ECLI:NL:GHARL:2023:9601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
200.324.293/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsommen en verkoop van onroerend goed tussen broer en zus

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee broers en zussen over de verkoop van een gezamenlijke woning. De appellant, die de woning wil overnemen, heeft geweigerd om de overeenkomst met de aangewezen makelaar te ondertekenen, wat heeft geleid tot een kort geding. In een eerder vonnis van de voorzieningenrechter is de appellant veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en zijn roerende zaken uit de woning te verwijderen. De appellant heeft echter niet voldaan aan deze verplichtingen, wat heeft geleid tot verbeurdverklaring van dwangsommen tot een maximum van € 20.000,-.

De appellant heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat de appellant niet tijdig heeft ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. De grieven van de appellant zijn buiten beschouwing gelaten, en het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De appellant is veroordeeld in de proceskosten van de geïntimeerde.

De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van afspraken in een vaststellingsovereenkomst en de gevolgen van het niet voldoen aan rechterlijke uitspraken, zoals het verbeuren van dwangsommen. Het hof heeft geen misbruik van executiebevoegdheid door de geïntimeerde vastgesteld, en de appellant is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.324.293/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 142470)
arrest van 14 november 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser.
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. C.H.J. van der Maas, die kantoor houdt te Haren (Groningen),
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Helmantel, die kantoor houdt te Sappemeer.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het tussenarrest van dit hof van 20 juni 2023, waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald. Van de op 20 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
1.2
Vervolgens is het hof gevraagd arrest te wijzen. Het hof heeft de datum van arrest bepaald op vandaag, op basis van het voorafgaand aan het arrest overgelegde procesdossier, aangevuld met genoemd verslag.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
[appellant] en [geïntimeerde] zijn elkaars broer en zus. Zij waren beiden voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning aan de [adres1] te [plaats1] (hierna: de woning). Hun vader heeft tot aan zijn overlijden in december 2020 in de woning gewoond.
2.2
Partijen zijn verwikkeld geraakt in procedures over de overname van de woning door
[appellant] of, indien hij de woning niet overneemt, de verkoop van de woning. Ter zitting van
10 december 2021 hebben partijen onder meer de volgende afspraak vastgelegd in een
vaststellingsovereenkomst:
3. Indien uit het onder 1. bedoelde bericht volgt dat [appellant] de benodigde financiering
niet kan verkrijgen, dan zal per ommegaande een aan te wijzen NVM-makelaar de verkoop
van de woning (aan een derde) ter hand nemen. Daartoe zal [geïntimeerde] een lijst van drie
makelaars opstellen, uit welke lijst [appellant] één makelaar zal aanwijzen; partijen verbinden
zich om de aangewezen makelaar opdracht te geven de verkoop ter hand te nemen. Deze
makelaar zal partijen bindend adviseren omtrent de vraag- en uiteindelijk te realiseren
verkoopprijs. Partijen zullen de bezichtigingen aan de makelaar overlaten. Partijen zullen
zich conformeren aan de adviezen van de makelaar omtrent het verkoopklaar maken van de
woning. Partijen zullen daarbij geen onderhoudskosten maken die het bedrag van € 1.000 te
boven gaan. De kosten van deze makelaar worden tussen partijen bij helfte verdeeld (deze
komen ten laste van de verkoopopbrengst).
2.3
Partijen hebben ter uitvoering van deze afspraak makelaar [naam1] aangewezen.
2.4
[appellant] heeft geweigerd om de overeenkomst van opdracht met [naam1] te
ondertekenen, waarna [geïntimeerde] [appellant] opnieuw heeft gedagvaard. In het kort geding
vonnis van 24 mei 2022 (C/18/212269 /K G ZA 22-50) is de voorzieningenrechter van
de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, gekomen tot de volgende veroordeling
— uitvoerbaar bij voorraad:
5.1.
gebiedt [appellant] om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de
gezamenlijke woning van partijen, staande en gelegen aan de [adres1] , [plaats1]
, op basis van het proces-verbaal van de Rechtbank Noord-Nederland locatie
Groningen, met nummer C/l 8/209603 KG ZA d.d. 10 december 2021 , door
makelaar [naam1] schriftelijk opdracht te geven tot verkoop van de woning, en gebiedt [appellant] voorts.
bij het tot stand komen van de koopovereenkomst, om deze te ondertekenen;
5.2.
bepaalt dat [appellant] binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zijn
roerende zaken (die op grond van het testament van vader aan hem zijn toebedeeld) uit de
woning dient te halen:
5.3.
veroordeelt [appellant] tot afgifte aan de makelaar van alle sleutels van de woning aan
de [adres1] te [plaats1] , binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis:
5.4.
veroordeelt [appellant] om - na het tot stand komen van de koopovereenkomst en voor
zover nodig - zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en passeren van de akte van
levering ten overstaan van notaris [naam2] ;
5.5.
veroordeelt [appellant] tot het betalen van een dwangsom aan [geïntimeerde] van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat [appellant] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis.
weigert aan de hoofdveroordelingen zoals opgenomen onder 5.1 t/m 5.4 te voldoen, met een
maximum van € 20.000,00.
2.5
[geïntimeerde] heeft het vonnis op 2 of 3 juni 2022 aan [appellant] laten betekenen. Op
4 juli 2022 heeft zij executoriaal beslag laten leggen onder de stichting St. Pensioenfonds [naam3] voor onder meer verbeurde dwangsommen ad € 20.000,-.
Op 26 september 2022 heeft [geïntimeerde] zes personenauto's van [appellant] in executoriaal beslag
laten nemen en op 27 september 2022 heeft [geïntimeerde] de onverdeelde helft van de woning
van [appellant] aan de [adres2] te [woonplaats1] in executoriaal beslag laten nemen.

