ECLI:NL:GHARL:2023:9585

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
21-002486-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag op partner en het verbergen van haar lichaam met toewijzing van affectieschade

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarbij de verdachte was veroordeeld voor doodslag op zijn partner en het verbergen van haar lichaam. De rechtbank had de verdachte op 3 juni 2022 vrijgesproken van moord, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren voor doodslag. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de eerdere vrijspraak van moord heeft bevestigd, maar de gevangenisstraf heeft verlaagd naar negen jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een schizotypische persoonlijkheidsstoornis, en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd. De verdachte heeft zijn partner in een emotionele opwelling om het leven gebracht en haar lichaam verborgen in de kofferbak van zijn auto. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de kinderen van het slachtoffer, toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, terwijl het hof ook de psychische problematiek van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002486-22
Uitspraak d.d.: 15 november 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo , van 3 juni 2022 met parketnummer 08-248093-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
thans verblijvende in [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Greven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 juni 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord en hem veroordeeld ter zake van de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 tenlastegelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking aan hem opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen met oplegging telkens van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de oplegging van de gevangenisstraf, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel en de schadevergoedingsmaatregel, alsmede daarmee samenhangende beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen. Ten aanzien van deze onderdelen zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof de overweging van de rechtbank met betrekking tot de vrijspraak van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord verbeteren. Gelet op het namens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde zal het hof de gronden voor de bewezenverklaring van dit feit aanvullen. Naar het oordeel van het hof dient vonnis voor het overige met deze verbetering en aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Verbetering van gronden
De rechtbank heeft op pagina 7 van het vonnis – onder meer – het volgende overwogen
“Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.”
en
“De rechtbank kan niet uitsluiten dat de besluitvorming van verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering daarvan in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een plots opkomende hevige drift hebben plaatsgevonden die langere tijd heeft aangehouden.”
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging en dat de besluitvorming van verdachte om het slachtoffer om het leven te brengen en de uitvoering daarvan in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een plots opkomende hevige drift hebben plaatsgevonden die langere tijd heeft aangehouden. Dit oordeel vindt bevestiging in de pro justitia rapportages van psychiater C.J. van Gestel en psycholoog B.Y. van Toorn die in hoger beroep aan het dossier zijn toegevoegd. Daarom zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen met verbetering van gronden voor de vrijspraak van de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord, met dien verstande dat voormelde overweging als volgt komt te luiden:
“Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld vanuit een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.”
en
“Het is aannemelijk geworden dat de besluitvorming van verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering daarvan in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een plots opkomende hevige drift hebben plaatsgevonden die langere tijd heeft aangehouden.”
Aanvulling van gronden
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde, omdat volgens haar niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het oogmerk heeft gehad om de oorzaak van het overlijden van het slachtoffer te verhullen.
Hetgeen de raadsvrouw ter nadere onderbouwing van dit verweer heeft aangevoerd, is vermeld in de door haar overgelegde pleitnota, die aan dit arrest wordt gehecht en waarvan de inhoud -in zoverre- als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Het hof is van oordeel dat dit verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de door het hof bevestigde bewijsoverweging van de rechtbank en de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. In aanvulling daarop overweegt het hof dat het handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm onmiskenbaar was gericht op het verhelen van het feit van het overlijden van het slachtoffer en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden of contra-indicaties waaruit zou kunnen worden afgeleid hij niet handelde met het oogmerk als bedoeld in artikel 151 van het Wetboek van Strafrecht. Het misdrijf van art. 151 Sr. was al voltooid op het moment dat verdachte het stoffelijk overschot van het slachtoffer in zeil verpakt in de kofferbak van zijn auto had gelegd en daarmee vervolgens ging rondrijden met de bedoeling- zoals hij zelf heeft erkend- om dit ergens in een bos of in het water te dumpen. Daaraan doet niet af dat, zoals de raadsvrouw heeft betoogd, verdachte in het ziekenhuis heeft bekend dat hij het slachtoffer had gedood en dat haar stoffelijk overschot op zijn aanwijzing is aangetroffen in zijn auto op de parkeerplaats bij het ziekenhuis. De psychische toestand van verdachte ten tijde van het onder 2 tenlastegelegde staat evenmin in de weg aan bewezenverklaring van het oogmerk.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) aan hem opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren met oplegging van de GVM.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair bepleit een beperkte onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en eventueel de GVM. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf substantieel te beperken.
Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zijn partner [slachtoffer] in de nacht van 14 op 15 september 2021 in hun gezamenlijke woning om het leven gebracht door haar te verstikken. Verdachte heeft haar tijdens een hevige woordenwisseling op een gegeven moment met beide handen bij haar keel gepakt als gevolg waarvan zij, volgens zijn verklaring, al snel bewusteloos is geraakt. Hierop heeft hij vier plastic zakken om haar hoofd vastgebonden en met een honkbalknuppel meermalen op/tegen haar hoofd geslagen.
Vervolgens heeft hij haar lichaam in een stuk zeil gerold en dit dichtgebonden met touw. Hierna heeft hij het in zeil ingepakte lichaam van [slachtoffer] verborgen in de kofferbak van zijn auto. Daarna heeft hij gedurende de nacht vele uren rondgereden met het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de kofferbak van zijn auto, volgens zijn eigen verklaring met de bedoeling om zich daarvan te ontdoen in een stuk bos of door haar in het water te gooien. Uiteindelijk is haar levenloze en ernstig gehavende lichaam op zijn aanwijzing aangetroffen in de kofferbak van de auto nadat hij deze had geparkeerd op de parkeerplaats van het ziekenhuis in [plaats] .
Met zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest kostbare dat een mens bezit, het leven, ontnomen. Daarmee is de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie haar kinderen, onherstelbaar leed aangedaan. Ter terechtzitting van het hof heeft [nabestaande] , mede namens de andere kinderen, gebruik gemaakt van het spreekrecht en een slachtofferverklaring afgelegd. Daarin is door hem met emotie en invoelbaar verdriet gesproken over het immense leed dat hen is aangedaan en het dagelijks gemis dat zij door toedoen van verdachte moeten ervaren. De gewelddadige dood van het slachtoffer is niet alleen een ingrijpende gebeurtenis voor haar nabestaanden geweest. Dergelijke feiten leiden ook tot onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Het hof is van oordeel dat – gelet op de aard en de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde - niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een lange duur met zich brengt. Bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf moet echter ook rekening worden gehouden met de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder hij het bewezenverklaarde heeft begaan.
Het hof heeft daarbij acht geslagen op een, verdachte betreffend, Uittreksel justitiële documentatie d.d. 25 september 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Vanwege de bijzondere ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit waaraan verdachte zich in deze zaak schuldig heeft gemaakt – te weten een levensdelict - is dit echter geen omstandigheid die het hof in zijn voordeel zal meewegen bij de strafoplegging.
Verder heeft het hof gelet op hetgeen over de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden ten tijde van het tenlastegelegde is gebleken uit de onderzoeken naar hem door gedragsdeskundigen.
Onderzoeken naar de persoon van verdachte in hoger beroep
In eerste aanleg is een multidisciplinaire pro justitia rapportage opgemaakt dat door de rechtbank bij de beoordeling van de op te leggen straf en maatregel als uitgangspunt is genomen en aan haar beslissing ten grondslag is gelegd. In hoger beroep is op verzoek van de verdediging opnieuw een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte verricht. Dit onderzoek heeft geresulteerd in twee pro justitia rapporten respectievelijk opgemaakt door psychiater C.J. van Gestel en GZ-psycholoog B.Y van Toorn.
Psychiatrisch onderzoek
Psychiater Van Gestel komt in de pro justitia rapportage van 9 juni 2023 tot de conclusie dat verdachte primair lijdt aan een schizotypische persoonlijkheidsstoornis, die is te zien als een stoornis in het schizofreniespectrum. Daarnaast is er bij hem sprake van een obsessief-compulsieve stoornis en een dissociatieve stoornis.
Al deze stoornissen bestonden ten tijde van het tenlastegelegde. Met name de schizotypische persoonlijkheidsstoornis, die een sterk beperkte draagkracht geeft en predisponeert tot psychotische en dissociatieve symptomen, heeft de gedragskeuzes van verdachte op dat moment, indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, beïnvloed.
De psychiater constateert dat de relatie van verdachte met het slachtoffer er een was waarin zij bepaalde en hij volgde, waarbij beiden comfortabel leken. Het slachtoffer ontmoette evenwel een man voor wie zij meer leek te voelen en zij gaf ambivalente signalen naar verdachte: zij was intiem met die man, maar liet daarna weten toch met verdachte verder te willen. Het is voorstelbaar dat de boodschap die verdachte kreeg in de directe aanloop naar het tenlastegelegde, zijn op grond van de persoonlijkheidsstoornis beperkte draagkracht ruim overschreed en gevoelens van angst opriep over het dreigende verlies van zijn structuur en zekerheid, en boosheid over de krenking door het slachtoffer, die hem overmanden. Hij voelde de angst en boosheid niet meer, omdat deze buiten de door hem te hanteren ‘bandbreedte’ vielen, en belandde in een dissociatieve toestand, zo lijkt het, waarin hij de controle over zijn gedrag verloor. Hij was vaker in een dissociatieve toestand tot zelfdestructief gedrag gekomen, maar nu keerde de destructie zich naar het slachtoffer.
De psychiater heeft overwogen of de geschetste doorwerking zou moeten leiden tot het advies dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, indien bewezen, niet toe te rekenen is aan verdachte, maar daarvoor ziet hij uiteindelijk toch niet voldoende gronden. De psychiater adviseert het tenlastegelegde, indien bewezen, in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen omdat zijn vrije wil in aanloop naar de ruzie met het slachtoffer zo beperkt was en omdat hij niet kan hebben voorzien dat het verlies van controle over zijn gedrag zulke desastreuze effecten zou hebben.
De psychiater taxeert het risico, ook op grond van de stoornis en de kwetsbare realiteitstoetsing van verdachte, als ‘matig’. Het risico op nieuwe agressie, overigens evengoed gericht op hem zelf, vloeit voort uit een zeer beperkte draagkracht. Bij overschrijding daarvan, kan hij psychotisch worden of dissociëren en de controle over zijn gedrag enige tijd kwijtraken.
Het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden is overwogen door de psychiater. Hij realiseert zich evenwel dat het getaxeerde recidiverisico niet meer dan ‘matig’ is en dat een voorwaardelijk kader niet kan worden opgelegd als de strafmaat dit verhindert. De psychiater acht de plaatsing van verdachte in een [kliniek] op grond van het matige recidiverisico en het ontbreken van de noodzaak tot beveiliging beslist niet noodzakelijk. De psychiater adviseert aan verdachte, zoals dat in eerste aanleg ook gebeurd is, de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Daarbij acht psychiater Van Gestel een open eindtermijn wenselijk omdat het nu nog niet helder is in welk tempo verdachte klinisch stabiliseert en vervolgens kan resocialiseren naar een beschutte plek.
Psychologisch onderzoek
In de pro justitia rapportage van 12 juni 2023 komt psycholoog B.Y van Toorn tot dezelfde diagnostische conclusie als psychiater Van Gestel. De psycholoog concludeert eveneens dat de stoornissen van verdachte zijn gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed en adviseert het onder 1 en 2 tenlastegelegde in sterk verminderde mate aan hem toe te rekenen. De psycholoog merkt daarover onder meer het volgende op.
In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde verslechterde het altijd al broze psychische evenwicht van verdachte door de dreigende relatiebreuk, onvoorspelbaarheid, conflicten met het slachtoffer, toename van zijn wiet- en alcoholgebruik en fors slaapgebrek bij verdachte. Toen het slachtoffer hem in de nacht van het tenlastegelegde vertelde dat zij toch met haar minnaar af wilde spreken, zij een driehoeksverhouding voorstelde en zei dat zij hem nooit meer een knuffel zou geven, veroorzaakte dit een heftige emotionele reactie bij verdachte. Hij heeft echter geen gevoel met zijn emoties en kan deze niet reguleren waardoor dit leidde tot een dissociatief toestandsbeeld waarbij de verschillende onderdelen van de persoonlijkheid uit elkaar gevallen zijn en het contact met de werkelijkheid verstoord/verbroken is geraakt.
De doorwerking van genoemde stoornissen in het delict is zo goed als maximaal geweest. Verdachte verkeerde ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde in een ernstige dissociatieve toestand. Een advies tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid is overwogen, maar dit kon onvoldoende onderbouwd worden door het ontbreken van herinneringen bij verdachte, waardoor niet duidelijk is geworden of er toch nog enige mate van keuzevrijheid geweest is. Op theoretische gronden is dit moeilijk voor te stellen, maar zelfs indien er met momenten nog enig realiteitscontact was, wordt ingeschat dat dit zeer gering en flinterdun geweest is.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is overwogen dat onder invloed van de schok van het onder 1 tenlastegelegde de dissociatie zich gehandhaafd heeft. Toch lijken er iets meer momenten te zijn geweest dat er enig contact met de werkelijkheid was zoals blijkt uit de hoeveelheid herinneringen die verdachte aan deze uren heeft. Of hij op deze momenten ook keuzevrijheid gehad heeft is niet duidelijk geworden. Op theoretische basis wordt ingeschat dat zelfs indien hij dit gehad zou hebben, dit zeer beperkt geweest moet zijn en dat hij niet in staat geweest is om zijn handelen daarop aan te passen.
Op basis van een gestandaardiseerde risicotaxatie wordt de kans op een nieuw geweldsdelict als laag ingeschat. De kans op onvoorspelbaar gedrag van verdachte als gevolg van zijn psychiatrische problematiek is echter matig tot hoog indien hij geen behandeling zou krijgen. Het is onduidelijk hoe hoog de kans is dat hij tijdens toekomstige dissociatieve episoden weer over zou kunnen gaan tot gewelddadig gedrag, maar dit behoort wel tot de mogelijkheden.
De kans op het ontstaan van toekomstige dissociatieve/psychotische episoden en daarmee op onvoorspelbaar gedrag kan teruggedrongen worden door een psychiatrische behandeling gecombineerd met een psychotherapeutisch traject. De behandeling van verdachte kan worden gerealiseerd door een klinische opname. Na het klinische traject dient hij geplaatst te worden in een setting die kan voorzien in zijn steunbehoefte zoals een 24-uurs woonvoorziening.
De psycholoog acht het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet aangewezen gezien het als laag tot matig ingeschatte risico op toekomstige geweldsescalaties. Een dergelijk juridisch kader is ook niet noodzakelijk om therapietrouw te waarborgen. Psycholoog Van Toorn adviseert als juridisch kader voor de behandeling en begeleiding van verdachte aan hem de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Oordeel van het hof
Het hof volgt de conclusies en adviezen van psychiater Van Gestel en psycholoog Van Toorn op de door hen in de rapportages vermelde gronden en diagnostische overwegingen en is van oordeel dat het onder 1 en 2 bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend. De deskundige oordelen van Van Gestel en Van Toorn dat sprake is van respectievelijk (sterk) verminderde en sterk verminderde toerekenbaarheid zijn, zo stelt het hof vast, niet overeenkomstig de binnen de beroepsgroep van gedragsdeskundigen afgesproken standaard van gradaties ten aanzien van de mate van toerekenbaarheid die immers slechts de volgende categorieën kent: toerekeningsvatbaar; verminderd toerekeningsvatbaar; ontoerekeningsvatbaar.
Het hof begrijpt de nadere precisering door zowel de psychiater als de psycholoog aldus dat daarmee bedoeld is aan te geven dat verdachtes geestestoestand ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zodanig was beïnvloed door de bij hem gediagnostiseerde stoornis(sen) dat deze zich ergens op de schaal tussen verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar bevond.
Mede gelet op het voorgaande acht het hof in elk geval aannemelijk dat de stoornis(sen) van verdachte sterker hebben doorgewerkt in het bewezenverklaarde dan de rechtbank op basis van de destijds opgemaakte pro justitia rapportages heeft aangenomen. Het hof zal daarom een gevangenisstraf van kortere duur opleggen dan de straf die de rechtbank heeft opgelegd.
Gelet op de adviezen van de gedragsdeskundigen over de mogelijke juridische kaders voor de behandeling van verdachte die het als laag tot matig ingeschatte recidiverisico op de langere termijn ook kunnen beperken , is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, niet eist dat hij ter beschikking wordt gesteld. Naar het oordeel van het hof biedt het kader van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38z van het Wetboek van Strafrecht voldoende mogelijkheden en waarborgen om verdachte na afloop van zijn detentie (verder) te behandelen ter voorkoming van recidive.
Het hof acht het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden overigens ook niet passend omdat de maximale duur van een daarmee eventueel te combineren vrijheidsbenemende straf in dat geval wettelijk is beperkt tot vijf jaren, wat naar het oordeel van het hof volstrekt onvoldoende recht zou doen aan de aard en bijzondere ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde.
