kinderen) ging, en heeft zich onbevoegd verklaard omdat de Marokkaanse rechter zich al over het onderwerp boog.
De man heeft tijdens de zitting verklaard dat de advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van 10 februari 2022, wegens onbevoegdheid van het hof.
Het is het hof ambtshalve bekend geworden dat de Hoge Raad inmiddels op 29 september 2023 een beschikking heeft gegeven [3] . De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hof zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het verzoek van de vrouw tot betaling van kinderalimentatie kennis te nemen, en het heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing.
5.3
De vraag ligt nu voor of dit hof de zaak moet aanhouden om die eventueel door te verwijzen. Het gaat immers in deze procedure, die later is aangespannen, (deels) over hetzelfde onderwerp. In artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat een rechter, indien een verzoek over hetzelfde of een verknocht onderwerp reeds bij een andere rechter is ingediend, de verwijzing naar die andere rechter moet bevelen. De ratio van dit artikel is het tegengaan van tegenstrijdige uitspraken, en daarnaast doelmatigheid.
Echter, het hof stelt vast dat in artikel 362 Rv de toepasselijkheid van artikel 285 Rv uitdrukkelijk is uitgezonderd voor zaken in hoger beroep.
Dat brengt met zich dat het hof niet bevoegd is de zaak te verwijzen en deze dus aan zich zal houden. Het hof komt dan ook toe aan de inhoudelijke beoordeling.
5.4
De man verzoekt wijziging van de bij het Marokkaanse vonnis van 17 juni 2021 vastgestelde kinderalimentatie. Dat vonnis heeft, zo stelt hij primair, vanaf het begin niet aan de wettelijke maatstaven voldaan omdat de Marokkaanse rechter van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan [4] . Subsidiair voert hij aan dat de Marokkaanse beslissing als gevolg van gewijzigde omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet [5] . De rechtbank heeft volgens de man in de bestreden beschikking ten onrechte geoordeeld dat de man zijn stelling dat bij het Marokkaanse vonnis is uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens, onvoldoende heeft onderbouwd.
De vrouw heeft in hoger beroep deze stelling van de man bestreden. Zij voert aan dat de Marokkaanse rechter geen rekening heeft kúnnen houden met de juiste inkomens- en vermogensgegevens van de man, omdat de man daarin geen inzage heeft gegeven. Zij sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
5.5
De eerste vraag die voorligt is of het Marokkaanse vonnis van 17 juni 2021 vanaf het begin niet heeft beantwoord aan de (Nederlandse) wettelijke maatstaven. De wettelijke maatstaven voor bepaling van de alimentatie zijn enerzijds de behoefte van de tot onderhoud gerechtigde (in dit geval [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ) en anderzijds de draagkracht van de onderhoudsplichtigen (in dit geval de ouders) [6] .
erkenning van de Marokkaanse beslissing
5.6
Voordat die vraag kan worden beantwoord moet eerst worden vastgesteld of het vonnis van de Marokkaanse rechter in Nederland kan worden erkend.
5.7
Het hof is, net als de rechtbank in eerste aanleg, van oordeel dat in deze zaak aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan.
Dit hof heeft op dezelfde vraag al beslist in de, eerder aangehaalde, beschikking van
10 februari 2022. In die beschikking ging het om een hoger beroepsprocedure tussen dezelfde partijen waar eveneens de vraag voorlag of het Marokkaanse vonnis van 17 juni 2021 in Nederland kan worden erkend. Die vraag is toen (wederom) bevestigend beantwoord. Het hof verwijst naar de rechtsoverwegingen 5.15 en 5.16 in die beschikking.
5.8
Omdat aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, kan de Marokkaanse beslissing ook in Nederland worden erkend.
wijziging van de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie
5.9
Nu sprake is van een geldige, eerdere beslissing dient het hof vervolgens te onderzoeken of deze kan en moet worden gewijzigd.
5.1
De rechter kan de alimentatie opnieuw vaststellen als deze nooit goed is berekend omdat de rechter eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens, en de uitspraak daarmee vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven [7] .
De eerste vraag die dan rijst is of het Marokkaanse vonnis langs de Nederlandse maatstaf moet worden gelegd. Het gaat hier immers om een Marokkaans vonnis dat in Nederland wordt erkend. Men kan zeggen dat het vonnis tot stand is gekomen volgens de regelen der kunst; er is een zorgvuldige rechtsgang geweest in Marokko. Beide partijen hebben zich in de procedure(s) laten bijstaan door advocaten en zij hebben hun verhaal kunnen doen bij de Marokkaanse rechter. Het vonnis in eerste aanleg is inhoudelijk gemotiveerd. Bovendien is het alimentatieverzoek – zoals de man op de zitting heeft verklaard – in twee instanties, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, beoordeeld. Dat in het Marokkaanse recht niet exact dezelfde wettelijke gronden gelden als in Nederland, betekent naar het oordeel van het hof niet dat men op grond daarvan kan zeggen dat de bijdrage ‘vanaf het begin niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven’. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan de erkenning en legitimiteit van het Marokkaanse vonnis.
Daarnaast is het hof in dit geval van oordeel dat, ook als wordt uitgegaan van de Nederlandse wettelijke maatstaven (behoefte en draagkracht), niet kan worden vastgesteld dat de Marokkaanse rechter is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
Weliswaar heeft de Marokkaanse rechter (in eerste aanleg) zich bij de vaststelling van de kinderalimentatie (kennelijk) gebaseerd op een schatting van het inkomen van de man, maar het doen van een schatting is niet zonder meer in strijd met de wettelijke maatstaven. Dat geldt helemaal omdat de vrouw heeft aangevoerd dat de Marokkaanse rechter tot die schatting werd genoodzaakt omdat de man geen inkomensgegevens had overgelegd. De man heeft dat laatste niet gemotiveerd weersproken.