3.De vorderingen van partijen en de grieven van [appellant]

3.1
heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat deze, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] :
1. veroordeelt om het ten laste van [appellant] ter zake van de dwangsommen op 4 juli 2022
gelegde beslag onder Stichting [naam3] , het op
27 september 2022 ten laste van hem gelegde beslag op een onverdeeld aandeel in
de onroerende zaak aan de [adres2] in [woonplaats1] én het op 26 september 2022 ten laste van [appellant] gelegde beslag op auto's op te heffen;
2. een en ander op straffe van een dwangsom van € 2.500,- (dan wel een door de
voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag) per dag voor iedere dag
dat [geïntimeerde] na de betekening van dit vonnis in gebreke blijft met het opheffen van
de ten onrechte gelegde beslagen;
3. verbiedt om ter zake van de dwangsommen opnieuw beslagen te leggen en/of andere
invorderingsmaatregelen te nemen (w.o. het aanvragen van een faillissement);
4. veroordeelt om de bedragen die zij inmiddels al heeft geïnd bij Stichting [naam3]
onverwijld aan [appellant] terug te betalen;
5. veroordeelt in de kosten van het geding en het (na)salaris, te voldoen binnen veertien
dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de
(na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de
wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor
voldoening.
3.2
In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. [geïntimeerde] machtigt tot het te gelde maken van de woning van partijen, staande en
gelegen aan de [adres1] , [plaats1] , althans te bepalen dat aan
[geïntimeerde] vervangende toestemming wordt verleend om een koopovereenkomst te
sluiten met een derde betreffende de verkoop van de woning staande en gelegen aan
de [adres1] , [plaats1] ;
subsidiair
2. [appellant] gebiedt om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de gezamenlijke
woning van partijen, staande en gelegen aan de [adres1] , [plaats1] , op basis van het proces-verbaal van de rechtbank Noord-Nederland,
locatie Groningen, met nummer C/1 8/209603 KG ZA d.d. 10 december 2021 en/of
het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, met nummer
C/18/2122691 KG ZA 22-50 d.d. 24 mei 2022, door makelaar [naam1] , en voorts,
bij het tot stand komen van de koopovereenkomst, [appellant] gebiedt deze te
ondertekenen;
3. [appellant] veroordeelt tot het betalen van een dwangsom aan [geïntimeerde] van € 2.000,-
voor iedere dag dat [appellant] na betekening van dit vonnis weigert aan de veroordeling
te voldoen;
primair en subsidiair
4. [appellant] veroordeelt om - na het tot stand komen van de koopovereenkomst en voor
zover nodig - zijn medewerking te verlenen aan het opstellen en passeren van de
akte van levering ten overstaan van notaris [naam2] , althans een notaris, en bepaalt
dat, indien [appellant] na betekening van dit vonnis op de datum van levering met het
bovenstaande in gebreke blijft, dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW in de
plaats zal treden van de akte van levering of een deel daarvan;
5. bepaalt dat [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van dit geding alsmede in de
nakosten.
3.3
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 30 januari 2023 (hierna ook: het vonnis) de vorderingen van [appellant] afgewezen, die van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen en [appellant] in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld.
3.4
[appellant] heeft in hoger beroep een aantal ongenummerde bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter geformuleerd, die ertoe moeten leiden dat zijn vorderingen alsnog worden toegewezen en die van [geïntimeerde] worden afgewezen. De grieven van [appellant] worden hierna zo veel mogelijk in onderlinge samenhang alsmede thematisch besproken.

