Uitspraak
[appellant],
bij de rechtbank: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
[geïntimeerde],
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
- het exploot van anticipatie van 28 oktober 2022;
- de akte uitlaten van [geïntimeerde] ;
- de antwoordakte van [appellant] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] .
3.Waar gaat het in deze zaak over?
4.4. De relevante feiten
In deze vaststellingsovereenkomst is bepaald dat de aandelen in [appellant] Holding B.V. worden toebedeeld aan [appellant] , onder de verplichting om (onder meer) [geïntimeerde] te ontslaan uit haar hoofdelijke verbondenheid “
zodra de overdracht als hierna bedoeld onder “Betaling” heeft plaatsgevonden”.
Partijen verklaren al het mogelijke en nodige te doen om er voor te zorgen dat de andere partij niet meer aansprakelijk kan worden gesteld voor de financiële verplichtingen die door hem worden overgenomen.
Onder het kopje “
Betaling” is vermeld:
“
De overdracht van de aandelen van de [appellant] groep, zoals hiervoor aangegeven, vindt plaats op het moment dat er voldoende winst wordt gemaakt binnen de bedrijven behorende tot [appellant] Holding B.V. en haar deelnemingen, om de borgstelling aan de bank op de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] door te halen, doch uiterlijk binnen 5 jaar na inschrijving van de scheiding in de registers van de burgerlijke stand. (…). De waarde wordt verrekend met de overige vermogensbestanddelen genoemd in artikel 2 van het scheidingsconvenant, inclusief de waarde van de woningen.”
Verder is onder meer bepaald dat de waarde van de aandelen in [appellant] Holding B.V. na correctie vanwege een latente belastingclaim is gewaardeerd op € 214.147,-.
Verder is bepaald:
“
De overdracht van het eigendom vindt plaats op het moment dat er voldoende winst wordt gemaakt binnen de bedrijven behorende tot [appellant] Holding B.V. en haar deelnemingen, om de borgstelling aan de bank op de woning aan de [adres2] te [woonplaats1] door te halen, doch uiterlijk binnen 5 jaar na inschrijving van de echtscheiding van de scheiding in de registers van de burgerlijke stand. Indien partijen niet in onderling overleg kunnen vaststellen wanneer er sprake is van “voldoende winst” dan wordt hiervoor een onafhankelijke accountant aangezocht, die een bindend advies aan partijen zal uitbrengen. De overwaarde wordt verrekend met de overige vermogensbestanddelen genoemd in artikel 2 van het scheidingsconvenant.”
5 december 2012 meegedeeld aan [geïntimeerde] .
4.11 Begin 2020 heeft [geïntimeerde] de woning aan de [adres2] verkocht, nadat zij daartoe een machtiging op grond van artikel 3:174 BW had verkregen. [de bank1] heeft op de koopsom niet alleen haar vordering uit de hypothecaire geldlening in mindering gebracht, maar ook haar vordering op grond van de borgtocht en een vordering op grond van een betaalrekening van [appellant] . In de door de notaris opgestelde nota van afrekening van
14 februari 2020 is vermeld dat van de koopsom € 179.423,86 is aangewend voor “
Aflossing hypotheek t.b.v. (…) [de bank1] (particulier)”, € 90.127,37 voor “
Aflossing borgtocht [de bank1]”. Uit de, op naam van [geïntimeerde] en [appellant] gestelde aflosnota van [de bank1] blijkt dat in het bedrag van € 179.386,10 een bedrag van € 8.120,- is begrepen voor een debetstand op een betaalrekening van [appellant] .
4.14 Bij de vaststelling van deze feiten is rekening gehouden met de kritiek van [appellant] op de feiten [1] .
5.5. De beoordeling van het geschil
Tegen deze overwegingen heeft [appellant] geen grief gericht, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan.
[adres2] werd deze woning aan [geïntimeerde] toebedeeld en ging de eigendom van de woning op haar over uiterlijk 5 jaar na de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, dus uiterlijk op 21 april 2015. De voor een overgang noodzakelijke leveringshandeling heeft niet plaatsgevonden, maar de rechtbank heeft [geïntimeerde] in 2017 wel gemachtigd om de woning (en die aan de [adres1] ) te verkopen en die beslissing is door het hof bekrachtigd (vgl. 4.9).
In de ontstane verhouding van partijen komen zowel de zakelijke schulden als de later ontstane privéschuld volledig voor rekening van [appellant]”. Dat is inderdaad het geval, maar betekent niet dat [appellant] en [geïntimeerde] niet hoofdelijk verbonden zijn jegens [de bank1] . Het lijkt erop dat [geïntimeerde] hier de interne verhouding tussen beide hoofdelijk verbonden schuldenaren ( [geïntimeerde] en [appellant] ) verwart met de externe verhouding van die schuldenaren tot de schuldeiser ( [de bank1] ).
[adres2] over te gaan. [geïntimeerde] had dus kunnen voorkomen dat [de bank1] zich op de verkoopopbrengst had verhaald voor de zakelijke schuld. Dit verweer van [appellant] gaat niet op. Het enkele feit dat een tot betaling aangesproken hoofdelijk schuldenaar de eis had kunnen afweren door een beroep op een verweermiddel (in dit geval: het inroepen van de vernietigbaarheid van de borgstelling, of een beroep op de gedane toezegging) maar hij dat nalaat doet niet af aan de toepasselijkheid van artikel 6:10 lid 2 BW [2] .