Het hof overweegt verder dat de man onvoldoende heeft onderbouwd waarom de Marokkaanse uitspraak niet aan de wettelijke maatstaven voldoet. Nu het de man is die een bijdrage vraagt, en zich dus beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling, had dat wel op zijn weg gelegen. De man heeft geen inzage gegeven in de (financiële) stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de Marokkaanse uitspraak. De man heeft op de zitting bij dit hof gezegd dat hij van de Marokkaanse uitspraak in beroep is gekomen en dat het hoger beroep is afgewezen. Maar ook over die hoger beroepsprocedure heeft de man geen stukken overgelegd. Dat betekent dat de man zijn stelling dat het vonnis van meet af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, onvoldoende heeft onderbouwd.
Daarmee faalt de eerste grief van de man.
5.11
In zijn tweede grief stelt de man dat er een rechtens relevante wijziging van omstandigheden [8] is, zodat een hernieuwde beoordeling van de behoefte en draagkracht op zijn plaats is. De man vindt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd.
De vrouw betwist het standpunt van de man.
5.12
Naar het oordeel van het hof is sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de alimentatie opnieuw kan worden berekend. Volgens de man volgt uit de Marokkaanse uitspraak dat de vrouw destijds ongeveer € 55.000,- (naar het hof begrijpt: bruto) per jaar verdiende. De man stelt dat de vrouw meer is gaan verdienen en verwijst daarvoor naar productie 6 bij het beroepschrift waaruit volgt dat de vrouw in ieder geval vanaf juni 2022 - na ziekte en re-integratie - weer fulltime is gaan werken. De vrouw heeft de door de man gestelde wijziging van omstandigheden niet gemotiveerd betwist. Nu de vrouw bovendien geen inzage heeft gegeven in haar inkomsten, en op de zitting op vragen van het hof heeft geantwoord dat zij niet precies weet wat zij momenteel per maand verdient, gaat het hof ervan uit dat de vrouw meer is gaan verdienen en dat daarmee sprake is van een wijziging van omstandigheden. Daarmee slaagt de tweede grief van de man.
ingangsdatum
5.13
De wet [9] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor partijen kan hebben.
5.14
Het hof hanteert als ingangsdatum 1 januari 2023, de eerste dag van de maand nadat de man het inleidende verzoek bij de rechtbank heeft ingediend. De vrouw kon vanaf dat moment rekening houden met een wijziging van de onderhoudsbijdrage.
behoefte
5.15
De man heeft in eerste aanleg gesteld dat de behoefte van de kinderen in 2019
€ 1.032,- per maand bedroeg. De vrouw heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist, zodat het hof uitgaat van de door de man gestelde behoefte. Na indexering bedraagt deze behoefte in 2023 € 1.148,- (voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] samen) per maand.
draagkracht ouders
5.16
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien [10]
5.17
De man stelt in zijn derde grief dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de overlegging van de inkomensgegevens van de vrouw te bevelen en bij de beoordeling van het verzoek van de man artikel 21 Rv en artikel 3.1 van het Procesreglement alimentatie te betrekken.
5.18
Het hof overweegt als volgt. De man stelt dat de vrouw geen inzicht geeft in haar financiële situatie. De vrouw heeft daar vooralsnog onvoldoende tegenin gebracht. Zij heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen stukken overgelegd die inzicht geven in haar inkomsten en lasten. Als gevolg daarvan valt niet vast te stellen wat haar netto besteedbaar inkomen (NBI) is. Het NBI is nodig om de hoogte van de kinderalimentatie vast te kunnen stellen. Van de vrouw had in beginsel verwacht mogen worden dat zij de bedoelde stukken had ingediend. Het hof neemt echter ook in aanmerking dat op de zitting is gebleken dat de vrouw en haar advocaat van visie verschilden over het al dan niet overleggen van stukken over de inkomenspositie van de vrouw. De vrouw heeft op de zitting tot twee keer toe aangeboden om alsnog de benodigde stukken over te leggen. Gelet daarop, en om partijen een nieuwe gang naar de alimentatierechter te besparen waarin alsnog de verlangde gegevens worden overgelegd, ziet het hof aanleiding om de vrouw in de gelegenheid te stellen om alsnog over te leggen:
- de jaaropgave 2022;
- recente specificaties van eventuele toeslagen;
- recente overzichten van eventuele schulden, en
- recente stukken met betrekking tot haar woonlasten.
5.19
Ook aan de zijde van man ontbreken stukken die maken dat het hof zich onvoldoende voorgelicht acht om zijn NBI vast te stellen. Het hof zal daarom ook de man in de gelegenheid stellen om de volgende stukken alsnog over te leggen:
- recente uitkeringsspecificaties, en
- recente stukken met betrekking tot zijn woonlasten.
5.2
Het hof zal de beslissing aanhouden in afwachting van de door de vrouw en de man in het geding te brengen stukken. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich daarover uit te laten waarna het hof naar bevind van zaken zal handelen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat de vrouw uiterlijk 30 november 2023 de in rechtsoverweging 5.18 genoemde gegevens in het geding zal brengen, met afschrift aan de man;
bepaalt dat de man uiterlijk 14 december 2023 de in rechtsoverweging 5.19 genoemde bescheiden in het geding zal brengen, met afschrift aan de vrouw;
bepaalt dat de partijen zich over en weer uiterlijk 21 december 2023 schriftelijk kunnen uitlaten naar aanleiding van de verschafte bescheiden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, en is op 16 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 februari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1045
2.Artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
3.ECLI:NL:HR:2023:1265, Hoge Raad, 22/01718
4.artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek
5.artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
6.artikel 1:397 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
7.artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek
8.artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
9.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
10.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek