ECLI:NL:GHARL:2023:9473

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
8 november 2023
Zaaknummer
21-003504-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in de Encro-chat zaak met betrekking tot de handel in cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de handel in grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, evenals voorbereidingshandelingen voor de handel in andere harddrugs zoals MDMA en amfetamine. De rechtmatigheidsverweren tegen het gebruik van bewijs uit de Encro-chats zijn niet meer gevoerd, en de eerder gevoerde verweren zijn niet gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de straf voor een eerder bewezen verklaard feit van zware mishandeling vastgesteld op één jaar gevangenisstraf. Het hof heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partij afgewezen, omdat deze vorderingen niet onder het hoger beroep vallen. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vorderingen van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet de bedoeling had om de harddrugs naar Engeland uit te voeren, maar deze in Nederland heeft verkocht. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de uitvoer van harddrugs, maar heeft de overige feiten bewezen verklaard. De strafoplegging is gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003504-21
Uitspraak d.d.: 8 november 2023
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juli 2021 met het parketnummer
16-325248-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling, parketnummers 96-175107-19, 96-112794-18, in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Lelystad te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
De omvang van het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel is het hoger beroep uitsluitend gericht tegen de onder 2 en
3 aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Het gerechtshof zal daarom verderop in dit arrest met betrekking tot het door de rechtbank bewezen verklaarde feit 1 subsidiair de straf voor dat feit bepalen, op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, welke vordering ter zake van feit 1 is ingediend, vormt geen onderdeel van het ingestelde hoger beroep en het gerechtshof kan daarover thans niet beslissen, vanwege de omstandigheid dat deze vordering vanwege het annexe karakter daarvan verweven is met het onder 1 subsidiair door de rechtbank bewezen verklaarde feit, welk feit dus niet aan het oordeel van het gerechtshof is onderworpen. Het gerechtshof kan en zal derhalve geen beslissing nemen op de (gehandhaafde) vordering tot schadevergoeding.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 27 juli 2022, 19 oktober 2022, 16 november 2022, 17 september 2023,
17 oktober 2023 en 8 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de rechtbank zal vernietigen;
  • de verdachte ter zake van de onder 2 en 3 aan hem ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • de straf voor het door de rechtbank onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van één jaar;
  • de beide vorderingen na voorwaardelijke veroordeling zal toewijzen;
  • de in beslag genomen voorwerpen verbeurd zal verklaren, in het geval dat het beslag nog niet is afgewikkeld.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep van
17 oktober 2023.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair, 2 en 3 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest;
  • de beide vorderingen na voorwaardelijke veroordeling afgewezen;
  • de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank, alsmede tot een andere kwalificatie en een andere strafoplegging, en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd, voor zover nog aan het oordeel van het gerechtshof onderworpen, dat:
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 april 2020 tot en met 22 december 2020 te [plaats 1] en/of elders in Nederland, in elk geval op 17 mei te [plaats 2] en/of op 18 mei te [plaats 1] en/of op 21 mei 2020 te [plaats 3] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne (in elk geval op 17 mei 2020 (ongeveer) 10 kilo en/of op 21 mei 2020 (ongeveer) 14 kilo) en/of heroïne (in elk geval op 18 mei (ongeveer) 5 kilo) en/of mdma en/of amfetamine en/of methamfetamine, (telkens) een middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 april tot en met 22 december 2020 te [plaats 1] en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of amfetamine en/of methamfetamine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich of (een) ander(en) gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen:
- geld en/of verpakkingsmateriaal en/of opslagruimte bestemd voor het bestellen, vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren van eerdergenoemde harddrugs voorhanden gehad en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) en/of (een) bespreking(en) en/of (een) afspra(a)k(en) gehad en/of gemaakt met een of meer transporteur(s), financier(s), afnemer(s), verkoper(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, export, import, levering, betaling, koop, verpakking, verhulling met deklading, uithaal, opslag en/of het vervoer van eerdergenoemde harddrugs en/of
- een of meer van eerdergenoemd(e) perso(o)n(en) voorzien van informatie en/of opdrachten en/of geld en/of een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, verpakken, bewerken, verwerken, afleveren, verstrekken, kopen en/of financieren van eerdergenoemde hoeveelheid eerdergenoemde harddrugs en/of
- tot vorenomschreven feiten opdracht gegeven en/of daartoe hand- en spandiensten verricht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Méér in het bijzonder heeft het gerechtshof in feit 2 van de tenlastelegging verbeterd dat het op 17 mei 2020 niet gaat om de hard drug cocaïne, maar om de hard drug heroïne.

Verweren van de verdediging

Rechtmatigheidsverweren zijn niet gehandhaafd door de verdediging
Tot aan de terechtzitting van het gerechtshof van 17 oktober 2023 is door de verdediging in diverse stadia van het ingestelde hoger beroep verweer gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van het bewijs dat is verkregen uit de zogenaamde Encro-chats.
Ter terechtzitting van 16 november 2022 heeft het gerechtshof - in het kader van de door de verdediging ingediende onderzoekwensen in hoger beroep - voorlopige oordelen uitgesproken ter zake van die onderzoekwensen en/of de daaraan gekoppelde rechtmatigheidsverweren van de verdediging.
Ter terechtzitting van het gerechtshof van 17 oktober 2023 heeft de verdediging te kennen gegeven dat geen rechtmatigheidsverweren worden aangevoerd, dan wel gehandhaafd. Volledigheidshalve stelt het gerechtshof vast dat de voorlopige oordelen die het gerechtshof ter terechtzitting van 16 november 2022 heeft gegeven thans als definitieve beslissingen hebben te gelden.
Geldigheid van de dagvaarding
Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2023 heeft de verdediging - op nader in de schriftelijke pleitnota genoemde gronden - aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig dient te worden verklaard, te weten ten aanzien van de volgende onderdelen in het onder
2 ten laste gelegde feit:
“en/of buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht”
en
“een (grote) hoeveelhe(i)d(en)”.
Méér in het bijzonder heeft de verdediging aangevoerd dat de tenlastelegging, gezien de hoeveelheid aan de in het strafdossier figurerende gesprekken, data, plaatsen en samenhangende verdenkingen, onvoldoende concreet en feitelijk is ten aanzien van de vraag waar de verdenking nu op gericht is op de hierboven genoemde onderdelen van de tenlastelegging.
Hierover beslist het gerechtshof als volgt.
Gelet op de aard en de omvang en de verdere inhoud van het strafdossier en het aantal daarin figurerende verdachten, is er naar het oordeel van het gerechtshof geen aanleiding om de dagvaarding partieel nietig te verklaren op de door de verdediging aangevoerde onderdelen. Daarbij heeft het gerechtshof meegewogen dat de verdachte de drie concrete transporten die in de dagvaarding onder feit 2 zijn opgenomen heeft bekend ter terechtzitting van het gerechtshof van 17 oktober 2023 en dat hij de uitvoer van harddrugs integraal heeft ontkend. Mede bezien in het licht van deze proceshouding is het feitencomplex naar het oordeel van het gerechtshof voldoende overzichtelijk en duidelijk.
De verdachte wist tegen welke feiten hij zich moest verweren.
Hetgeen in eerste aanleg door de officier van justitie is geëist met betrekking tot de bewezenverklaring en door de rechtbank vervolgens bewezen is verklaard, maakt dit niet anders.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het verweer van de verdediging.
Medeplegen van uitvoer van hard drugs is betwist door de verdediging
De verdachte heeft ontkend en de verdediging heeft - op nader in de schriftelijke pleitnota genoemde gronden - betwist dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van harddrugs.
Anders dan de advocaat-generaal, acht het gerechtshof niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de uitvoer van harddrugs. In het strafdossier lijken feiten en/of omstandigheden aanwezig te zijn die duiden op een transport van heroïne op 20 mei 2020 vanuit Nederland naar Engeland, maar het gerechtshof acht al met al onvoldoende overtuigende feiten en/of omstandigheden aanwezig in het strafdossier om een dergelijk transport op te kunnen gronden. Aannemelijk is dat hier sprake is geweest van een door de verdachte en een ander of anderen gefingeerd transport, wellicht met de bedoeling om indruk te maken op andere betrokkenen in het criminele milieu met betrekking tot de handel in harddrugs.
Ter zitting van 17 oktober 2023 heeft de verdachte verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad de van de medeverdachte [medeverdachte 1] ontvangen harddrugs naar Engeland uit te voeren, hij heeft deze drugs na ontvangst en in strijd met wat hij de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft voorgespiegeld, samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] , in Nederland verkocht. Dat de drugs niet zijn getransporteerd naar Engeland, maar zijn “geript” zoals de verdachte stelt, acht het gerechtshof niet onaannemelijk.
Het gerechtshof zal de verdachte daarom partieel vrijspreken, namelijk ter zake van de uitvoer van harddrugs.
Omvang van de onder 2 ten laste gelegde transporten
De verdachte heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een transport van vijf kilo heroïne op of omstreeks 18 mei 2020. De verdediging heeft vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging bepleit, op de grond dat hier sprake is van een dubbeltelling, in die zin dat deze vijf kilo heroïne onderdeel is van een eerdere partij van tien kilo heroïne.
Dit verweer treft doel.
Het gerechtshof acht - gelet op dit verweer en gelet op de, ten aanzien van de overige transporten, bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2023 en de overige door het gerechtshof gehanteerde bewijsmiddelen - bewezen hetgeen hieronder bewezen is verklaard.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 en 3 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode gelegen tussen 1 april 2020 tot en met 22 december 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd grote hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, namelijk ongeveer 14 kilo, en heroïne, te weten ongeveer
10 kilo, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode gelegen tussen 1 april tot en met 22 december 2020 te [plaats 1] en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne en heroïne en MDMA en amfetamine vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid en middelen en inlichtingen te verschaffen,
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen,
-voorwerpen, vervoermiddelen en gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen:
- geld bestemd voor het bestellen, vervoeren, afleveren, verstrekken, kopen, verkopen, financieren van eerdergenoemde harddrugs voorhanden gehad en
- ( telefonische) contacten en ontmoetingen en besprekingen en afspraken gehad en gemaakt met transporteurs, financiers, afnemers, verkopers, tussenpersonen, verleners van hand- en spandiensten en anderen met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, export, import, levering, betaling, koop, verpakking, verhulling met deklading, uithaal, opslag en het vervoer van eerdergenoemde harddrugs en
- meerdere van eerdergenoemde personen voorzien van informatie en opdrachten en geld en een (tijdelijke) opslag- en/of verblijfplaats ten behoeve van het vervoeren, opslaan, verbergen, afleveren, verstrekken, kopen en financieren van eerdergenoemde hoeveelheid harddrugs en
- tot voren omschreven feiten opdracht gegeven en daartoe hand- en spandiensten verricht.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten

Het onder 2 bewezen verklaarde feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezen verklaarde feit levert op:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en zich of een ander gelegenheid, middelen, inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne, heroïne, MDMA en amfetamine. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit waarvan anderen overlast ondervinden en waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Dit gevaar heeft zich in de onderhavige zaak ook daadwerkelijk verwezenlijkt in de vorm van vuurwapenincidenten, waaronder het schietincident op 22 december 2020 nabij het woonhuis van de medeverdachte [medeverdachte 2] , waarbij de verdachte als schutter is opgetreden en waarbij de medeverdachte [medeverdachte 1] is verwond door twee kogels die beide zowel een inschotverwonding als een uitschotverwonding in het been hebben veroorzaakt. Voor dit feit is de verdachte door de rechtbank veroordeeld (feit 1 op de tenlastelegging). De verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen en was slechts uit op eigen financieel gewin;
  • de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten (LOVS-oriëntatiepunten), dienende als handreiking voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde Opiumwetdelict. Gelet op de bewezen verklaarde hoeveelheden heroïne en cocaïne, is een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats.
Ten aanzien van de status van voornoemde LOVS oriëntatiepunten is tevens het volgende van belang. Vooropgesteld wordt dat de rechter in een concrete zaak niet gebonden is aan genoemde oriëntatiepunten en dat de uitleg hiervan aan hem is voorbehouden. In het verlengde hiervan heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de straftoemetingsoriëntatiepunten niet als recht in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie kunnen worden beschouwd; bedoelde oriëntatiepunten zijn niet afkomstig van een instantie die de bevoegdheid heeft rechters te binden. Ondanks de straftoemetingsvrijheid moet de uitleg en toepassing van oriëntatiepunten door de rechter uiteraard wel begrijpelijk zijn (vgl. HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114).
Het gerechtshof zal hieronder nader motiveren waarin aanleiding is gezien tot de oplegging van een hogere strafduur dan de oriëntatiepunten noemen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
11 september 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een delict ingevolge de Opiumwet, maar dat hij wél is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, welke veroordelingen onherroepelijk zijn;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft het gerechtshof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval (grosso modo) vergelijkbaar zijn.