4.Het oordeel van het hof

Ontvankelijkheid
4.1
Het hof dient eerst (ambtshalve) vast te stellen dat sprake is van een spoedeisend belang in hoger beroep. In de aard van het onderhavige geschil is naar het oordeel van het hof reeds het spoedeisend belang in hoger beroep gelegen, zodat aan die eis is voldaan.
4.2
Het is verder aan het hof niet gebleken dat het hoger beroep van [appellant] tijdig is ingeschreven in het rechtsmiddelenregister (artikel 3:301 lid 2 BW). Het hof zal de tegen het vonnis van de voorzieningenrechter gerichte grieven van [appellant] daarom buiten beschouwing laten voor zover het hierna tot het oordeel mocht komen dat die grieven afstuiten op het bepaalde in dat wetsartikel.
Dwangsommen verbeurd?
4.3
Het hoger beroep van [appellant] richt zich in de kern tegen de beslissing van de voorzieningenrechter dat door hem dwangsommen zijn verbeurd tot een bedrag van € 20.000,-. Hij betoogt dat hij heeft voldaan aan de veroordelingen in het op 24 mei 2022 gewezen kort geding vonnis. Centraal argument in zijn betoog is dat een redelijke lezing van dit dictum met zich brengt dat daaraan ook is voldaan indien weliswaar niet alle sleutels door hem zijn ingeleverd, maar wel een sleutel van iedere deur in de woning, die van een slot is voorzien. Met [geïntimeerde] en de voorzieningenrechter deelt het hof deze beperkte interpretatie van het dictum van genoemd vonnis niet. Zoals uit de stukken naar voren komt en ter zitting bij het hof onweersproken door [geïntimeerde] is betoogd, waren belangrijke thema’s in de zitting dat het verkoopproces van de woning ongestoord moest gaan verlopen, dat door [geïntimeerde] tot dan toe hinder werd ervaren van het feit dat [appellant] zich met grote regelmaat in de woning ophield en dat de makelaar en ingeschakelde derden ongestoord hun werk in de woning moesten kunnen doen, zonder daarbij door [appellant] ‘voor de voeten te worden gelopen’. Tegen deze achtergrond, maar ook gelet op de gebruikelijke betekenis van het woord ‘alle’ (in de zin van: zonder uitzondering), moet het voor [appellant] duidelijk zijn geweest dat hij zijn verplichting onder 5.3 van het genoemde vonnis zou schenden, indien hij niet op het in het vonnis aangeduide uiterlijke tijdstip alle hem ter beschikking staande sleutels van de woning zou hebben ingeleverd. Nu ter zitting bij het hof door [appellant] wederom is bevestigd dat hij nog op het tijdstip van de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter op
16 januari 2023 over sleutels van de woning beschikte, staat daarmee ook voor het hof vast dat het maximum van € 20.000,- aan dwangsommen door hem is verbeurd. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of [appellant] wel aan de overige verplichtingen uit genoemd dictum heeft voldaan. Het antwoord daarop moet voor wat betreft de verplichting in 5.2 van het dictum van genoemd vonnis in ieder geval ontkennend luiden, nu eveneens ter zitting bij het hof duidelijk is geworden dat [appellant] heeft gewacht met het ophalen van roerende zaken tot 26 of 27 juni 2022 en zich dus ook aan deze verplichting niet heeft gehouden.
4.4
Dan komt het hof toe aan de vraag of [geïntimeerde] , door tot executie over te gaan, misbruik van haar executiebevoegdheid heeft gemaakt. Die vraag beantwoordt het hof ontkennend. [appellant] heeft, in het licht van het door de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader voor dit leerstuk, geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat [geïntimeerde] haar executiebevoegdheid heeft misbruikt. Voor zover [appellant] zijn betoog op dit punt baseert op zijn eigen interpretatie van de verplichting onder 5.3 van het genoemde vonnis, faalt dit betoog om de in rov. 4.3 hiervoor gegeven redenen.
4.5
Wat verder nog door partijen is aangevoerd kan, gelet op het voorgaande, onbesproken blijven.
De slotsom: het hoger beroep slaagt niet
4.6
De conclusie van het voorgaande is dat het hoger beroep van [appellant] niet slaagt en dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld (tariefgroep II, 2 punten). Voor een compensatie van proceskosten ziet het hof, mede vanwege de aard van het onderhavige geschil, onvoldoende grond. Onder de door [appellant] te betalen proceskosten vallen ook de nakosten, zonder dat het hof deze kosten in het dictum hoeft te specificeren. [1]

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 343,- aan procedurele kosten (griffierecht)
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II);
verklaart dit arrest wat betreft bovengenoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, M. Willemse en C.S. Schür en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 november 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.