Dit alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest, in combinatie met de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in art. 38z van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De volgende meerderjarige, niet thuiswonende kinderen van het slachtoffer [slachtoffer] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding:
- de heer [benadeelde 1]
- de heer [benadeelde 2]
- mevrouw [benadeelde 3]
- de heer [benadeelde 4]
Hun advocaat mr B. Pernot heeft namens elke benadeelde partij afzonderlijk een bedrag van € 17.500,00 gevorderd ter vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade. Namens de benadeelde partij [benadeelde 2] is daarnaast een bedrag van € 850,52 gevorderd ter vergoeding van uitvaartkosten die hij heeft voldaan. Tevens is gevorderd voormelde schadeposten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 september 2021 over de affectieschade en vanaf 5 november 2021 over de uitvaartkosten.
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partijen hebben hun oorspronkelijke vorderingen in hoger beroep gehandhaafd.
Namens [benadeelde 1] is in hoger beroep verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een hoger bedrag dan de in eerste aanleg gevorderde en toegewezen vergoeding van de affectieschade. In dit verband heeft zijn advocaat mr. Pernot – onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) en andere jurisprudentie over schokschade – betoogd dat [benadeelde 1] ook aanspraak maakt op vergoeding van schokschade, bestaande uit een bedrag van € 25.000,00 voor immateriële schade en een bedrag van € 230,38 voor materiële schade (medische kosten psychologische zorg in november-december 2021). Namens [benadeelde 1] is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een totaalbedrag van € 42.730,38.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij deze maatregel wordt opgelegd voor het bedrag van € 42.730,38 ten behoeve van [benadeelde 1] en voor de gevorderde bedragen ten behoeve van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen ter vergoeding van de affectieschade en uitvaartkosten. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1932) heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] in hoger beroep niet kan worden verhoogd, ook niet indien de verhoging wordt vormgegeven via de weg van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft tevens op inhoudelijke gronden betwist dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die [benadeelde 1] stelt als schokschade te hebben geleden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden tot de gevorderde bedragen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vorderingen zullen worden toegewezen.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de vraag of [benadeelde 1] als gevolg van de doodslag op zijn moeder behalve affectieschade ook shockschade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:958) bepaald dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt, met dien verstande dat het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Dergelijk geestelijk letsel dient naar objectieve maatstaven te zijn vastgesteld, zij het dat niet in alle gevallen een diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld behoeft te zijn gesteld.
In het genoemde arrest heeft de Hoge Raad verschillende – in onderlinge samenhang en van geval tot geval te beschouwen – gezichtspunten geformuleerd die een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of sprake is van onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht.
De kern van de jurisprudentie van de Hoge Raad blijft – ook na het hierboven genoemde arrest van 28 juni 2022 – dat in rechte op basis van objectieve gegevens moet kunnen worden vastgesteld dat de immateriële schade in verband met geestelijk letsel daadwerkelijk het gevolg is geweest van een hevige emotionele schok die door een strafbaar feit is veroorzaakt (en niet bijvoorbeeld van woede, frustratie of verdriet die eerder verband houdt met en voortkomt uit een bepaalde situatie die na het plegen van een strafbaar feit is ontstaan).
Het hof heeft op basis van het dossier en hetgeen namens [benadeelde 1] naar voren is gebracht niet kunnen vaststellen dat is voldaan aan de eisen die de wet en de jurisprudentie nog altijd stellen aan de toekenning van een vergoeding van shockschade. Daarom zal het hof de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [benadeelde 1] niet opleggen voor een hoger bedrag dan de toegewezen vordering tot vergoeding van de affectieschade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 57, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en maatregelen, alsmede de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële (affectie-) schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële (affectie-) schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 18.350,52 (achttienduizend driehonderdvijftig euro en tweeënvijftig cent)bestaande uit
€ 850,52 (achthonderdvijftig euro en tweeënvijftig cent) materiële schadeen
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële (affectie-)schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.350,52 (achttienduizend driehonderdvijftig euro en tweeënvijftig cent) bestaande uit
€ 850,52 (achthonderdvijftig euro en tweeënvijftig cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële (affectie-)schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 95 (vijfennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
9 november 2021 en van de immateriële schade op 15 september 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële (affectie-)schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële (affectie-)schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële (affectie-)schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële (affectie-)schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 15 september 2021.

Bevestiging

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. M.J.C. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 15 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 15 november 2023.
Tegenwoordig:
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. J.H.D van Onna, advocaat-generaal,
mr. C. Sulak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.