Anders dan door de raadsvrouw is aangevoerd, is er naar het oordeel van het gerechtshof geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Het gerechtshof is niet binnen zestien maanden nadat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tot een uitspraak gekomen. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is afhankelijk van - onder meer - de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, waaronder begrepen onderzoek door een rechter-commissaris of raadsheer-commissaris, en de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop, waartoe kan worden gerekend het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak. Met betrekking tot dit laatste speelt een bijzonder aspect in de zaak. In deze zaak is het namelijk nodig gebleken om in hoger beroep meerdere regiezittingen te houden, op 27 juli 2022, 19 oktober 2022, 16 november 2022 en 17 augustus 2023, teneinde de omvangrijke onderzoekwensen van de verdediging voldoende aan bod te doen komen. Met name dát onderdeel van de procesgang heeft geleid tot vertraging van de berechting van de strafzaak in hoger beroep. Aldus is wel sprake van vertraging, maar niet van onredelijke vertraging.
Het gerechtshof heeft anderszins wel rekening gehouden met het tijdsverloop, in die zin dat het al geruime tijd geleden is dat de strafbare feiten zich hebben voorgedaan en dat de verdachte in die tijd voortdurend in onzekerheid heeft verkeert over de afdoening van zijn strafzaak.
Al hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de mogelijkheid om procesafspraken te maken acht het gerechtshof niet van invloed op de beslissing, alleen al op grond van de omstandigheid dat in deze zaak niet eerder sprake is geweest van enige procesafspraak of een poging daartoe. Volledigheidshalve overweegt het gerechtshof nog dat het gerechtshof - zeker in dit stadium van de strafzaak - geen aanleiding ziet om nog nader te doen onderzoeken of het maken van procesafspraken tussen de advocaat-generaal en de verdediging tot de mogelijkheden behoort.
De verdachte heeft eerst ter zitting van 17 oktober 2023 enig inzicht gegeven in zijn handelen en een deel van de feiten die hem nog worden verweten bekend.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in het kader van het door haar gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof aanleiding ziet de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de door de verdediging bepleite duur van vijf jaren. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Het gerechtshof legt hiermee eenzelfde straf op als door de advocaat-generaal is gevorderd, ondanks dat het gerechtshof met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit de verdachte heeft vrijgesproken van de uitvoer van harddrugs. Het gerechtshof komt tot deze beslissing omdat het gerechtshof dat een passende straf acht die recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder die feiten zich hebben afgespeeld.
Strafverzwarend weegt de omstandigheid dat door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] een substantiële hoeveelheid cocaïne van de medeverdachte [medeverdachte 1] is afgepakt (“geript”), een sterk gevaarzettende vorm van criminaliteit, met als gevolg uitwassen - zoals bedreigingen en schietpartijen in het criminele milieu - die óók schokkend zijn voor de maatschappelijke omgeving waarin die uitwassen zich afspelen. Hierin onderscheidt deze strafzaak zich in het bijzonder van de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie. Het gerechtshof tilt daar zwaar aan en dat is concreet tot uitdrukking gebracht in de duur van de op te leggen straf.
Nu het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal het gerechtshof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering tevens de straf bepalen ten aanzien van het door de rechtbank onder 1 subsidiair bewezen verklaarde misdrijf, te weten op een gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Deze straf acht het gerechtshof passend en geboden voor dit feit.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

In beslag genomen voorwerpen

Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 oktober 2023 heeft de verdachte verklaard dat de onder hem in beslag genomen voorwerpen aan hem zijn geretourneerd. In de zaak van de verdachte rust aldus geen beslag meer waarover het gerechtshof een beslissing dient te nemen.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week, parketnummer 96-175107-19.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het openbaar ministerie heeft daarnaast gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2019 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week, parketnummer 96-112794-18.
Ook deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met betrekking tot beide vorderingen overweegt het gerechtshof als volgt.
De beide vonnissen waarbij de voorwaardelijke straffen zijn opgelegd betreffen telkens een verstekvonnis. Enig processtuk met betrekking tot de uitreiking van de dagvaarding ter zake van de desbetreffende zitting en/of de uitreiking van het verstekvonnis aan de verdachte ontbreekt. Daardoor kan niet op basis van enig brondocument vastgesteld worden of de proeftijd is ingegaan en zo ja, wanneer. De vorderingen dienen alleen al daarom te worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en
3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Midden-Nederland van
17 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 16 maart 2020, parketnummer 96-175107-19, voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het parket Midden-Nederland van
17 februari 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 13 augustus 2019, parketnummer 96-112794-18, voorwaardelijk opgelegde hechtenis voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 8 november 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.